Copyright 1959 en 2006 by Martien J.G. de Jong en CuBra

Martien J.G. de Jong

De martelares met de baard
een essay over een merkwaardige heilige uit Steenbergen

De hier gepubliceerde verhandeling 'De martelares met de baard', is afkomstig uit de bundel essays 'De duivel op de lijkwagen', die Martien J.G. de Jong in 1959 uitgaf met als ondertitel: 'Spookgeschiedenissen, legenden en historische sagen uit het westen van de provincie Noord-Brabant, zorgvuldig verzameld, getrouwelijk naverteld en zo eenvoudig mogelijk toegelicht'. De Jong woonde op dat moment in Terneuzen, maar blijkt gefascineerd te zijn gebleven door de bijzondere verhalen uit zijn geboorteplaats Steenbergen. Deze verhalende essays zijn zonder uitzondering met liefde voor de plaatselijke (volks)geschiedenis geschreven en getuigen van een brede kennis en diepgaande research. Een gelukkige combinatie van de hoogleraar en de verteller.

Hiernaast het door Harry Vlamings vormgegeven omslag.

De martelares met de baard

Toen in 1928 te Steenbergen een patronaatsharmonie werd opgericht, stelde men deze onder bescherming van Sint Ontcommer, naar wie onlangs ook een der nieuwe straten werd genoemd en wier naam al sinds eeuwen dient ter aanduiding van een ten westen van de stad gelegen polder. Toch zullen er weinige Steenbergenaars zijn, die weten wie de heilige Ontcommer was. Wat dat betreft staan zij echter niet alleen. Hoe vaag de voorstelling kan zijn die deze heiligennaam oproept, blijkt o.a. uit het feit dat een in 1915 opgerichte metselaarsvereniging te Zierikzee naar Sint Ontcommer werd genoemd, enkel en alleen omdat daar vroeger een gilde met dezelfde naam bestaan had. De nieuwe vereniging zelf was niet eens katoliek.

Een veel duidelijkere en zeker niet alleen historische betekenis had de naam Sint Ontcommer in het Brabantse plaatsje Waalre, bij Eindhoven. Daar bezit de katolieke kerk sedert het begin van de vorige eeuw een schilderij dat veel verklaart. Het stelt een jonge vrouw voor die door twee beulen op een kruis wordt gebonden. De engeltjes die boven haar zweven bewijzen dat we te doen hebben met een martelares. Blijkens een publikatie uit het jaar 1903 is zij de heilige Wilgefortis, wier bijstand te Waalre werd ingeroepen „in kommervolle omstandigheden en in zware kwellingen". De mededeling vervolgt: „men zinspeelt op die omstandigheid door aan de heilige de naam Onkommer (zonder kommer) te geven".

Wanneer wij wat verder teruggaan in de geschiedenis, blijken er in talrijke Nederlandse plaatsen bewijzen te vinden van een vroegere Wilgefortis- of Ontcommer-verering; zowel in het zuiden als ten noorden van de grote rivieren. Doch Sint Ontcommer werd niet alleen in Nederland vereerd. Dat bewijst reeds het feit dat er voor de tweede wereldoorlog in Vlaanderen en Noord-Frankrijk een bloeiende Wilgefortisdevotie bestond die wellicht ook thans nog niet geheel is uitgestorven. Zo werd in de Oost-vlaamse plaats Bavegem (waar in 1911 een nieuw Sint Wilgefortisaltaar is geplaatst) haar feestdag liturgisch

gevierd en in verschillende Franse kerken kwamen pelgrims uit de omtrek om de heilige te vereren. Ook in landen als Engeland, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Polen kende men de verering van Sint Ontcommer, getuige de beelden en schilderijen die daar in verschillende kerken te vinden bleken. Bij enkele van deze Ontcommer-afbeeldingen hoort een gedrukte tekst, waarin mededelingen worden verstrekt over het leven van de heilige. Zoals blijken zal, is het voor Steenbergenaars biezonder interes-sant; om daarvan kennis te nemen.

We leren Sint Ontcommer of Wilgefortis dan kennen als dochter van een heidense koning uit Portugal. Zij was Christin en wilde niet gehoorzamen aan haar vader, die wenste dat ze zou trouwen met de koning van Sicilië. Om aan een huwelijk met de heidense vorst te ontkomen, smeekte Wilgefortis dat God haar uiterlijk onaantrekkelijk zou maken voor mannen. Spoedig werd haar gebed verhoord en het resultaat was dat de schone prinses een baard kreeg. Toen haar vader vernam wat de oorzaak was van deze vreselijke verandering, werd hij zo vertoornd dat hij, zijn dochter liet kruisigen: zij onderging dus hetzelfde lot als haar verlosser en stierf als martelares aan het kruishout.

Natuurlijk komt deze levensgeschiedenis voor met allerlei varianten en toevoegingen. Wat ons echter meer interesseert, is een biezonderheid die herhaaldelijk terugkeert in Zuid-Duitsland, Zwitserland en Tirol. Minstens sedert het begin van de zestiende.eeuw verstrekt de legende daar in verschillende plaatsen een gemeenschappelijk gegeven met betrekking tot de begrafenis van Sint Ontcommer: deze zou hebben plaatsgevonden in „Holland", en wel in een stad die wordt aangeduid als: Stainberg, Stainperg, Stang-berg, Steinberg, Stouberg, Steenberg of Steenbergen. Het verwondert daarom niet dat een oud-provinciaal van de Karmelieten uit Besançon die in het jaar 1706 inlichtingen verstrekte over de Sint Ontcommerverering in Beieren en Zwitserland, daarbij tevens vermeldde dat de heilige was begraven in een Nederlandse kerk die „Steenberg" heette. Wat ons wél verbazen kan, is het feit dat een naar aanleiding van dit bericht ingesteld onderzoek aan het licht bracht dat de toenmalige katolieken van Steenbergen nog nooit van Sint Ontcommer hadden gehoord!

Alleen een kort overzicht van de lotgevallen der stad Steenbergen sedert het begin van de tachtigjarige oorlog, kan ons de verklaring van dit laatste gegeven aan de hand doen. Welnu. Rondom Pinksteren van het jaar 1572 arriveerden er in Steenbergen een aantal schepen met de beruchte watergeuzen. Dit gespuis kwam de stad binnen en vertrok daaruit pas na eerst zoveel mogelijk van de kerk en de burgers te hebben gestolen. Steenbergen bleef echter in Spaanse handen tot het op 14 augustus 1577 door Hol- landse troepen werd „bevrijd". Vijf jaar later wisten de Spanjaarden door een list de stad te heroveren, maar na harde strijd kwam Steenbergen kort daarop weer in de macht van de Hollandse troepen. Nog geen jaar later, op 17 juni 1583, vond de hevige slag om Steenbergen plaats, waarin de beroemde Spaanse veldheer Parma zelf mee vocht. Het resultaat was dat Steenbergen weer Spaans werd. De gevolgen van de oorlogshandelingen waren echter zo danig dat de bevolking van de stad toen nog slechts uit een vijftiental gezinnen bestond. Tal van huizen waren zelfs door de soldaten afgebroken om te worden gebruikt als brandstof. Maar nog viel er niet te denken aan herstel. In 1590, kort na de verovering van Breda met het turfschip, wist Maurits het totaal verarmde en vrijwel onbewoonde Steenbergen op de Spaanse bezetting te heroveren. En weer keerden de oorlogskansen! Op 18 juli 1622 viel Steenbergen, na een hevige beschieting, in Spaanse handen. Enkele maanden later herstelden zich de troepen van Maurits en trokken, al plunderend, opnieuw de stad binnen. Kort daarop heerste de pest in Steenbergen...

De lotgevallen van de katolieken uit die dagen zijn gauw verteld. Reeds bij de eerste kennismaking met de Hollandse „bevrijders", dus in 1572, werd de grote, in kruisvorm gebouwde kerk geheel geplunderd. De verovering door Maurits in 1590, scheen voorgoed een einde te maken aan de katolieke periode. De kerk was in die tijd al zo vervallen dat in de kerstnacht van 1593 de toren instortte. Vier jaar later was het gebouw weer hersteld, doch tevens verwisseld van eigenaar: in 1597 opende de eerste Steenbergse predikant er een protestantse dienst in! Het aantal aanhangers van de nieuwe leer was echter te gering om

het grote gebouw te vullen. Toen in 1618, tijdens het twaalfjarig bestand, een geestelijke erin slaagde om de kerk nog eens van binnen te zien, bleek dat het grootste gedeelte door een muur was afgesloten en werd gebruikt als arsenaal. Het plaveisel en de altaren waren uitgebroken. In het kruiskoor ontbrak de vroegere versiering en was slechts een groot houten bord aanwezig waarop de Tien Geboden waren geschilderd in gouden letters. Onwillekeurig viel mijn oog toen op de woorden „Gij zult niet stelen", zo deelde de bezoeker later mede... Pas in 1679 gingen de katolieke Steenbergenaars, ondanks protesten der hervormden en — o schande en domheid — van de pastoor te Lepelstraat, weer een eigen parochie vormen. De jonge Jacobus Kerckers werd pastoor en hij kwam met zijn gelovigen bijeen in een schuurkerk te Welberg. In 1707 kregen de katolieken tenslotte weer een bescheiden kerkgebouw in de huidige „Kleine kerkstraat".

We zijn daarmee gekomen tot het jaar waarin de Steen-bergse parochianen, gelijk we reeds gezien hebben, niets meer afwisten van de heilige Ontcommer en haar verering. Na de thans vermelde feiten, valt dit gemakkelijk te begrijpen: een tijdperk van bijna anderhalve eeuw plundering, vervolging en verstrooiing is waarachtig ruimschoots voldoende om de herinnering aan een vroeger traditionele heiligenverering uit te wissen. Ten overvloede wijs ik hier nog op een tekst uit 1588, die geschreven werd door een zekere ds. Baselius. Daarin konstateert deze predikant met voldoening dat al bij de Hollandse bezetting van 1582 een einde was gemaakt aan de „paapse afgoderij", onder andere doordat „het beeld van Sint Ontcommer van Steenbergen (werd) verwoest en in het vuur geblakerd".

Uit het voorafgaande is enerzijds gebleken waarom de Steenbergse Ontcommerdevotie reeds in het begin van de achttiende eeuw was verdwenen, en anderzijds zal duidelijk zijn geworden dat wij de bloeiperiode der verering moeten plaatsen geruime tijd voor het begin van de tachtigjarige oorlog. Gaan wij de gegevens eens na die ons hieromtrent ter beschikking staan.

Bewezen is dat men in het eerste kwart van de zestiende eeuw te Steenbergen, een processie kende van Sint Jacob

en Sint Ontcommer samen. De dag waarop deze plaatsvond was de vijfentwintigste juli, de feestdag van de heilige Jacobus die de patroonheilige van de parochie was. Dat er in die tijd ook vreemde (en rijke!) pelgrims naar Steenbergen kwamen, blijkt uit een bepaling van het jaar 1504 waarin de verkoop van zilveren of gouden afbeeldingen der heilige Ontcommer wordt voorbehouden aan de kerkmeesters. Rekeningen uit 1486 en 1481 bewijzen trouwens dat de Steenbergse kerk zowel een altaar van Sint Ontcommer met een geschilderd paneel van de heilige bezat, als een gekroond beeld. Blijkens gegevens uit 1479 en 1527 moeten beide hebben gestaan in een aparte kapel. In die jaren kan de Ontcommer-devotie dus niet bepaald „nieuw" zijn geweest: dit bewijst bovendien het feit dat de naam van de heilige in 1482 werd verbonden aan de toen ingedijkte Sint Ontcommerpolder. Trouwens: in 1457 bestond er in Steenbergen al een Sint Ontcommersgilde. Belangrijker is nog een heel ander gegeven. In een handschrift uit het midden van de vijftiende eeuw dat afkomstig is uit het Benediktinessenklooster Oostbroek bij Utrecht, komt de levensgeschiedenis van Sint Ontcommer voor, gevolgd door een lijst met wonderen welke zouden zijn meegemaakt door pelgrims die Sint Ontcommer kwamen vereren... in Steenbergen.

Behalve dit Utrechtse getuigenis dat ongeveer in 1450 op perkament is gezet, zijn er dan nog de reeds vermelde levensbeschrijvingen uit Duits-sprekende landen. Een mooi voorbeeld levert een prent die waarschijnlijk al in 1507 is vervaardigd.

 

In de bijbehorende tekst (zie afb. hierboven, tweede regel onder de tekening) leest men dat de heilige Ontcommer in Holland begraven ligt, in een kerk die „Stou-berg" wordt genoemd. Een andere Duitse legende behelst de mededeling dat de in „Stainberg" begraven Sint Ontcommer in het jaar 1403 onder het getal der heiligen is opgenomen. We mogen hieruit konkluderen dat het Duitse volksgeloof minstens sedert ongeveer 1500 verband heeft gelegd tussen Sint Ontcommer en de Nederlandse stad Steenbergen. Terecht werd dit dan ook gedaan door twee Duitse geleerden, Gustav Schnürer en Joseph M. Ritz, die in 1934 een lijvig boek over Sint Ontcommer (,,Sankt Kümmernis") publiceerden. In dit fraai uitgegeven stan-

daardwerk betogen zij dat de verering der martelares in het begin van de vijftiende eeuw is ontstaan in Steenbergen en zich van daaruit heeft verbreid tot in andere Europese landen. Drie jaar later, in 1937, verscheen een andere belangrijke studie over dit onderwerp. Het werd geschreven door de Leuvense professor Dr. J. Gessier en voerde de titel „De Vlaamsche Baardheilige Wilgefortis of Ont-commer". Enkele opmerkingen bij deze studie heb ik voor de belangstellende lezer genoteerd in de aantekeningen bij dit hoofdstuk. Thans kan worden volstaan met de mededeling dat Professor Gessier talrijke bewijzen geeft voor een in het jaar 1937 nog zeer levendige Ontcommerdevotie in Noordfranse en Vlaamse kerken en dat hij tevens aantoont dat de verering der heilige vroeger moet zijn ontstaan als door de Duitse geleerden was aangenomen: in het jaar 1400 had Sint Ontcommer namelijk al een apart altaar in de Onze Lieve Vrouwekerk te Gent.

Maar ondertussen vraagt men zich wellicht af waarom de geleerden zich zo druk hebben gemaakt om de verspreiding van de Ontcommerdevotie zo nauwkeurig mogelijk na te gaan. De kwestie is dat er iets biezonders aan de hand is met de enige heilige wier naam tot dusver aan die van de stad Steenbergen is verbonden. De o.m. vanuit de Striene-stad verbreide devotie tot Sint Ontcommer berust namelijk op... een grandioze vergissing. De vurig vereerde heilige heeft doodeenvoudig nimmer bestaan. Haar geschiedenis is een produkt van de volksgelovige fantasie.

Aan het einde van de vorige eeuw waren er al onderzoekers die hiervan overtuigd bleken. Bekend is een studie van Mr. L. A. J. W. Baron Sloet, die in 1884 op gezag van de Leidse hoogleraar Dr. H. Kern verklaarde dat de heilige Ontcommer een „gedegradeerde" heidense godin was die men in het verleden onder het getal der katolieke heiligen had „gesmokkeld". Een soortgelijke opvatting werd nog in 1936 verdedigd door de Duitse onderzoeker Dr, Karl Bornhausen, professor aan de universiteit van Frankfurt a. M. De laatste wilde door middel van een kronkelredenering waarbij men maar moeilijk ernstig kan blijven, de heilige Ontcommer ontmaskeren als een germaanse

zonnegod ! En dat terwijl twee jaar tevoren de meest aan-vaardbare oplossing al was gegeven in het hier reeds ge- noemde prachtige werk van Gustav Schnürer en Joseph M. Ritz. De Duitse geleerden brengen de Ontcommer- kultus in verband met de thans nog bestaande verering van een bekleed kruisbeeld in; de Italiaanse stad Lucca.

Dit indrukwekkende crucifix herinnert aan oosterse voorbeel-den — in Byzantium kwamen vele beklede kruisbeelden voor — en is misschien al in het jaar 782 vanuit Spanje naar Italië overgebracht en in de dom van Lucca geplaatst. Al spoedig werd het in en buiten Italië bekend en vereerd onder de naam Volto Santo (,,heilig gelaat"). Dat het als zodanig bijvoorbeeld al in de elfde eeuw in Groot-Brittannië bekend was, blijkt op een zeer eigen-aardige manier. De Britse koning Willem II, die regeerde van 1087 tot 1100, placht in aanvallen van woede te vloeken „bij het heilig gelaat van Lucca"! Doch volgen wij in het kort de teorie van Schnürer en Ritz.

Op talloze plaatsen buiten Italië ontstonden nabootsingen van het beroemde Volto Santo. Toen de verbinding met de plaats van herkomst (Lucca) eenmaal verbroken was, begreep men in de Nederlanden op een gegeven ogenblik niet meer wat de op het Volto Santo geïnspireerde kruisbeelden eigenlijk voorstelden. Men meende in het beklede korpus dat op de golvende lange haren een kroon droeg, de gestalte van een vrouw te herkennen. De volksfantasie kwam op gang en zo ontstond de legende over de Portugese prinses die door haar vader was gekruisigd nadat haar gelaat door een wonder was bedekt met een lange baard. De verwarring met het beroemde Volto Santo-kruisbeeld blijkt duidelijk uit de verbreiding van de bekendheid met het zg. „speelmanswonder". Zowel op de nabootsingen van het beroemde Italiaanse kruisbeeld als op de schilde-rijen die de naam Sint Ontcommer vermelden, komt namelijk een geknielde vioolspeler voor. Deze voorstelling gaat terug op een legende die volgens Schnürer en Ritz in het begin van de twaalfde eeuw te Lucca is ontstaan: bij het beroemde Volto Santo-kruisbeeld zou een wonder zijn geschied, aan een reizende vioolspeler. Deze muzikant komt daarom sedertdien voor op afbeeldingen die in andere streken en landen van het Italiaanse kruisbeeld werden vervaardigd. Aangezien dezelfde vioolspeler ook terugkeert in afbeeldingen en legenden van Sint Ontcommer, ligt de samenhang tussen de vrouwelijke baardheilige en het beroemde Kruisbeeld van Lucca voor de hand. Zo heeft de eerste afbeelding hierboven (uit Augsburg, ± 1507) eigenlijk twee opschriften: „Sant Kümernus" en „Die Bildnus zu Lucca".  De bijbehorende tekst vertelt de legende van St. Ontcommer die in Steenbergen begraven zou liggen en vermeldt tevens het speelmanswonder dat nu natuurlijk niet in Lucca, maar te Steenbergen plaatsvindt! Het afgebeelde kruisbeeld vertoont boven de dwarsbalk een grote hoepel, hetgeen eveneens aan Lucca herinnert: ook bij het Volto Santo hoor een dergelijke „triomfboog".

Overigens is niet iedere onderzoeker ervan overtuigd dat de kultus van Sint Ontcommer alleen maar kan worden verklaard uit verkeerd begrepen Christus-voorstellingen die waren geïnspireerd op het beroemde kruisbeeld van Lucca. L. Merkelbach van Enkhuizen meent bijvoorbeeld dat het oudste Steenbergse Ontcommerbeeld geen navolging van het Volto Santo is geweest, maar veeleer van een bekleed kruisbeeld uit Reims:

Maar hoe dit ook zij: de Ontcommerdevotie moet zijn ontstaan doordat de oude, geheel beklede kruisbeelden die veelal vanuit Byzantium in het westen waren bekend geworden, niet langer werden begrepen. Men meende dat zij een gekruisigde maagd voorstelden en fantaseerde vervolgens het Wilgefortisverhaal ter verklaring.

De enige kwestie die in het bestek van dit overzicht even moet worden ter sprake gebracht, is nu nog de vraag naar de herkomst van de naam „Wilgefortis" of „Ontcommer". In de oudste, thans bekende vermelding, dat is de al genoemde Gentse oorkonde van het jaar 1400, wordt gesproken over „Sente Guilleforte, die men noumt Sente Óntcommere". Ook te Kleef noteert men (in 1419): „Sunte Wilgifortis, der h. jonfrouwen, geheiten sunte Unkommer". De boven besproken legende in het Utrechtse kloosterhandschrift begint: „Die heylighe maghet Wilgefortis, Ontcommer in Duytsche (= in het Nederlands) ghe-noemt..." Overal doet zich hetzelfde verschijnsel voor: de geleerde (want iemand die schrijven kon, was in het begin van de vijftiende eeuw een „geleerde") die de aantekening

maakt, verbetert het gewone volk. Hij zegt als het ware: de ongeletterde mensen noemen haar wel „Sint Ontcom- mer", maar eigenlijk is haar naam Wilgefortis. De vraag is nu maar wie er gelijk heeft!

Het is een niet te ontkennen feit dat er in de veertiende eeuw in verschillende plaatsen beklede en gekroonde kruisbeelden (veelal nabootsingen van het Volto Santo te Lucca) op een biezondere wijze werden vereerd. Door deze verering kreeg het betreffende kruis dikwijls een eigen naam, die kan worden verklaard uit het vertrouwen dat de gelovigen in de hulp van de gekruisigde verlosser stelden. Zo sprak men in Nederland en Duitsland van Sinte Hutpe, Sinte Helper, Sente Hulfe, Heiliger Gehülfe en zelfs van Sint Helpericus! Bij een in 1492 vervaardigde houtsnede uit Lübeck:

 hoort een tekst die begint als volgt: „van het heilige kruis in de stad Lucca, dat men „Sinte Hulpe" of „Gods hulpe" noemt". Het beklede en gekroonde crucifix van Amiens:

is trouwens ook thans nog bekend als „Saint Sauve" of „Saint Sauveur" (de heilige Redder). Het belangrijke is nu dat er al in de veertiende eeuw vergissingen ontstaan: men herkent in de beklede kruisbeelden niet langer de Verlosser en meent dat de namen Sint Helper en dergelijke een aparte heilige aanduiden. Zo ontstaat er een devotie tot de heilige martelaar Sint Hulpe. De omstandigheid dat men in de figuur met het lange kleed een vrouw meende te zien, gaf in Duitsland aanleiding tot namen als: „St. Hülferin" of „St. Helferin" ! Een achttiende-eeuws gebed begint met de aanroeping „O grote Helperin, heilige Wilgefortis". Men ziet onmiddellijk wat er gebeurd is en wat trouwens door andere voorbeelden wordt bevestigd: het onbegrepen, beklede kruisbeeld is, via „Sint Hulpe", tot „Sint Wilgefortis" geworden.

Het voorkomen van de naam „Ontcommer" zou nu als volgt kunnen worden verklaard. Ergens, bijvoorbeeld in Steenbergen, vereerde men een oud bekleed en gekroond kruisbeeld onder de naam „Ontcommer", hetgeen werkelijk geen verwondering hoeft te wekken. „Ontcommer" is namelijk een woord dat afgeleid is van het in de middeleeuwen gebruikelijke werkwoord „ontcommeren", dat be-

tekent: verlossen, bevrijden van kommer. Zoals Sinte Hulpe de mensen „helpen" kon in „kommer"-volle omstandigheden, zo kon dat ook Sint Ontcommer, want beiden waren slechts biezondere namen waaronder de Verlosser zelf werd vereerd. Wat met „Sinte Hulpe" gebeurde, vond echter ook met Sint Ontcommer plaats. Na verloop van tijd zag de volksfantasie in het beklede Christusbeeld een heilige martelares die in navolging van haar Verlosser aan het kruis was gestorven. Men vereerde deze gloednieuwe martelares onder de vroegere naam Sint Ontcommer, waarbij het vanzelf spreekt dat de kans op herinnering aan de oorspronkelijke betekenis van deze naam (nl. de aanduiding van de Verlosser) steeds geringer werd naarmate de Ont-kommerkultus over andere parochies werd verbreid. Hoe weinig men zich in de 16e eeuw van de oorspronkelijke betekenis van de naam rekenschap gaf, blijkt uit enkele komische verschrijvingen. Te Bergen op Zoom noteerde een klerk in 1590 de naam als Sint „Concommer" en in Utrecht deed een rentmeester een bepaalde uitgave op ,,Sunte Komkommersdach"! Anderzijds hield de naam zich echter staande onder het volk, blijkens, de uitdrukkelijke schriftelijke aanwijzingen die we reeds besproken hebben. Doordat geestelijken of „clercken" de legende over de gekruiste martelares op schrift begonnen te stellen, kreeg het verhaal een steeds scherper omlijnde vorm. Niet lang duurde het of de identiteit van de legendarische maagd was definitief vastgesteld: zij was om te beginnen een martelares wier gelaat op wonderbaarlijke wijze door een baard was ontsierd. Waarom dit mirakel geschied was? Wel, natuurlijk om haar te beschermen tegen een heiden die haar kuisheid wilde belagen. De toen bekende vrome verhalen en liederen boden immers reeds voorbeelden van heldhaftige martelaressen die een huwelijk met een heidense prins weigerden en die, zoals St. Agnes, met haren werden overdekt. In zijn beroemde werk over de late middeleeuwen wijst de Nederlandse historikus J. Hui-zinga op de populariteit van dergelijke verhalen die hij betitelt als „de jammerlijke fantazieën van de maagden die, om den belager harer kuischheid te ontgaan, een baard kregen of geheel ruig behaard werden". De schrijver die de legende van St. Ontcommer voor het eerst op papier

bracht en degenen die deze later overnamen en uitbreidden, verwerkten, dus bekend materiaal. Wat na de kombinatie van dit materiaal nog ontbrak, waren slechts enkele namen. Het feit dat de baardheilige met een kroon werd afgebeeld, deed ze tot een koningsdochter worden. De reden waarom men juist Portugal tot haar geboorteland maakte en Sicilië het vorstendom van haar belager noemde, is moeilijker te achterhalen als de omstandigheid die ertoe leidde dat Duitse legenden haar graf naar Steenbergen verplaatsten. Maar hoe dan ook: de „Portugese" prinses moest een naam hebben en die kon bezwaarlijk Ontcommer zijn, zoals de volksmond beweerde. „Ontcommer" immers was de stam van een werkwoord en geenszins een naam, zelfs geen Portugese! Een der vrome schrijvers moet, wellicht aansluitend op een bestaande legende, de knoop hebben doorgehakt en de naam „Guilleforte" (op zijn Frans en dus uitheems klinkend) of „Wilgefortis" hebben geïntroduceerd. Zelfs is het mogelijk dat hij, in een latijnse levensbeschrijving, alleen maar sprak over een „virgo fortis", een sterke, moedige maagd, welke uitdrukking dan later leidde tot de naam „Wilgefortis". Dat de naam „Ontcommer" daarnaast onder het volk bleef voortbestaan, is ons reeds gebleken. De in Utrecht opgetekende legende spreekt van de heilige Wilgefortis die in het Nederlands (dus door het gewone volk) „Ontcommer" wordt genoemd. De priesters erkenden blijkbaar slechts de naam Wilgefortis, hetgeen duidelijk blijkt uit het feit dat Ontcommer (behoudens één — adellijke — uitzondering in Mechelen, uit de zestiende eeuw) niet voorkomt als doopnaam. Vrouwen die Wilgefortis heetten, waren er daarentegen meerdere. In Steenbergen komt de naam drie keer voor in de schepenproto-kollen onder de jaren 1518-1522.

Ontcommer was dus de volksnaam, de aanduiding door de leken, zoals ook duidelijk blijkt uit de Steenbergse St.-Ontcommerpolder. Latere schrijvers hebben het weer nodig geacht deze volksnaam te verklaren. En omdat zij uiteraard niet meer wisten dat „Ontcommer" eigenlijk een aanduiding van de Verlosser was, voegden zij aan de reeds bestaande legende een nieuwe fantasie toe. Zo wordt in een Zuidnederlands handschrift uit het laatst van de vijftiende eeuw verhaald hoe Wilgefortis toen zij aan het

kruis hing een stem uit de hemel vernam die sprak: „Wilge-fortis, o maagd, uw gebed is verhoord, en voortaan zult gij niet meer „Wilgefortis" heten, maar wel „Ontcommer" om aan te duiden, dat allen die u aanroepen, van leed en kommer zullen bevrijd worden". Ook in een te Leiden bewaard handschrift uit 1476 wordt de volksnaam van de heilige in deze geest verklaard. Men leest daar „Deze (nl. St. Wilgefortis) noemen de mensen St. Ontcommer, omdat ze degenen die ze aanroepen... pleegt te ontkomme-ren in hun lastige zaken". Toen het ruim een eeuw later zover gekomen was dat de naam „Ontcommer" door verandering in de volksmond was vervormd tot „Oncomene", stonden de vrome schrijvers opnieuw met een verklaring gereed: „Omdat al degenen die haar (= St. Wilgefortis) in enige bedruktheid of benauwenis aanroepen, doorgaans geholpen worden en dan aan hun bedruktheid ontkomen, zo wordt zij om deze reden genoemd Oncomene"...

Tot zover onze aantekeningen over de „Steenbergse" heilige Ontcommer van wie zowel de naam als het bestaan blijkt te verklaren uit een verkeerd begrepen Christusdevotie. Helaas is het beklede en gekroonde beeld dat te Steenbergen werd vereerd, niet meer bewaard gebleven. Tot slot vestig ik daarom de aandacht op een afbeelding van een negentiende-eeuws Ontcommerbeeld uit de streek waar de geschiedenis van de heilige het meest werd verbonden met de stad Steenbergen:

Een vergelijking met de voorafgaande foto's der beklede kruisbeelden lijkt zelfs zinloos: niets meer aan deze in nationale klederdracht gehulde vrouwelijke figuur verraadt haar interessante en moeilijk te ontraadselen herkomst.