CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Inhoud Gevanel 7:

1931 09 23   31 Langs de straat - Het seniorenconvent

1932 07 06   32 Langs de straat - Jongensspeelgoed

1935 01 02   33 Langs de straat - Nieuwjaarsnacht 1934-1935

1935 01 05   34 Een keurig orchest in Modern - Een nieuwe wending in de kunst

1935 03 29   35 Langs de straat - Van 'n roekentragedie - 'n Meelijdend publiek

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 23 september 1931

 

 

31 Langs de straat - Het seniorenconvent

 

Wanneer de zonnestralen wiegelen langs de vergelende bladeren van de oude lindeboom op het Heuvelplein en de laatste zomerschittering zich vlijt langs de gevels der huizen, dan geeft het wachthuisje van de Brockway een knus aspect. Daar het om zoo te zeggen geheel aan den dienst is onttrokken en de voor 20 jaar door B. en W. toegezegde banken onder den lindeboom nog steeds op zich doen wachten, is dit wachthuisje een "heim" geworden van een instituut, dat bij iedereen bekend is geworden en zelfs met een zeker welgevallen wordt gadegeslagen. Tilburg heeft z'n seniorenconvent, zooals de regeering deze heeft om in moeilijke omstandigheden van raad en bijstand te dienen.

Reeds meermalen lachte het knusse samenzijn ons tegen en eindelijk konden wij de verleiding niet weerstaan de beraadslagingen te volgen. De leden zijn meest gepensioneerden, rustend van hun jarenlangen arbeid, genietend van de dagen die de goede God hun nog schenken zal, doch ook ziet men onder hen flinke burgers, genietend van den oogst van hun moeizaam werken op het pad van succes. Alles bijeen menschen die de goede en ook de kwade zijde van het leven hebben gekend en daardoor een ruimen blik hebben verkregen. Zoo traden wij voor eenige dagen het illustere gezelschap binnen, juist toen de wereldcrisis een punt van bespreking uitmaakte.

"Mèn dunkt Piet (we zullen hen maar met hun huis- en tuinnaam laten spreken), mèn dunkt Piet, dèt 't er in de wèreld beroerd veur staot." "Broerd Kees, 't kan nie broerder. Mar waor zót aon liggen." "Wor 't aon lee, Piet, ze moesse begiene mee hil de universitète te sleute en de professers naor hûs te sture." "Precies Free," mengt zich een der andere senioren in de beraadslaging, "gè hettet bij 't rechte end. Toen ik vruger bij Kerstes werkte, van 's mèrges zis, soms wel vèf, toe twaalf en van een toe aacht of negen uur, hamme wèrk zat. Ik hao men botterham en toen me kènder groot ware, gink negotie begiene en 'k hó m'n botterman nog beter. Mar na kunde deur elkaar mar vèf ure wèrke op de febrieke en de negotie is kepot. Dè komt omdè de geleerde mannen mar mechiene utveine en iedereen negotie doe."

"Sjuust Harry, gij en Kees hedded keind bè z'n naom genoempt. Ze moesse d'r mee utschaaje om al die nuwe mechiene ut te veine, dèt is 't um sjuust, vandaog kunne ze tien meense op straot zette en mèrrege vèftig, mee gevolg dè de koopkraacht alleskes hoe minder wordt. 't Komt nog zoover, dèt 't gao zooals vruger die plaot van Jan van Arendonk, op de schutting van Van Spaondonke, veur den duvelmeule de koei en schaop en aachter vliegen de schoen er ut. Wètter tege doen, dè hedde toch geheurd, wè Kees zee, die geleerde mannen zelf laote wèrke en nie zitte prakkezeere, dan zullen ze wel verstaon en begrèpe wèttet zegge wil z'n collega's zonder wèrk te zetten en veural de jongemannen, die hillemol niemir leere wèrke en straks als er wir wèrk kompt, want dè kompt er bepold wir, ut nie mir kunne. En dan wordt 't nog kepotter as 't ooit kepot is gewist."

Daar strijkt een der senioren over de volle grijze baard, zooals slechts een man van ernstig nadenken over den baard strijken kan. "Gij Free, gij slaot de spèker mee oeën naomer te midden op z'n kop. Ze mosse de jongelui laote wèrke en allemól moesse me er meer aon denke, dètter straks bepold weer meer wèrk kompt. Dè noeme ze optimist zèn. Ge mot de zaoke nie te duster inzien, want dan gao alles vanzelf kepot. Mar dès ze gin mechiene meer utveine, daor zè ket ok mee ins."

Nog langen tijd heb ik geluisterd naar de beraadslagingen van de senioren. Ware woorden soms, maar ook zij vonden geen oplossing voor de crisis, die niet de eerste wereldcrisis en ook niet de laatste zal zijn. Hoe zei het ook weer voor eenige dagen een industrieel en handelaar van boven den Moerdijk. De wereld is haar eigen dood aan 't uitvinden. Maar de huidige crisis is als 'n afzichtelijke rups, die de schitterendste vlinder voorbrengt.

 

Gevanel

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 6 juli 1932

 

 

32 Langs de straat - Jongensspeelgoed

 

's Middags 4 uur. Scherp striemen de heete zonnestralen het Heuvelplein. Wandelaars en wandelaarsters, meestal zonder hoed, stappen moeizaam vooruit; de heeren met de zakdoek in de hand deze bij tusschenpoozen tegen 't voorhoofd duwend om dit van overtollig vocht te ontdoen. De fietsende dames doen luchtig de rokken in den trekkenden wind fladderen; de mouwen, voor zoover deze voorhanden zijn, billeren in de snelle zucht. Fietsende slagers- en bakkersknechts, als altijd voor niets staande, slingeren tusschen het drukke gedoe. De auto's puffen hun zoele koolwaterstoffen, tot verstikkens het koolmonoxide in de heete middaglucht mengend. 't Is warm. 'n Hitte zooals nog weinig zomers deze de laatste jaren zoo langdurig brengt. Daar komt vanaf de Spoorlaan 'n bakkerskarretje langs de houten tent in de richting Heuvelstraat. De zweep kletst, de baas schijnt haast te hebben en tuurt recht vooruit naar z'n beestje, dat wel wil, maar door de hitte ook al niet zoo vlug kan als z'n baas wel schijnt te wenschen. 't Doet echter z'n best en sukkelt in 'n matig drafje.

Eenige jongens volgen met meer dan gewone belangstelling het karretje. Ik word opmerkzaam en tuur de jongens na, die met spiedende oogen een der wielen in de gaten houden. Puffend sjouwen ze achter 't karretje aan. "Zou ie 't doen?" "Bende mal, ie zit spijkervast." "Nee nie, kèk mar, hij kiept al. Hij tuimelt vast en zeker." Even bij de Telegraafstraat springen de jongens opzij, omdat zij, vanwege 't verkeer, in gevaar zijn, doch bij 't nieuwe wachthuisje springen ze op het plein en volgen met vernieuwde belangstelling hoe de ijzeren band zich losser en losser werkt. "Ziede wel, hij doeget wel, hij 's bekaant hillemol los." Het karretje draait rechts de Tuinstraat in, daardoor schijnt de laatste verbinding met het wiel verbroken te zijn en lustig hoepelt de band, als voorbeeld van de natuurwet, op de eenmaal aangenomen beweging in de richting Heuvelstraat. Dat was voor de jongens het sein om zich op hun geliefd speelgoed te werpen en trappend en slaande hoepelen zij verder. Het toppunt van jongensgenoegen. O zalige jongenstijd!

De baas van 't karretje voelt ineens de zachte stooten van het ijzerlooze rad en waakzaam springt hij van z'n hooge troon om te zien wat er gaande is. In de verte ziet hij 't blijmoedig jongensgenot, dat hem echter tot minder vriendelijke ontboezemingen lokt. Spoedig nu is 't speelgoed weer bij z'n rechtmatige eigenaar. Weer werk voor de "raoimaoker" of smid. 'n Slachtoffer van de hitte. De jongens hebben ondervonden dat wereldsch genot maar van korten duur is.

 

Gevanel

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 2 januari 1935

 

 

33 Langs de straat - Nieuwjaarsnacht 1934-1935

 

Deppend kletst de regen op de trottoirs, vanuit de winkelramen straalt nog hier en daar het volle licht, nog scherper uitkomend door de gedeeltelijke tempering er naast. De groote stukgoedzaken hebben gesloten, de kleingoed- en kapperszaken hebben 't nog druk, althans kunnen 't debiet over 1934 door den gaanden en komenden nog vergrooten. Het deppend kletsen der regen vermindert, o wonder, houdt zelfs op. 't Aantal late wandelaars vermeerdert zichtbaar, met dringende spoed snellen zij voort, de dames de een na de ander de parapluie dichtklappend, de heeren, wat minder gebogen, de regenjas vierend en de hoed naar achteren duwend. Daar schuift de stadsbus voorbij, ruim gevuld, bij elke halte snel den weg vervolgend. 'n Bizondere spoed, spanning en verwachtingsdenken is merkbaar. In veler gedachten culmineert de zucht naar ouder gebruik. Van oud in 't nieuw, kaartspel, 'n goeden dronk, 'n hartig brokje na…

 

De nacht

Van alle torenklokken rollen de donderende 12 slagen, de metalen ringen trillen in wijder kringen. Gillend roepen de stoomfluiten, de sirenen loeien, buksen en geweren knallen, het overmatige losse kruit doet aan den gezichtseinder een bliksemflits veronderstellen, de zevenklappers knetteren langs de straten, hoog in de lucht spatten de vuurpijlen uiteen, zachtkens dalen de kleurende lichteffecten, 'n andere pijl, als contrast, dondert uiteen in bizondere haast en hevigheid, de echo's rollen langs de huizen. Op trottoirs danst 'n jeugdige groep het nieuwe jaar blijde en hoopvol tegemoet.

Nieuwjaar, wat zal het ditmaal brengen. Men drukt elkaar de handen, hoopvol, men omhelst de geliefden. Zal men tezamen 1936 aanschouwen? Men hoopt, men wenscht, men denkt even terug aan hen, die van ons gingen. Vanuit elk raam klinkt ons de jazz der radiomuziek tegen. De auto's rollen aan. De straten worden levendiger, na 'n paar uren van groote rust.

 

Epilogus: Nieuwjaarsmorgen

't Is droog, de straten bieden een kalmen aanblik, zeer kalm zelfs, de reactie op 'n druk vertier. Zal 't jaar zoo kalm blijven… 'n Zwart voorwerp trekt onze oogen, we naderen. 't Is 'n groote zwarte vogel, 't ligt op den rug, de snavel naar links, de pooten gekromd, de vleugels verfomfaaid… We denken aan de Uiver… De kalmte van den nieuwjaarsmorgen… we bidden, het nieuwe jaar heeft kalmte, rust noodig, minder gejaag… Dat geve God. 'n Weldadige liefdadigheid.

 

Gevanel

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 5 januari 1935

 

 

34 Een keurig orkest in Modern - Een nieuwe wending in de kunst

 

Wanneer wij spreken over eene nieuwe wending in de kunst, dan bedoelen wij de muziekkunst. Of 't alles nieuw is wat de klok slaat, dat betwijfelen wij, want delvers naar de oudheid sporen hier en daar nogal eens iets op, wat ook nu sterk in de mode is. In de kleeding, in de schilderkunst en de bouwkunde. In de muziek is het moeilijker, want de klanken konden vroeger niet worden vastgelegd en verdwenen in het zuchten der tijden. Toch willen oudheidkundigen beweren, dat de klanken van de huidige cinema-orgels, welke nu zoovele radioluisteraars in vervoering brengen, ook werden voortgebracht door de eerste waterorgels uit de 10e en 11e eeuw. Dus dat zou in zeer concreten vorm een terugkeer naar de primitieven beteekenen.

Wat de oude muziek voortbracht, dat hebben we voor een jaar ongeveer kunnen hooren door eene uitvoering in het Conservatorium; men streek, men blies op herboren oude instrumenten uit de vroegere en latere middeleeuwen, men zong liederen van Dufaij enz. Och, 't was aardig, zeer interessant, nog eens kennis te maken met de oudheid op 't gebied van de muziekkunst, maar of 't nu zoo mooi, ontroerend schoon was, eerlijk gezegd neen, dan hooren we toch nog liever muziek, zooals wij dezer dagen bijwoonden van 't orkest in Restaurant Modern.

't Is Band, Band en nog eens Band, wat de klok slaat, en toch we behoeven geen sprong naar de middeleeuwen te doen om een groote wending in de muziekkunst te aanschouwen. 't Is wel eenigszins zonderling, maar juist Tilburg, een stad die steeds naam heeft gemaakt op muzikaal gebied, waaraan de vestiging der instrumentenfabriek van Kessels een zeer groot aandeel heeft gehad, is op dit gebied eenigszins achterlijk geweest, achterlijk is echter niet het juiste woord, beter is gezegd nogal tamelijk conservatief, in casu op het gebied van de kunst, in de inrichtingen van openbaar verkeer, de café's en restaurants.

Dit zaten we te overwegen, toen 't orkest de magistrale muziek van 'n opera deed hooren. We dachten terug voor 'n twintig jaren, toen de bekende violist Breugelmans in Modern, met forsche streek en imponeerende voordracht, de heldenmelodieën uit Faust van Gounod deed hooren; dat was 'n nieuwigheid op den schoonen Juli-avond, 't was er vol en zelfs op de Koemarkt stond een schare luisteraars vóór 't open raam. Vriend Breugelmans is sinds jaren naar betere gewesten overgegaan doch we behouden een aangename herinnering aan zijn gloedvol snarenspel.

De ommekeer in de kunst heeft ons de huidige orkestvorm gebracht en we mogen er tevreden mede zijn. Het geeft mogelijkheden, klankencombinaties, trillingen, welke de bekoring van het nieuwe hebben; een afwisseling van het oude dat verveeld heeft, een aanpassing aan den nieuwen tijd die welkom is. De saxophoon waarvoor eens zelfs de eigendunkelijke Duitsche componist geen partij heeft willen schrijven, zij heeft de wereld veroverd; de clarinet wordt ommanteld en geeft een andere toon karakter; de trompet ziet de toon omvormd door moderne hulpmiddelen en klinkt als een zucht uit 't woud. Geen machtig accoord leidt de muziek in, slechts 'n gongslag, geheimzinnig.

 

Es spielt der Pianist, der kleine Pianist,

Pling, plang, plang,

Vibraphon mit seinem hellen Ton,

Kling, klang, kling,

Und das Accordeon, das spielt mit vollem Ton,

Die Geige singt dir zu, Trompete bläst du zu:

Das singt, das klingt so wunderschön.

 

De vibraphoon, als 'n glasheldere bel, sluit de muziek, we kijken op, onze mijmering is ten einde alsook het concert van de wondermooie band in Modern. 'n Keurig orkest, dat 'n bezoek overwaard is.

 

Gevanel

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 29 maart 1935

 

 

35 Langs de straat - Van 'n roekentragedie

 

'n Meelijdend publiek

 

 

Reeds twee lentes zien we 't gebeuren. Hoog in de toppen der iepen, de eenzamen, wier gelederen nog dagelijks worden gedund door 'n tempeeste bacil, wiegen de roeken op van takken geweven nesten. Vroolijk schijnt de milde lentezon, hoopvol juichen de roeken, cirkelen rond de nesten, dragen bouwmateriaal aan, houden 'n vrijage op de zwevende takken of krakeelen met de concurreerende soortgenoten. Grooter worden de nesten, weelderiger de zweefpartijen, luider het geroep van de zingende en roekende lentejeugd. Daar komt de sterke man, met alles verwoestende durf, duwt en rukt, dra ligt de oude Koemarkt vol met de ruïne van wat eens de hoop, het resultaat van den gestagen arbeid van het roekende volk was. Het publiek staat stil en luistert meewarig naar het wanhoopsgeschrei van de roeken, dat de lucht vervult en steeds klagender wordt, hulp verwachtend, maar die niet komt.

Het publiek voelt merkbaar het verdriet der roeken, zelfs de kruinen der eenzamen verstarren bij het vandalenwerk; onbewust denken we aan de vreeselijke verhalen, in onze jeugd met zooveel ontzetting aanhoord, van de woeste daden der Oost-Gothen. Het publiek blikt naar boven, voelt de zwaarte der roekentragedie en monstert met meelij de ruïne daar aan den voet van den "gestootblokten" stam. 'n Jochie in lentestemming trekt z'n paps aan z'n mouw: "Zitten er ook eitjes in, paps?" "Nee, jongen, anders was 't werk voor de dierenbescherming."

We wenden ons af, wandelen verder, de Spoorlaan op; wat is ook daar het aantal der eenzamen nog verminderd sinds de vorige lente. De roeken nijveren en juichen als voorheen op den Heuvel, doch de klank is merkbaar matter. In 't Wilhelminapark waar geheele colonnes van iepen aan de ziekte zijn bezweken, mengen de roeken nog hun onvervalschte lentezang met het hel geel-groen der ontwakende loten. 't Is de natuur die roept. Dat mag de mensch niet bestrijden. De eenzamen en de roeken. Hoelang zal deze tragedie nog spelen?

 

Gevanel