Banner: collectie Regionaal Archief Tilburg

 

 

© 2023

Levity Peters & Stichting Cultureel Brabant

Levity Peters


Het klooster

 

Na mijn eerste vrouw

Bekend te hebben

Ons eerste jaar al

Vreemd gegaan te zijn

Met een jongere

Oude vriendin

Vluchtte ik naar een

Trappistenklooster

Cisterciënzer abdij

Spirituele gemeenschap

Van enkel mannen

Isoleerde mijzelf om

Vrij van seks

Vrede te herwinnen

Maar zeker ook daar

Tijdens de zondagochtendmis

Zou ik op het balkon

Naar de meisjes

Naast mij gluren

Hun naast en tussen

Verstokte kerkgangers

Ongedurig

Wapperende benen

 

Toen ik drie weken

Later onmerkbaar

Veranderd de poort

Uitstapte een autootje

Naast me stopte

Een vrije vrouw

Mij een lift aanbood

De oude wereld in

Reed

Met oplaaiende hartstocht

Het klooster in me mee

 

Ik weet wat daar gebeurt

Nog steeds

Rond deze tijd

 

Rammelend vaatwerk

Rinkelend bestek

Geluidsperspectief

Van de gangen

Naderende voetstappen

Aanzwellend

Ruisen van een pij

De bel

Ongeduldig kloppen

Een onwillige deur

Gemompel

Torenklokken gedempt

 

Herinner mij

De runderfokkerij

De stier die wel wijzen

Niet bevruchten mocht

Een uitvinding

Hier gedaan

Zijn penis krom

Tegen de buik genaaid

Legbatterijen in rijen

Tegenover elkaar

Duizenden kakelende kippen

Hun stank

De bierbrouwerij

Het afgeschermde zwembad

Slijmerig groen het water

De onfamiliaire begraafplaats

 

De eerste nacht

Ineens klaar wakker

Zag ik in het diepste zwart

Brandend aan

Een giraffe zijn hals

Ringen

Twee van rouw

Een van goud

Later wel

Ik was nog steeds

Getrouwd

Zou ik begrijpen

Wat dat betekende

Brandend zonder rook

Zonder te verteren

Tussen bergen

Hemelhoog

Vijandelijk baken

 

Elke dag naar het meer

Vlak in de buurt waar

Verboden naakt

Werd gezwommen

Politie aan de ene

Zwommen recreanten

Naar de andere kant of

Bleven in het midden spelen

Omhoog uit het water

Hun benen of vrolijk

Drijvend op een binnenband

 

Er was een aarden wal

Waarin van oeverzwaluwen

De holen symbolen

Werden in en

Uitgevlogen

Herhaaldelijk liep ik

Door de kloostertuin

Onder geleide beukenhagen

Een licht doorschenen tunnelbuis

 

Aan het einde van de gang

Waaraan mijn witte kamer

Lag het museum

Geprepareerde dieren

Opgezet door

Sinds lang gestorven pater

Werden onbetrapt

Onvoorzichtig opgepakt

Verplaatst

Braken

Vielen uiteen

Roofdieren

Grauw van het stof

Zodra je ze aanraakte

Verpulverden vlindervleugels

Onder mijn hoge raampje een

Meegetroonde adelaar waste

Ik een kleine vervuilde

Neusapenschedel

 

Achter het museum

Een stoffige ruimte

Lege bier en cola flesjes

Op krakende planken

Blikjes peuken maskers

Resten van

Een verheimelijkt carnaval

Negen uur ’s avonds

In de afgesloten

Vrouwentuin

Feest

De monniken naar hun bed

Het klooster

Afgesloten klom ik

Het raam van de refter uit

De muur over

Schoof aan bij

Het vuur

Een Waals meisje en

Haar moeder kouwelijk

Kropen tegen mij aan

Een vreemde arm om

Elke arm van mij vond ik

Opgetogenheid met dof

Verdriet verstrengeld

 

Toen ik opgelucht

Somber

Tussen gesteven lakens

Op de gang

Voetstappen hoorde naderen

De vloer kraakte

Onder hun gewicht

Mannen zacht pratend

Passeerden mijn kamer

Herinnerde ik mij

Naast mijn broer sliep ik

Onze kinderkamer

Aan de overloop

De rumoerige trap

Door een gevoel van almacht

Overweldigd te luisteren

Alsof in het hart van

Het leven

Zelf

Daarvan het hart

Waar alles aan voorbij ging

Waar de wereld om draaide

 

Voor de kloostermuur

Een brede sloot

Een slotgracht

Mist boven water

Liep ik de volgende ochtend

In fragiele gedachten

Voorbij de vrouwenboerderij

Langs het kanaal

Flarden plastic in een boom

Als een verscheurde

Trouwjapon

Naar de stad

Vond in een kiosk

Een naturistenblaadje met

In de natuur

Op het strand

Aan het water

Spelende sportieve

Naar hun natuur

Volledig naakte meisjes

Geen echtparen

Kinderen

Geen

Enkele viriele jonge man

 

In solitaire

Beslotenheid op

Het smalle kloosterbed

Nieuwsgierigheid kalm

Bevredigd opgewonden

Maar sereen

Vrijheid en gebondenheid

Verheven en aards

Verzoend ineen

Seks met

Seks verslagen

Zoals toen ik net met

Roken was gestopt

De sigaret op de schoorsteen

Aan mijn wil onderworpen

De mogelijkheid

Die ik niet greep

 

In mijn cel

Op een stoel gaan staan

Zo hoog zat het raam

Keek ik met

Moeite uit op

De binnentuin met

In het midden

Donker groot en grof

Een voluptueuze

Moeder Gods

Borsten zwaar en aards

Uit eigen atelier

De monnik sensibel

Levendig met

Wie ik samen

Maar niet naar model

Tekenen mocht

 

De novicenpater loste

Een zwoele voornacht

Kwellende vragen

Zo goed op

Dat ik ze

Met zijn antwoorden

Voorgoed vergat

Dankzij het bier

Waardoor ik pas laat

In het strakke bed

Mijzelf moeiteloos en

Onvermoeibaar

Elke kant die ik wenste

Uit kon kantelen

 

Hij leerde mij te mediteren op

Het verlaten zijn van God

 

Dagelijks

Achter in de kale

Neogotische kerk

Onder het roosvenster

Op het balkon met

In mijn rug

De grote houten

Onbewerkte engel alleen

Geïmponeerd door

Het schouwspel van

De weinige monniken

Die in witte licht

Doorschijnende

Mantels het koor betraden

In tegenlicht bogen

Naar het altaar

Moeizaam overeind

Hun plaats zochten als

Slaapwandelaars

Vermomd

Engelen

Hun wijde mouwen

Verkapte vleugels

 

Vrijwel alle kloosterlingen

Oude mannen schoffelden

Op slippende sandalen

Naar hun vaste plek

In de stilte van

Dichtklappende koorbanken

Kuchen

Lange echo’s

Bel en klokken

Bescheiden orgel

Trage melodieën

Rustige stille

Verwarrend ingewikkelde

Ritmen beheerste

Onvaste stemmen

Het mij vreemde Gregoriaans

Dat ik volhardend

Zacht

Trachtte mee te zingen

 

Die monniken

Versluierd in

Met puntkappen

Witte koormantels

Hun gebogen hoofden

Het kaal van

Hun schedels bedekt

De ogen overhuifd

Goddienstig

Onderweg naar een van de

Dagelijkse vieringen

In te lange mouwen

Hun handen verborgen

Hoe zij die omhoog

Vrij schudden om een

Bladzijde van hun liedboek

Om te slaan alsof zij

Innerlijk iets afschudden

Handen die rein oprezen

Werkhanden uit

Het wit van de mouwen

Van het verleden

Waar zij even

Later in terug gleden

Waaruit zij oprezen opnieuw

Indaalden onzichtbaar

Ontspannen of gebald

Wanneer de mannen

Door de slotgangen

Terug schreden

Naar hun cel