CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 22 november 1940

 

 

De laatste Tilburgsche huiswever 4

 

In onze vorige beschouwing spraken wij over den prijs van een houten weefgetouw en noemden deze 40 gulden; dit behoeft echter eenige correctie, want dit was de prijs voor een gewoon getouw; voor een getouw met wisselbakken, dat is eene inrichting om met meer spoelen te weven, dus om meerkleurig werk te leveren, zooals ruiten en strepen, ging de prijs tot 60 gulden. Het verhuren van weefgetouwen werd niet alleen gedaan door de firma Van Meerendonk, doch veel meer door de firma Van Beurden, die daarin specialist was; deze verhuurde tot prijzen die van 4 tot 6 gulden per jaar varieerden. Wij vroegen aan Van Geloven ook wat de levensduur van een houten weefgetouw was. Hij antwoordde, dat het getouw (1), waarop hij het laatste stuk geweven had, door hem reeds voor 50 jaren gekocht was en dat het toen reeds oud was, volgens zijn schatting een 15 à 20 jaren. Het getouw van 70 jaren werd dus nu nog gebruikt.

Toen wij op de tentoonstelling van 1924, met speciale medewerking van de heeren Fred. Mutsaerts en H.C. van Beurden, een textielmuseum mochten inrichten, welk museum door belangstellenden uit Amerika, zelfs uit Japan, bezocht werd, hadden wij uit Leiden een oud weefgetouw laten komen; op dit getouw, dat uit begin 1700 dateerde, werd nog, zij het dan uit een oogpunt van werkverschaffing aan ouden van dagen, steeds jutedoek geweven (2). In deze werkinrichting, een oud klooster, stond nog een getouw met het jaartal 1660. Deze Leidsche weefstoelen hadden nog eenige versiering in de stijlen, zelfs was er een met gebeeldhouwde koppen; het zijn modellen uit den rijken Leidschen tijd. In Tilburg waren de getouwen echter zeer sober, de behoeftige Tilburgsche wever had geen geld over om van zijn getouw veel werk te maken, dus zeker geen kunstzinnige versieringen.

Jacob van Oudenhoven zegt in zijne geschiedenis van de Meijerij van 's-Bosch, dat in 1649 te Tilburg 300 weefgetouwen stonden, dat was bij eene bevolking van plm. 7000 inwoners. In 1887 stonden in Tilburg bij 31000 zielen plm. 1500 getouwen, terwijl ook eenige fabrieken van machinale weefstoelen voorzien waren. Zie hier eenige cijfers:

- Guillaume Pollet 120 getouwen

- H. Eras & Zn. 200 getouwen

- B.T.C. Sträter 100 getouwen

- J.N. Diepen 80 getouwen

- H.B. Swagemakers 50 getouwen

- Ledeboer & Co. 125 getouwen

- C. Mommers & Co. 50 getouwen

- J.A.A. Kerstens 120 getouwen

Verscheidene fabrieken bezaten toen reeds 10 tot 20 machinale (ijzeren) getouwen.

Men had vroeger huiswevers, die niet slechts 1 weefgetouw bezaten, doch zelfs 3 of 4, waarop dan, behalve de grootere kinderen, ook zg. stoepers (3) werkten. Doordat de huiswevers een groote weefkamer moesten hebben, dus apart gebouwd, hadden de meesten een eigen huis. Het loon der wevers bedroeg in de 80-tiger jaren 10 tot 12 gulden per week, doch dat waren dan de besten; minder vlugge wevers konden van 30 tot 40 pct. minder halen. De loonen waren echter in 1887 veel omlaag gegaan, doordat in die jaren de concurrentie grooter werd; een 15-tal jaren vroeger, toen Frankrijk en Duitschland de invoerrechten nog niet verhoogd hadden, konden de wevers een hooger weekloon halen.

In onze vorige beschouwing zeiden wij, dat een stuk 50 el lang was, dit behoeft ook eenige verbetering. Een stuk was 12 smet dus 60 el lang, wanneer het stuk gevold was haalde het 52 tot 53 el. Wanneer een stuk "vol" was, dan kon de wever dit reeds van te voren zien aankomen, want dan zag hij niet één, doch drie smetten bij elkaar. De wevers noemden dit de "Drie Koningen".

Gewoonlijk weefde elk wever één stuk per week dooreen, soms, en dit wanneer hij Zondagsnachts begon en tot Zaterdagnacht werkte, 2 stukken; dit bedroeg dus alleen voor de 1500 huiswevers reeds een kleine 80 duizend stukken, waaruit de belangrijkheid van de Tilburgsche lakennijverheid in die dagen reeds blijkt. Wij spraken zoo juist van nachtwerk, dit was in drukke tijden geen zeldzaamheid; de wever klopte dan 's nachts tegen den muur van zijn buurman-wever, ten teeken dat hij begonnen was en lustig klepten dan de beide laden, door welk gedruisch vrouw en kinderen wel heensliepen.

Na deze afdwaling komen wij weer op ons onderhoud met Van Geloven terug. "Wanneer je 's avonds werkte en vooral bij de lange winteravonden, zul je wel last van 't licht hebben gehad?"

"Ik heb", zoo antwoordde Van Geloven, "de geheele ontwikkeling van het licht medegemaakt. Eerst werkte ik met een snuitlampke, toen kwam de 'lampe belge', dat was al een heele verbetering welke de bronolie (petroleum) bracht, want het snuitlampke gaf weinig licht en dat was, vooral bij donker werk, zeer lastig, bij wit werk kon het nog iets. Toen kwamen de gaskousjes, doch dat kon ik niet gebruiken, want door het dreunen braken de kousjes wel drie keer op een avond."

"Maar electriciteit dan," vroegen wij, "dat is een schitterende uitvinding, je kunt zooveel licht maken als je zelf maar wilt."

"Elektriciteit," riep hij, "dat heb ik nooit in m'n ketier (4) gehad."

Dat laatste vonden wij wel kras, want Van Geloven heeft toch veel van de wereld gezien; vóór 60 jaren was hij reeds met den heer Mommers naar Parijs geweest en verder naar Lisieux, zoo had hij ons verteld.

En hiermede staakten wij ons onderhoud. We gaven Van Geloven nog geen 81 jaren, toen hij op z'n getouw klom, want dit is een heel werk, wat voor een jong mensch nog zekere lenigheid vereischt. Men hale de foto die wij reeds publiceerden nog eens te voorschijn, dan ziet men dat het een heele klimpartij is over zijstuk, kam en lade; het getouw past over 't algemeen maar juist in de kamer, zoodat men niet van achteren op de zitplank kan komen.

 

Van den heer Fred. Mutsaerts vernamen wij nog, dat tijdens den vorigen oorlog bij de firma Kerstens ruim 30 huiswevers in dienst waren; toen later geen huiswevers meer beschikbaar waren, heeft men zelfs de fabricage van een zeker artikel, de zg. hunters, moeten staken, omdat de machinale getouwen voor dit werk niet geschikt zijn. De huiswever schijnt dit soort werk soepeler te kunnen behandelen. Trouwens de handwever behandelt zijn werk met meer liefde en zorg; de beste fabriekswevers zijn zij, die eerst handwever zijn geweest; de stukken kunnen vaak zonder reviseeren naar de vollerij gebracht worden, omdat een goed wever zijn werk tijdens het weven van onreinheden ontdoet en fouten zooveel mogelijk herstelt. De machinale wever werkt in meerdere opzichten te machinaal, de goeden niet te na gesproken.

Van Geloven, de laatste huiswever, heeft een belangrijke periode afgesloten. Op de historie van deze periode komen wij ter gelegener tijd nog eens nader terug. Moge de Tilburgsche lakenindustrie een tijdperk van hernieuwden bloei tegemoet gaan… en zeer spoedig.

 

GERARD VAN LEIJBORGH

 

 

1. Wij weten niet of dit getouw ooit in een Tilburgsch textielmuseum zal geplaatst worden, doch hopen dit.

2. Het getouw werd op de tentoonstelling te Tilburg bediend door Willem van Hest uit den Heikant, zijn vrouw zat aan het spoelgetouw.

3. Stoeper - weer een typische Tilburgsche uitdrukking. Een stoeper was een wever, die maar tijdelijk werkte; was er geen werk meer dan kon hij gaan, werd op de "stoep" gezet. Werd aan een meisje gevraagd, heeft u vaste verkeering, dan kreeg men wel eens ten antwoord: "Ik heb maar een stoeper."

4. Ketier = kwartier = huis.