De
martelares met de baard
Toen in 1928 te
Steenbergen een patronaatsharmonie werd opgericht, stelde men deze
onder bescherming van Sint Ontcommer, naar wie onlangs ook een der
nieuwe straten werd genoemd en wier naam al sinds eeuwen dient ter
aanduiding van een ten westen van de stad gelegen polder. Toch
zullen er weinige Steenbergenaars zijn, die weten wie de heilige
Ontcommer was. Wat dat betreft staan zij echter niet alleen. Hoe
vaag de voorstelling kan zijn die deze heiligennaam oproept,
blijkt o.a. uit het feit dat een in 1915 opgerichte
metselaarsvereniging te Zierikzee naar Sint Ontcommer werd
genoemd, enkel en alleen omdat daar vroeger een gilde met dezelfde
naam bestaan had. De nieuwe vereniging zelf was niet eens katoliek.
Een veel duidelijkere
en zeker niet alleen historische betekenis had de naam Sint
Ontcommer in het Brabantse plaatsje Waalre, bij Eindhoven. Daar
bezit de katolieke kerk sedert het begin van de vorige eeuw een
schilderij dat veel verklaart. Het stelt een jonge vrouw voor die
door twee beulen op een kruis wordt gebonden. De engeltjes die
boven haar zweven bewijzen dat we te doen hebben met een
martelares. Blijkens een publikatie uit het jaar 1903 is zij de
heilige Wilgefortis, wier bijstand te Waalre werd ingeroepen „in
kommervolle omstandigheden en in zware kwellingen". De
mededeling vervolgt: „men zinspeelt op die omstandigheid door
aan de heilige de naam Onkommer (zonder kommer) te geven".
Wanneer wij wat verder
teruggaan in de geschiedenis, blijken er in talrijke Nederlandse
plaatsen bewijzen te vinden van een vroegere Wilgefortis- of
Ontcommer-verering; zowel in het zuiden als ten noorden van de
grote rivieren. Doch Sint Ontcommer werd niet alleen in Nederland
vereerd. Dat bewijst reeds het feit dat er voor de tweede
wereldoorlog in Vlaanderen en Noord-Frankrijk een bloeiende
Wilgefortisdevotie bestond die wellicht ook thans nog niet geheel
is uitgestorven. Zo werd in de Oost-vlaamse plaats Bavegem (waar
in 1911 een nieuw Sint Wilgefortisaltaar is geplaatst) haar
feestdag liturgisch
gevierd en in
verschillende Franse kerken kwamen pelgrims uit de omtrek om de
heilige te vereren. Ook in landen als Engeland, Duitsland,
Zwitserland, Oostenrijk en Polen kende men de verering van Sint
Ontcommer, getuige de beelden en schilderijen die daar in
verschillende kerken te vinden bleken. Bij enkele van deze
Ontcommer-afbeeldingen hoort een gedrukte tekst, waarin
mededelingen worden verstrekt over het leven van de heilige. Zoals
blijken zal, is het voor Steenbergenaars biezonder interes-sant;
om daarvan kennis te nemen.
We leren Sint
Ontcommer of Wilgefortis dan kennen als dochter van een heidense
koning uit Portugal. Zij was Christin en wilde niet gehoorzamen
aan haar vader, die wenste dat ze zou trouwen met de koning van
Sicilië. Om aan een huwelijk met de heidense vorst te ontkomen,
smeekte Wilgefortis dat God haar uiterlijk onaantrekkelijk zou
maken voor mannen. Spoedig werd haar gebed verhoord en het
resultaat was dat de schone prinses een baard kreeg. Toen haar
vader vernam wat de oorzaak was van deze vreselijke verandering,
werd hij zo vertoornd dat hij, zijn dochter liet kruisigen: zij
onderging dus hetzelfde lot als haar verlosser en stierf als
martelares aan het kruishout.
Natuurlijk komt deze
levensgeschiedenis voor met allerlei varianten en toevoegingen.
Wat ons echter meer interesseert, is een biezonderheid die
herhaaldelijk terugkeert in Zuid-Duitsland, Zwitserland en Tirol.
Minstens sedert het begin van de zestiende.eeuw verstrekt de
legende daar in verschillende plaatsen een gemeenschappelijk
gegeven met betrekking tot de begrafenis van Sint Ontcommer: deze
zou hebben plaatsgevonden in „Holland", en wel in een stad
die wordt aangeduid als: Stainberg, Stainperg, Stang-berg,
Steinberg, Stouberg, Steenberg of Steenbergen. Het
verwondert daarom niet dat een oud-provinciaal van de Karmelieten
uit Besançon die in het jaar 1706 inlichtingen verstrekte over de
Sint Ontcommerverering in Beieren en Zwitserland, daarbij tevens
vermeldde dat de heilige was begraven in een Nederlandse kerk die
„Steenberg" heette. Wat ons wél verbazen kan, is het feit
dat een naar aanleiding van dit bericht ingesteld onderzoek aan
het licht bracht dat de toenmalige katolieken van Steenbergen nog
nooit van Sint Ontcommer hadden gehoord!
Alleen een kort
overzicht van de lotgevallen der stad Steenbergen sedert het begin
van de tachtigjarige oorlog, kan ons de verklaring van dit laatste
gegeven aan de hand doen. Welnu. Rondom Pinksteren van het jaar
1572 arriveerden er in Steenbergen een aantal schepen met de
beruchte watergeuzen. Dit gespuis kwam de stad binnen en vertrok
daaruit pas na eerst zoveel mogelijk van de kerk en de burgers te
hebben gestolen. Steenbergen bleef echter in Spaanse handen tot
het op 14 augustus 1577 door Hol- landse troepen werd „bevrijd".
Vijf jaar later wisten de Spanjaarden door een list de stad te
heroveren, maar na harde strijd kwam Steenbergen kort daarop weer
in de macht van de Hollandse troepen. Nog geen jaar later, op 17
juni 1583, vond de hevige slag om Steenbergen plaats, waarin de
beroemde Spaanse veldheer Parma zelf mee vocht. Het resultaat was
dat Steenbergen weer Spaans werd. De gevolgen van de
oorlogshandelingen waren echter zo danig dat de bevolking van de
stad toen nog slechts uit een vijftiental gezinnen bestond. Tal
van huizen waren zelfs door de soldaten afgebroken om te worden
gebruikt als brandstof. Maar nog viel er niet te denken aan
herstel. In 1590, kort na de verovering van Breda met het
turfschip, wist Maurits het totaal verarmde en vrijwel onbewoonde
Steenbergen op de Spaanse bezetting te heroveren. En weer keerden
de oorlogskansen! Op 18 juli 1622 viel Steenbergen, na een hevige
beschieting, in Spaanse handen. Enkele maanden later herstelden
zich de troepen van Maurits en trokken, al plunderend, opnieuw de
stad binnen. Kort daarop heerste de pest in Steenbergen...
De lotgevallen van de
katolieken uit die dagen zijn gauw verteld. Reeds bij de eerste
kennismaking met de Hollandse „bevrijders", dus in 1572,
werd de grote, in kruisvorm gebouwde kerk geheel geplunderd. De
verovering door Maurits in 1590, scheen voorgoed een einde te
maken aan de katolieke periode. De kerk was in die tijd al zo
vervallen dat in de kerstnacht van 1593 de toren instortte. Vier
jaar later was het gebouw weer hersteld, doch tevens verwisseld
van eigenaar: in 1597 opende de eerste Steenbergse predikant er
een protestantse dienst in! Het aantal aanhangers van de nieuwe
leer was echter te gering om
het grote gebouw te
vullen. Toen in 1618, tijdens het twaalfjarig bestand, een
geestelijke erin slaagde om de kerk nog eens van binnen te zien,
bleek dat het grootste gedeelte door een muur was afgesloten en
werd gebruikt als arsenaal. Het plaveisel en de altaren waren
uitgebroken. In het kruiskoor ontbrak de vroegere versiering en
was slechts een groot houten bord aanwezig waarop de Tien Geboden
waren geschilderd in gouden letters. Onwillekeurig viel mijn oog
toen op de woorden „Gij zult niet stelen", zo deelde de
bezoeker later mede... Pas in 1679 gingen de katolieke
Steenbergenaars, ondanks protesten der hervormden en — o schande
en domheid — van de pastoor te Lepelstraat, weer een eigen
parochie vormen. De jonge Jacobus Kerckers werd pastoor en hij
kwam met zijn gelovigen bijeen in een schuurkerk te Welberg. In
1707 kregen de katolieken tenslotte weer een bescheiden kerkgebouw
in de huidige „Kleine kerkstraat".
We zijn daarmee
gekomen tot het jaar waarin de Steen-bergse parochianen, gelijk we
reeds gezien hebben, niets meer afwisten van de heilige Ontcommer
en haar verering. Na de thans vermelde feiten, valt dit
gemakkelijk te begrijpen: een tijdperk van bijna anderhalve eeuw
plundering, vervolging en verstrooiing is waarachtig ruimschoots
voldoende om de herinnering aan een vroeger traditionele
heiligenverering uit te wissen. Ten overvloede wijs ik hier nog op
een tekst uit 1588, die geschreven werd door een zekere ds.
Baselius. Daarin konstateert deze predikant met voldoening dat al
bij de Hollandse bezetting van 1582 een einde was gemaakt aan de
„paapse afgoderij", onder andere doordat „het beeld van
Sint Ontcommer van Steenbergen (werd) verwoest en in het vuur
geblakerd".
Uit het voorafgaande
is enerzijds gebleken waarom de Steenbergse Ontcommerdevotie reeds
in het begin van de achttiende eeuw was verdwenen, en anderzijds
zal duidelijk zijn geworden dat wij de bloeiperiode der verering
moeten plaatsen geruime tijd voor het begin van de tachtigjarige
oorlog. Gaan wij de gegevens eens na die ons hieromtrent ter
beschikking staan.
Bewezen is dat men in
het eerste kwart van de zestiende eeuw te Steenbergen, een
processie kende van Sint Jacob
en Sint Ontcommer
samen. De dag waarop deze plaatsvond was de vijfentwintigste juli,
de feestdag van de heilige Jacobus die de patroonheilige van de
parochie was. Dat er in die tijd ook vreemde (en rijke!) pelgrims
naar Steenbergen kwamen, blijkt uit een bepaling van het jaar 1504
waarin de verkoop van zilveren of gouden afbeeldingen der heilige
Ontcommer wordt voorbehouden aan de kerkmeesters. Rekeningen uit
1486 en 1481 bewijzen trouwens dat de Steenbergse kerk zowel een
altaar van Sint Ontcommer met een geschilderd paneel van de
heilige bezat, als een gekroond beeld. Blijkens gegevens
uit 1479 en 1527 moeten beide hebben gestaan in een aparte kapel.
In die jaren kan de Ontcommer-devotie dus niet bepaald „nieuw"
zijn geweest: dit bewijst bovendien het feit dat de naam van de
heilige in 1482 werd verbonden aan de toen ingedijkte Sint
Ontcommerpolder. Trouwens: in 1457 bestond er in Steenbergen al
een Sint Ontcommersgilde. Belangrijker is nog een heel ander
gegeven. In een handschrift uit het midden van de vijftiende eeuw
dat afkomstig is uit het Benediktinessenklooster Oostbroek bij
Utrecht, komt de levensgeschiedenis van Sint Ontcommer voor,
gevolgd door een lijst met wonderen welke zouden zijn meegemaakt
door pelgrims die Sint Ontcommer kwamen vereren... in Steenbergen.
Behalve dit Utrechtse
getuigenis dat ongeveer in 1450 op perkament is gezet, zijn er dan
nog de reeds vermelde levensbeschrijvingen uit Duits-sprekende
landen. Een mooi voorbeeld levert een prent die waarschijnlijk al
in 1507 is vervaardigd.

In de bijbehorende
tekst (zie afb. hierboven, tweede regel onder de tekening) leest
men dat de heilige Ontcommer in Holland begraven ligt, in een kerk
die „Stou-berg" wordt genoemd. Een andere Duitse legende
behelst de mededeling dat de in „Stainberg" begraven Sint
Ontcommer in het jaar 1403 onder het getal der heiligen is
opgenomen. We mogen hieruit konkluderen dat het Duitse volksgeloof
minstens sedert ongeveer 1500 verband heeft gelegd tussen Sint
Ontcommer en de Nederlandse stad Steenbergen. Terecht werd dit dan
ook gedaan door twee Duitse geleerden, Gustav Schnürer en Joseph
M. Ritz, die in 1934 een lijvig boek over Sint Ontcommer (,,Sankt
Kümmernis") publiceerden. In dit fraai uitgegeven stan-
daardwerk betogen zij
dat de verering der martelares in het begin van de vijftiende eeuw
is ontstaan in Steenbergen en zich van daaruit heeft verbreid tot
in andere Europese landen. Drie jaar later, in 1937, verscheen een
andere belangrijke studie over dit onderwerp. Het werd geschreven
door de Leuvense professor Dr. J. Gessier en voerde de titel „De
Vlaamsche Baardheilige Wilgefortis of Ont-commer". Enkele
opmerkingen bij deze studie heb ik voor de belangstellende lezer
genoteerd in de aantekeningen bij dit hoofdstuk. Thans kan worden
volstaan met de mededeling dat Professor Gessier talrijke bewijzen
geeft voor een in het jaar 1937 nog zeer levendige
Ontcommerdevotie in Noordfranse en Vlaamse kerken en dat hij
tevens aantoont dat de verering der heilige vroeger moet zijn
ontstaan als door de Duitse geleerden was aangenomen: in het jaar
1400 had Sint Ontcommer namelijk al een apart altaar in de Onze
Lieve Vrouwekerk te Gent.
Maar ondertussen
vraagt men zich wellicht af waarom de geleerden zich zo druk
hebben gemaakt om de verspreiding van de Ontcommerdevotie zo
nauwkeurig mogelijk na te gaan. De kwestie is dat er iets
biezonders aan de hand is met de enige heilige wier naam tot
dusver aan die van de stad Steenbergen is verbonden. De o.m.
vanuit de Striene-stad verbreide devotie tot Sint Ontcommer berust
namelijk op... een grandioze vergissing. De vurig vereerde heilige
heeft doodeenvoudig nimmer bestaan. Haar geschiedenis is een
produkt van de volksgelovige fantasie.
Aan het einde van de
vorige eeuw waren er al onderzoekers die hiervan overtuigd bleken.
Bekend is een studie van Mr. L. A. J. W. Baron Sloet, die in 1884
op gezag van de Leidse hoogleraar Dr. H. Kern verklaarde dat de
heilige Ontcommer een „gedegradeerde" heidense godin was
die men in het verleden onder het getal der katolieke heiligen had
„gesmokkeld". Een soortgelijke opvatting werd nog in 1936
verdedigd door de Duitse onderzoeker Dr, Karl Bornhausen,
professor aan de universiteit van Frankfurt a. M. De laatste wilde
door middel van een kronkelredenering waarbij men maar moeilijk
ernstig kan blijven, de heilige Ontcommer ontmaskeren als een
germaanse
zonnegod ! En dat
terwijl twee jaar tevoren de meest aan-vaardbare oplossing al was
gegeven in het hier reeds ge- noemde prachtige werk van
Gustav Schnürer en Joseph M. Ritz. De Duitse geleerden brengen de
Ontcommer- kultus in verband met de thans nog bestaande verering
van een bekleed kruisbeeld in; de Italiaanse stad Lucca.

Dit indrukwekkende
crucifix herinnert aan oosterse voorbeel-den — in Byzantium
kwamen vele beklede kruisbeelden voor — en is misschien al in
het jaar 782 vanuit Spanje naar Italië overgebracht en in de dom
van Lucca geplaatst. Al spoedig werd het in en buiten Italië
bekend en vereerd onder de naam Volto Santo (,,heilig
gelaat"). Dat het als zodanig bijvoorbeeld al in de elfde
eeuw in Groot-Brittannië bekend was, blijkt op een zeer
eigen-aardige manier. De Britse koning Willem II, die regeerde van
1087 tot 1100, placht in aanvallen van woede te vloeken „bij het
heilig gelaat van Lucca"! Doch volgen wij in het kort de
teorie van Schnürer en Ritz.
Op talloze plaatsen
buiten Italië ontstonden nabootsingen van het beroemde Volto
Santo. Toen de verbinding met de plaats van herkomst (Lucca)
eenmaal verbroken was, begreep men in de Nederlanden op een
gegeven ogenblik niet meer wat de op het Volto Santo
geïnspireerde kruisbeelden eigenlijk voorstelden. Men meende in
het beklede korpus dat op de golvende lange haren een kroon droeg,
de gestalte van een vrouw te herkennen. De volksfantasie kwam op
gang en zo ontstond de legende over de Portugese prinses die door
haar vader was gekruisigd nadat haar gelaat door een wonder was
bedekt met een lange baard. De verwarring met het beroemde Volto
Santo-kruisbeeld blijkt duidelijk uit de verbreiding van de
bekendheid met het zg. „speelmanswonder". Zowel op de
nabootsingen van het beroemde Italiaanse kruisbeeld als op de
schilde-rijen die de naam Sint Ontcommer vermelden, komt namelijk
een geknielde vioolspeler voor. Deze voorstelling gaat terug op
een legende die volgens Schnürer en Ritz in het begin van de
twaalfde eeuw te Lucca is ontstaan: bij het beroemde Volto
Santo-kruisbeeld zou een wonder zijn geschied, aan een reizende
vioolspeler. Deze muzikant komt daarom sedertdien voor op
afbeeldingen die in andere streken en landen van het Italiaanse
kruisbeeld werden vervaardigd.
Aangezien dezelfde vioolspeler ook terugkeert in afbeeldingen en
legenden van Sint Ontcommer, ligt de samenhang tussen de
vrouwelijke baardheilige en het beroemde Kruisbeeld van Lucca voor
de hand. Zo heeft de eerste afbeelding hierboven (uit Augsburg, ±
1507) eigenlijk twee opschriften: „Sant Kümernus" en „Die
Bildnus zu Lucca". De bijbehorende tekst vertelt de
legende van St. Ontcommer die in Steenbergen begraven zou liggen
en vermeldt tevens het speelmanswonder dat nu natuurlijk niet in
Lucca, maar te Steenbergen plaatsvindt! Het afgebeelde kruisbeeld
vertoont boven de dwarsbalk een grote hoepel, hetgeen eveneens aan
Lucca herinnert: ook bij het Volto Santo hoor een dergelijke „triomfboog".
Overigens is niet
iedere onderzoeker ervan overtuigd dat de kultus van Sint
Ontcommer alleen maar kan worden verklaard uit verkeerd begrepen
Christus-voorstellingen die waren geïnspireerd op het beroemde
kruisbeeld van Lucca. L. Merkelbach van Enkhuizen meent
bijvoorbeeld dat het oudste Steenbergse Ontcommerbeeld geen
navolging van het Volto Santo is geweest, maar veeleer van een
bekleed kruisbeeld uit Reims:

Maar hoe dit ook zij:
de Ontcommerdevotie moet zijn ontstaan doordat de oude, geheel
beklede kruisbeelden die veelal vanuit Byzantium in het westen
waren bekend geworden, niet langer werden begrepen. Men meende dat
zij een gekruisigde maagd voorstelden en fantaseerde vervolgens
het Wilgefortisverhaal ter verklaring.
De enige kwestie die
in het bestek van dit overzicht even moet worden ter sprake
gebracht, is nu nog de vraag naar de herkomst van de naam „Wilgefortis"
of „Ontcommer". In de oudste, thans bekende vermelding, dat
is de al genoemde Gentse oorkonde van het jaar 1400, wordt
gesproken over „Sente Guilleforte, die men noumt Sente
Óntcommere". Ook te Kleef noteert men (in 1419): „Sunte
Wilgifortis, der h. jonfrouwen, geheiten sunte Unkommer". De
boven besproken legende in het Utrechtse kloosterhandschrift
begint: „Die heylighe maghet Wilgefortis, Ontcommer in Duytsche
(= in het Nederlands) ghe-noemt..." Overal doet zich
hetzelfde verschijnsel voor: de geleerde (want iemand die
schrijven kon, was in het begin van de vijftiende eeuw een „geleerde")
die de aantekening
maakt, verbetert het
gewone volk. Hij zegt als het ware: de ongeletterde mensen noemen
haar wel „Sint Ontcom- mer", maar eigenlijk is haar naam
Wilgefortis. De vraag is nu maar wie er gelijk heeft!
Het is een niet te
ontkennen feit dat er in de veertiende eeuw in verschillende
plaatsen beklede en gekroonde kruisbeelden (veelal nabootsingen
van het Volto Santo te Lucca) op een biezondere wijze werden
vereerd. Door deze verering kreeg het betreffende kruis dikwijls
een eigen naam, die kan worden verklaard uit het vertrouwen dat de
gelovigen in de hulp van de gekruisigde verlosser stelden. Zo
sprak men in Nederland en Duitsland van Sinte Hutpe, Sinte
Helper, Sente Hulfe, Heiliger Gehülfe en zelfs van Sint
Helpericus! Bij een in 1492 vervaardigde houtsnede uit Lübeck:

hoort een tekst
die begint als volgt: „van het heilige kruis in de stad Lucca,
dat men „Sinte Hulpe" of „Gods hulpe" noemt".
Het beklede en gekroonde crucifix van Amiens:

is trouwens ook thans
nog bekend als „Saint Sauve" of „Saint Sauveur" (de
heilige Redder). Het belangrijke is nu dat er al in de veertiende
eeuw vergissingen ontstaan: men herkent in de beklede kruisbeelden
niet langer de Verlosser en meent dat de namen Sint Helper en
dergelijke een aparte heilige aanduiden. Zo ontstaat er een
devotie tot de heilige martelaar Sint Hulpe. De
omstandigheid dat men in de figuur met het lange kleed een vrouw
meende te zien, gaf in Duitsland aanleiding tot namen als: „St.
Hülferin" of „St. Helferin" ! Een achttiende-eeuws
gebed begint met de aanroeping „O grote Helperin, heilige
Wilgefortis". Men ziet onmiddellijk wat er gebeurd is en wat
trouwens door andere voorbeelden wordt bevestigd: het onbegrepen,
beklede kruisbeeld is, via „Sint Hulpe", tot „Sint
Wilgefortis" geworden.
Het voorkomen van de
naam „Ontcommer" zou nu als volgt kunnen worden verklaard.
Ergens, bijvoorbeeld in Steenbergen, vereerde men een oud bekleed
en gekroond kruisbeeld onder de naam „Ontcommer", hetgeen
werkelijk geen verwondering hoeft te wekken. „Ontcommer" is
namelijk een woord dat afgeleid is van het in de middeleeuwen
gebruikelijke werkwoord „ontcommeren", dat be-
tekent: verlossen,
bevrijden van kommer. Zoals Sinte Hulpe de mensen „helpen"
kon in „kommer"-volle omstandigheden, zo kon dat ook Sint
Ontcommer, want beiden waren slechts biezondere namen waaronder de
Verlosser zelf werd vereerd. Wat met „Sinte Hulpe"
gebeurde, vond echter ook met Sint Ontcommer plaats. Na verloop
van tijd zag de volksfantasie in het beklede Christusbeeld een
heilige martelares die in navolging van haar Verlosser aan het
kruis was gestorven. Men vereerde deze gloednieuwe martelares
onder de vroegere naam Sint Ontcommer, waarbij het vanzelf spreekt
dat de kans op herinnering aan de oorspronkelijke betekenis van
deze naam (nl. de aanduiding van de Verlosser) steeds geringer
werd naarmate de Ont-kommerkultus over andere parochies werd
verbreid. Hoe weinig men zich in de 16e eeuw van de
oorspronkelijke betekenis van de naam rekenschap gaf, blijkt uit
enkele komische verschrijvingen. Te Bergen op Zoom noteerde een
klerk in 1590 de naam als Sint „Concommer" en in Utrecht
deed een rentmeester een bepaalde uitgave op ,,Sunte
Komkommersdach"! Anderzijds hield de naam zich echter staande
onder het volk, blijkens, de uitdrukkelijke schriftelijke
aanwijzingen die we reeds besproken hebben. Doordat geestelijken
of „clercken" de legende over de gekruiste martelares op
schrift begonnen te stellen, kreeg het verhaal een steeds scherper
omlijnde vorm. Niet lang duurde het of de identiteit van de
legendarische maagd was definitief vastgesteld: zij was om te
beginnen een martelares wier gelaat op wonderbaarlijke wijze door
een baard was ontsierd. Waarom dit mirakel geschied was? Wel,
natuurlijk om haar te beschermen tegen een heiden die haar
kuisheid wilde belagen. De toen bekende vrome verhalen en liederen
boden immers reeds voorbeelden van heldhaftige martelaressen die
een huwelijk met een heidense prins weigerden en die, zoals St.
Agnes, met haren werden overdekt. In zijn beroemde werk over de
late middeleeuwen wijst de Nederlandse historikus J. Hui-zinga op
de populariteit van dergelijke verhalen die hij betitelt als „de
jammerlijke fantazieën van de maagden die, om den belager harer
kuischheid te ontgaan, een baard kregen of geheel ruig behaard
werden". De schrijver die de legende van St. Ontcommer voor
het eerst op papier
bracht en degenen die
deze later overnamen en uitbreidden, verwerkten, dus bekend
materiaal. Wat na de kombinatie van dit materiaal nog ontbrak,
waren slechts enkele namen. Het feit dat de baardheilige met een
kroon werd afgebeeld, deed ze tot een koningsdochter worden. De
reden waarom men juist Portugal tot haar geboorteland maakte en
Sicilië het vorstendom van haar belager noemde, is moeilijker te
achterhalen als de omstandigheid die ertoe leidde dat Duitse
legenden haar graf naar Steenbergen verplaatsten. Maar hoe dan
ook: de „Portugese" prinses moest een naam hebben en die
kon bezwaarlijk Ontcommer zijn, zoals de volksmond beweerde. „Ontcommer"
immers was de stam van een werkwoord en geenszins een naam, zelfs
geen Portugese! Een der vrome schrijvers moet, wellicht
aansluitend op een bestaande legende, de knoop hebben doorgehakt
en de naam „Guilleforte" (op zijn Frans en dus uitheems
klinkend) of „Wilgefortis" hebben geïntroduceerd. Zelfs is
het mogelijk dat hij, in een latijnse levensbeschrijving, alleen
maar sprak over een „virgo fortis", een sterke, moedige
maagd, welke uitdrukking dan later leidde tot de naam „Wilgefortis".
Dat de naam „Ontcommer" daarnaast onder het volk bleef
voortbestaan, is ons reeds gebleken. De in Utrecht opgetekende
legende spreekt van de heilige Wilgefortis die in het Nederlands
(dus door het gewone volk) „Ontcommer" wordt genoemd. De
priesters erkenden blijkbaar slechts de naam Wilgefortis, hetgeen
duidelijk blijkt uit het feit dat Ontcommer (behoudens
één — adellijke — uitzondering in Mechelen, uit de zestiende
eeuw) niet voorkomt als doopnaam. Vrouwen die Wilgefortis heetten,
waren er daarentegen meerdere. In Steenbergen komt de naam drie
keer voor in de schepenproto-kollen onder de jaren 1518-1522.
Ontcommer was dus de
volksnaam, de aanduiding door de leken, zoals ook duidelijk blijkt
uit de Steenbergse St.-Ontcommerpolder. Latere schrijvers hebben
het weer nodig geacht deze volksnaam te verklaren. En omdat zij
uiteraard niet meer wisten dat „Ontcommer" eigenlijk een
aanduiding van de Verlosser was, voegden zij aan de reeds
bestaande legende een nieuwe fantasie toe. Zo wordt in een
Zuidnederlands handschrift uit het laatst van de vijftiende eeuw
verhaald hoe Wilgefortis toen zij aan het
kruis hing een stem
uit de hemel vernam die sprak: „Wilge-fortis, o maagd, uw gebed
is verhoord, en voortaan zult gij niet meer „Wilgefortis"
heten, maar wel „Ontcommer" om aan te duiden, dat allen die
u aanroepen, van leed en kommer zullen bevrijd worden". Ook
in een te Leiden bewaard handschrift uit 1476 wordt de volksnaam
van de heilige in deze geest verklaard. Men leest daar „Deze (nl.
St. Wilgefortis) noemen de mensen St. Ontcommer, omdat ze degenen
die ze aanroepen... pleegt te ontkomme-ren in hun lastige
zaken". Toen het ruim een eeuw later zover gekomen was dat de
naam „Ontcommer" door verandering in de volksmond was
vervormd tot „Oncomene", stonden de vrome schrijvers
opnieuw met een verklaring gereed: „Omdat al degenen die haar (=
St. Wilgefortis) in enige bedruktheid of benauwenis aanroepen,
doorgaans geholpen worden en dan aan hun bedruktheid ontkomen, zo
wordt zij om deze reden genoemd Oncomene"...
Tot zover onze
aantekeningen over de „Steenbergse" heilige Ontcommer van
wie zowel de naam als het bestaan blijkt te verklaren uit een
verkeerd begrepen Christusdevotie. Helaas is het beklede en
gekroonde beeld dat te Steenbergen werd vereerd, niet meer bewaard
gebleven. Tot slot vestig ik daarom de aandacht op een afbeelding
van een negentiende-eeuws Ontcommerbeeld uit de streek waar de
geschiedenis van de heilige het meest werd verbonden met de stad
Steenbergen:

Een vergelijking met
de voorafgaande foto's der beklede kruisbeelden lijkt zelfs
zinloos: niets meer aan deze in nationale klederdracht gehulde
vrouwelijke figuur verraadt haar interessante en moeilijk te
ontraadselen herkomst. |