MARTIEN DE JONG SOMBER TERUG IN DE POËZIE

 

Kees van Bemmelen

over

Verborgen camera

de verzamelde gedichten van Martien de Jong


 

De uit het Westbrabantse Steenbergen afkomstige letterkundige en schrijver Martien J.G.de Jong heeft zijn omvangrijke en gevariëerde literaire oeuvre nu ook met een bundel Verzamelde gedichten uitgebreid. Het boek, getiteld Verborgen camera, is bepaald niet het dikste dat hij geproduceerd heeft. Het telt amper 220 bladzijden, met in totaal 181 gedichten, ongeveer de helft ervan reeds gepubliceerd in de zeventiger en negentiger jaren van de vorige eeuw, en voor deze editie grondig herzien. De Jongs pen is jarenlang kennelijk te druk bezig geweest met het schrijven óver de dichtkunst -die van van anderen- in talloze poëziekritieken, in erudiete opstellen over literaire onderwerpen van allerlei aard en in geleerde, niet zelden polemische verhandelingen over schrijvers en hun werk. Naast die beschouwende teksten, produceerde hij ook enkele romans, onder meer over zijn jeugd in Steenbergen. En dan had hij natuurlijk als voornaamste taak de verantwoordelijkheid voor zijn tijdrovende leerstoel, in het door hemzelf in 1961 opgerichte Département de Neérlandais van de Fakulteit der Letteren en Wijsbegeerte aan de Franstalige universiteit in de Belgische stad Namen.

De eerste jaren van zijn professoraat wist hij doceren en dichten aardig te kombineren, als bezigheden tenminste. Maar inhoudelijk was de poëzie die hij toen schreef, ondanks de erudiete verwijzingen die hij er nogal eens in verwerkte, allesbehalve 'professoraal'. Integendeel, hier kwam een eigenzinnige, vrijgevochten ironicus aan het woord, die gewichtigdoenerij hekelend op de korrel nam.

Met zijn vierde bundel, in de nieuwe wereld (1979) leek De Jong overtuigend door te breken als een origineel talent in de Nederlandse dichtkunst. In deze cyclus slaagt hij er fascinerend in, twee verschillende genres met elkaar te versmelten: intense liefdeslyriek en evocatieve reisbeschrijving. In dat laatste genre toonde hij zich altijd opvallend in zijn element, vermoedelijk omdat hij op zijn vele reizen als gastdocent overal ter wereld minder gebrek had aan tijd en aan onderwerpen om zijn poëtische impulsen, gestimuleerd door wat hem als 'toerist' aan het associëren zette, bot te vieren. Veel van deze gedichten hebben dus een geografische connotatie. Ze verwijzen naar plaatsen in België, Frankrijk, Italië, Spanje, Roemenië, Turkije, de Verenigde Staten, Mexico, Zuidafrika, Australië, Indonesië, zonder dat hij Nederland daarbij oversloeg. Enkele gedichten uit deze verzameling hebben, niet verwonderlijk, zijn geboortestreek Brabant -of een aspekt ervan- als thema. In¨'Slapen in Brabant' erkent hij, meer dan zestig jaar nadat hij uit zijn geboortestreek verhuisde, nog steeds een emotionele band te hebben met dit gewest:

 

Diep in mijn eigen aderen

voel ik sappen van de grond

schimmelen en gisten-

wat ben ik meer dan een zwam

op een stronk van dit land.

 

Een dergelijke innige verbondenheid voelt hij bepaald niet met zijn vaderland als geheel. Elk bezoek aan het Nederland  boven Moerdijk betekent voor Martien de Jong een desillusie- aldus valt op te maken uit het gedicht 'Thuis na Holland', waarin hij in woede uitbarst tegen de verloedering van onze taal in ons eigen land.

Verbolgen gromt neerlandicus:

 

THUIS NA HOLLAND

 

Bij ieder zeldener bezoek

wordt het mij vreemder dat platte vaderland

vol waaiende regens en gereformeerd beton.

 

De windschuwe reiziger vindt zijn heul

in dode stadjes en knusse binnensteden

maar voor de verloren zoon is er geen heil

waar de woorden die hij vinden moest

in de intiemste kamers van de taal

open en bloot hoereren op straat

of schaamteloos worden verkracht

door gulzige gutturale slagers

zonder weet van het vetgemeste kalf.

De echte doorbraak van De Jong als dichter bleef evenwel uit; de professor en poëziecriticus zetten de dichter buiten spel. “Het probleem lijkt een fundamenteel gebrek aan tijd” stelt hij in zijn gedicht 'Tasten'.

Gelukkig was die handicap alleen maar van voorlopige aard, zo blijkt nu in zijn Verzamelde gedichten. Sinds zijn emeritaat heeft De Jong kennelijk weer tijd voor het schrijven van poëzie en hij maakte er voor Verborgen camera produktief gebruik van. Het boek bevat zelfs twee gloednieuwe bundels (Lego en Deemstering op de uiterwaarde), elk met zo'n dertig gedichten, en ook nog twee reeksen verzen: 'Memento' met o.m. postuum eerbetoon aan gestorven dichters en 'Reproducties' over schilders uit verschillende landen en tijdperken.Wat opvalt in deze twee nieuwe bundels is dat De Jong's ironie zich nu voornamelijk tegen hemzelf keert.

In zijn vroegere poëzie speelde hij het klaar om de meest uiteenlopende thema's te verwerken tot erotische liefdesgedichten. In de twee laatste bundels heeft hij die lyrische transsubstantiatie op een enkele uitzondering na, niet meer herhaald. Hij neemt erin ook afstand van het beetje romantisch levensgevoel dat hem altijd kenmerkte:

 

NEOREALISME

 

Misschien is er al genoeg gedacht

en geschreven over zaken als

zomerse weiden en zonnige

verten -en uiteraard-

overwereldse verlangens en

onsterfelijke liefde.

 

Kortom, de tijd schijnt gekomen

om zo precies mogelijk vast te stellen

in hoeverre

bourgogne met kaas,

een opgeschorte rok

boven blote benen,

een vluchtig avontuurtje

en, niet te vergeten,

een vlotte spijsvertering

 

van belang kunnen zijn

om het leven op aarde

niet alleen levenswaard te maken

maar het bovendien vol te puzzelen

met poëzie.

De humoristische toon die in veel van zijn gedichten te beluisteren viel, wordt in deze nieuwe bundels verdrongen door een zeker pessismisme. De dichter voelt zich geplaagd door zelfkritiek. Hij neemt geïrriteerd afstand van zichzelf in de gedaante van een dubbelganger die hem met een 'verborgen camera' bespioneert en kritisch volgt. In 'Autoscopie ' verzekert hij:

Ik wil van hem af/ geen wie of wat of waar/ mag van hem overblijven.

 

Over de blijfbaarheid van zijn poëzie verzekert hij met een beetje zelfspot, zich geen grote illusies te maken. Hooguit een heel kleine:

 

TELEOLOGIE

 

Het lijkt soms zinloos wat ik doe,

maar op een dag komt er een jongen aan

of een mooi meisje wellicht

en ze blijven op het eerste gezicht

een paar minuten staan

 

lezen bij De Slegte.

Deze beide laatste gedichten staan in de bundel Lego, die een meer lichtvoetig karakter heeft dan de tweede nieuwe bundel, waarvan de titel ontleend is aan de beginregel van het volgende gedicht:

 

VALAVOND

 

Deemster op de uiterwaarde;

achter de slaper kreunt de zon.

De sikkel in het blauwe gras

loert roerloos op zijn kans.

 

Op de wetplank onder 't afdak

snerpt tussen zand

en spetterende gensters

het bot geroest alaam.

 

Er is een hand onzichtbaar

die slijpende verslijt.

Er is een stem onhoorbaar

die zeggen zal: genoeg.

Met zijn Vlaamse vocabulair en de gesuggereerde identificate van een dreigende maansikkel met het maaigereedschap op een buitendijks weiland, een duister gedicht, ook in overdrachtelijke zin. Het persoonlijk voornaamwoord ik of wij komt er niet in voor. De gebruikelijke ironie van Martien de Jong heeft hier plaats gemaakt voor  compacte beelden in een avondlijk lanschap dat symbool staat voor de niet rechtstreeks uitgesproken  gemoedstoestand van de dichter. In de bundel Deemster op de uiterwaarde overheerst een sombere constatering van het onvermijdelijke:

 

EN NIET MEER

 

Voor iets naar niets blijft weinig ruimte

En wellicht nog minder tijd.

Op de eerste vraag kwam ander antwoord:

waartoe, waarom en wat is waar?

 

(Wij weten niets en worden ouder maar

niet wijzer. Woorden werden bonte klanken

en niets meer)

 

Onder warme kleren kleumen broze botten,

Huid hangt slap, verrimpelt en verkleurt,

Geel het blad, geurt herfst, krijgt ook zwarte

wratten. Hardhorend hoort men honden janken,

En niet meer.


Martien  J.G. Jong.

Verborgen camera. Verzamelde gedichten

Aspekt, Soesterberg - 2012