CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Inhoud Gevanel 1:

1926 11 25   01 Langs de straat - Och èrm

1926 12 11   02 Langs de straat - Ruitje tikken

1926 12 20   03 Langs de straat - Pech hebben

1926 12 23   04 Van 'n druivengeschiedenis - 'n Ware gebeurtenis

1927 01 11   05 Langs de straat - Vervlogen illusie

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 25 november 1926

 

 

01 Langs de straat - Och èrm

 

Op den Heuvel, de aauw Koeimèrt; voor de groote vitrineruiten staan eenige nieuwsgierige wellicht aspirant-koopers te turen en te becritiseeren de diverse artikelen in den winkel. Zou St. Nicolaas een dientafeltje, 'n kastje of 'n schilderijtje moeten rijden? Tusschen de kijklustigen schuiven ongemerkt twee kinderen, op klompen, blootshoofds, een tot zak gevormden, half gevulden doek aan den arm. Bedelkindjes uit 't woonwagenkamp? 'n Doffe slag weerklinkt. De kijkers schrikken uit hunne overpeinzing wakker, 'n dozijn oogen turen naar omlaag in den winkelkelder waarvandaan 't geluid komt. De oogen worden gewend aan 't halfduister daar beneden en zij ontwaren een klompje. Naar boven ziende bemerken zij 't tot schreien verwrongen aangezicht van den kleinsten der twee kleuters. "Och èrm, mènneke, is 't jouw klumpke?" 't Schreiende gezichtje wordt rood, paarsrood en 't barst uit tot 'n jammerkreet. Met één klomp naar huis, wat straf zal wachten? 'n Exempel van diep kinderleed, waarmede de aanwezigen warm voelend medeleven. Men beraadt middelen hoe 't ding weer naar boven te krijgen. Men staat ten einde raad, totdat een der aanwezige heeren 't ei van Columbus gevonden heeft. "Gao mar nòr binne en vraog mar of zut 'r beneje uit wille haolen." De bewondering voor den ontdekker kent geen grenzen.

De twee knaapjes gaan naar binnen; de mijnheer kijkt vreemd op van z'n twee nieuwe klanten. Z'n voorhoofd fronst tot vragen wat zij wel koopen zullen. De vraag der kleinen wekt ook zijn medelijden op en gezamenlijk gaat het drietal naar den winkelkelder om 't verloren voorwerp te halen. 'n Moeilijk trekken aan de raamdeurtjes, die een dergelijk verzoek niet dagelijks ontmoeten. Ten langen leste gaat er een open. "Nee, jij niet, laat er je broer met twee klompen zich maar doorwringen." Onder bij de ramen stond wat water en de vriendelijke winkelchef kon toch niet zien, dat de kleine kleuter bij zijn groot verdriet nog natte voeten kreeg ook.

De klomp is terecht en triumpheerend komt het tweetal naar buiten. De tranen zijn gedroogd, 'n kinderleed is weer hersteld en gelukkig gaan ze weer naar het kamp. 'n Dozijn oogen volgen het tweetal. "Och èrm."

 

GEVANEL

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 11 december 1926

 

 

02 Langs de straat - Ruitje tikken

 

De donkere dagen vóór Kerstmis. Vroeg valt de avond, om 4 uur ruim schuiven de nevelen reeds langs muren en boomen en nestelen zich vast in sloppen en hoeken. 't Is vroeg donker, vroeg moet, hoewel nukkig, de jeugd naar binnen, daar er voor hen, na 't vallen van den avond, geen vertier meer is en alleen de lust tot kattekwaad wordt aangewakkerd. 'n Stelletje vertrapt het echter om aan de ouderlijke roepstem, mogelijk maar imaginair, gehoor te geven. De donkerte roept neigingen wakker, lust naar avonturen, kwajongensachtige lummelstreken. Plots dringt het tot hun brein door, ze zien wat, hebben mogelijk vroeger van hun ouders wat gehoord, hun onderbewustzijn reageert. 'n Lichtend raam wekt hunne aandacht.

Vriendelijk straalt het licht naar buiten, we zullen wagen even onbescheidelijk naar binnen te zien. 't Doel lijkt echter onwedersprekelijk het opwekken van onbescheidenheid te zijn. De huiskamer, tusschen de halfgeopende gordijnen te zien, geeft een beeld van juist geordende huiselijkheid. De pipa leest aan de tafel, waarboven 'n breed waaierige lampekap het electrisch licht verspreidt, de courant en laat ondertusschen breede wolken, nu eens kringelend dan weer puffend, omhoogstijgen; moeder de vrouw betast en meet 'n stukje linnen uit; 'n naar schatting 13-jarige jongen maakt z'n huiswerk en tuurt ernstig over z'n boekenschat. Ik wandel door. 't Schijnt mode te worden den voorbijganger z'n huiselijk gedoe en geluk te exposeeren, 'n blik te doen slaan in z'n intieme leven.

Tik, tik, tik.

…………………………………

Tik, tik.

…………………………………

Tik, tikkerde tik.

…………………………………

Ik kijk om, opeens flikkert het op in m'n brein, m'n onderbewustzijn heeft contact met dat der jongens. 'n Oude herinnering komt wakker; ik stel me verdekt op. Ik zoek met m'n oogen, zoover het de invallende duisternis toelaat, de jongens. Geen geruisch, geen gerucht, geen gegiechel; waar zitten de bengels? Ik wandel verder en tracht vanuit de verte het geval te volgen.

Daar komt de gelukkige huisvader naar buiten en verdwijnt weer. Na eenige oogenblikken, ik kon de tik niet hooren, doch vermoedde wel 'n herhaling. Weer verschijnt weer de goede man, doch ziet blijkbaar niets en trekt zich weer terug. 'n Derde maal hoor ik 'n rauwe kreet, z'n eega verschijnt mede, 't studeerende jongmensch springt de straat op. Het trio verdwijnt. Ik wandel terug, benieuwd den afloop te vernemen. Van de jongens geen spoor.

Tik, tik, tikkerde tik.

Ik zie in de verte de pipa weder naar buiten komen. Z'n hand maakt de beweging, als warrend in 'n zweevend spinneweb, 'n ruk, 'n heele harde tik. 'n Ruwe uitroep, welverd…… sakkerjusche kaoijong. Van de jeugd geen spoor meer. Rrrrrrrrr klet klet, de jalouzies vallen dicht, het vriendelijke licht valt niet meer naar buiten. Ik kan me niet meer vermeien in den aanblik der gezellige huiselijkheid. Verdomde kaoijong.

 

GEVANEL

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 20 december 1926

 

 

03 Langs de straat - Pech hebben

 

De tram gaat langs de straat, nauw hoorbaar, alleen van tijd tot tijd een schreeuw latende hooren, totdat aan 't Wilhelminapark gestopt wordt, waar zij reeds lang verbeid werd. 't Was de tram naar Dongen. Heel in de verte, bij den overweg, komt de tram voor Waalwijk aanschuifelen. 'n Chique gekleed dametje, kort rokje, wijden bontmantel, groote roos op revers, neemt afscheid met heel veel drukte, zenuwachtig druk. Twee vriendinnen, die haar blijkbaar met buitengewone belangstelling weg wilden brengen, knikken onder de woordenvloed aldoor bevestigend.

De tram vertrekt en zweeft langs de straat heen. De Waalwijksche schuift achter haar aan, doch slaat rechtsaf. 't Dametje zal het zich in de 1ste klassecoupé gedurende de lange reis gemakkelijk maken en toch met de meest mogelijke zwier en waardigheid. 'n Pakje en tompoesje worden voorzichtig in 't net weggeborgen. Met élégance ontdoet ze zich van de bontmantel met kleurige roos, strijkt de haren glad en legt hem voorzichtig en na de plooien geordend te hebben op een ledige, met rood pluche betrokken zitting. Ze is geheel alleen.

D'r hoedje, dat met twee poezelige handjes met 'n rukje van 't hoofdje geduwd wordt, laat na de verwijdering 'n leuk bobbed kopje zien. D'r taschje gaat open voor 't nemen van 'n spiegel, 'n blik, 'n lachend gezichtje. Zeer voldaan over d'r eigen aanblik, d'r haren worden nog volledig geordend, 'n sigarettenkoker, 'n eventjes schuwe blik om zich heen. Zij werpt zich achterover in 't zachte dons der kussens, werpt de beentjes over elkaar en guitige blauwe kringetjes kringelen omhoog, toen 'n romannetje lezen. Daarmede is men aan de Hasseltsche kapel gekomen.

De conducteur komt binnen. "Tot Dongen?" 't Dametje springt op, laat haar sigaret vallen, verbluft! "Neen, naar Waalwijk." "'t Spijt me, juffrouw, maar als u vlug bent kunt u de Brockway nemen naar 't park." 'n Verschrikkelijke verandering, in één seconde is ze gekleed en zit al in de Brockway. De tram naar Waalwijk is vertrokken. De twee oude dames zien hun nichtje weer en luisteren ontzet naar den woordenvloed die hun de emotie zal verhalen.

 

Gevanel

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 23 december 1926

 

 

04 Van 'n druivengeschiedenis - 'n Ware gebeurtenis

 

Voorspel

Moeder was ziek, niet gevaarlijk, doch moeder mag niet veel mankeeren of het geheele huishouden staat op stelten en van alle zijden wordt zij met liefderijke vermaningen en raadgevingen omgeven, met teere zorgbetuigingen omweven, gekoesterd, geliefkoosd, zooals men dat alleen een teerbeminde moeder kan doen en zooals men dat ook alleen reeds aan den naam moeder verplicht is. Moeder moest rust hebben, moet even uit het drukke gedoe, en zal, als gevolg van al die raadgevingen, eens naar 'n modelgasthuis gaan, met doktoren van naam, ter observatie.

 

1ste Bedrijf

'n Druk bezoek bij moeder; alle kinderen komen de teederste bewijzen van aanhankelijkheid bewijzen en dragen om beurten de meest exquise versnaperingen aan. Vader dito, dito. Ook de meest naaste bloedverwanten blijven niet achter, moeder is in de familie de meest gewaardeerde en hooggeschatte persona grata.

'n Telefoontje.

"Ja, hallo! Breng subiet eens 'n kilo van de beste druiven uit je winkel. En netjes verpakken. 't Moet er aardig uitzien." "Ja mevrouw, zonder mankeeren, spécialité de la maison, dank u."

 

2de Bedrijf

't Bezoek. Met teedere zorgen wordt het delicate pakje met den exquisen inhoud omgeven en als 'n schattige gave van waardeering aan moeder, 't naaste eigen, bloedeigen, familielid overhandigd en met dankbaren blik ontvangen en bij den overigen voorraad geplaatst met 'n kaartje er aan: "druiven". Moeder verlustigt zich reeds in het genot van de frissche vruchten, wanneer de zuster toestemming zal geven. 't Afscheid is hartelijk, nog 'n extra bedankje.

 

3de Bedrijf

Moeder zal spoedig de heerlijke druiven nuttigen. De zuster komt met 't pakje, opent het en wat schrik… een aantal harde, groene spruiten rollen over tafel, nachtkastje, stoelen en meer dergelijke attributen en meubelen… De zuster krijgt 'n lachbui, die het ergste zou doen vreezen; de "zieke moeder" proest het uit in 'n hartversterkende lach, die 't optimisme met stroomen doet toevloeien, als het beste medicijn. Nog uren, neen nog dagen zal 't voorval nog 'n voorwerp zijn van ontspannende lachexplosies.

 

4de Bedrijf

'n Telefoontje.

"Ja, hallo, wat bezielde jullie?" "Ja, mevrouw, werkelijk 'n vergissing, duizend maal pardon, onbegrijpelijk."

 

Gevanel

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 11 januari 1927

 

 

05 Langs de straat - Vervlogen illusie

 

Terrein van handeling: Spoorlaan, vanouds de Pruilweg. 'n Slagersknechtje heeft blijkbaar 'n goed adres, waar men met zijn liefhebberijtjes op de hoogte is, waar men weet, dat een goed woord steeds een goede plaats vindt en dat men meer vliegen vangt met suiker dan met azijn. De vlieg was in dit geval de slagersjongen en de suiker blijkbaar een sigaret, maar dan ook een heerlijke sigaret, welks aroma reeds door het doosje dringt en den gelukkigen bezitter doet snuiven van genot, dat zoo aanstonds zijn neusvleugels zal beroeren.

Voorzichtig zet het joggie zijn ietwat zware fiets tegen de logge trottoirband, nog voorzichtiger de breede mand, al steunend naast zijn fiets; met nog meer voorzichtigheid en teedere beschouwing behandelt hij de sigaret, die hij in zoete omhelzing tegen de neus duwt, om nog eens de onvermengde geuren te genieten en diep in zijn reukgeheugen te prenten; dan voorzichtig een lucifer uit z'n broekzak, om het offer van z'n lust in den brand te steken, om nog inniger de heerlijke geuren in z'n longen te genieten. Het genot, de illusie bereikt haar hoogtepunt. Dan… 'n vreeselijke verandering in gelaatsuitdrukking. De sigaret is gevallen… in 't zinkputje. Vervlogen illusie, niet in rook, doch in 't meest banale… 'n zinkputje. O vreeselijke teleurstellingen in het leven, 'n diepgevoelde brok levensmisère.

'n Medelijdend heer ziet het, voelt het joggieswee en biedt z'n welgevulde sigarenkoker. 'n Kleine straal van geluksherleving, van dankbaarheid, doch even maar. Weerspannig kronkelen de rooknevelen, iets nukkig, rondom de verdwijnende fiets. 't Was toch niet de sigaret, waarvan het voorgenot hem reeds zoo had verblijd. Vervlogen illusie is niet gemakkelijk te vervangen.

 

Gevanel