CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 5 juni 1928

 

 

Jan Viool

 

't Is een kleine 25 jaar geleden, dat een oude Tilburger na 'n wandeling in Tilburg's omgeving op den rand der bebouwde kom ging uitrusten in 'n café, z'n potteke bier slurpte en dra in gesprek was met daar ontmoete kennissen. 't Ging tegen 10 uur, men had toen wel "zomer"-tijd, doch de wereld dacht nog niet aan "zomertijd", zoodat de invallende donkerte tot huistoe noodde. Daar wordt de deur geopend en treedt 'n niet direct verhavend doch wel eenigszins versjoveld personage binnen. Z'n houding had iets meer dan alledaagsch, trekkend met het eene been; z'n kleeding met lange jas, voor dien tijd demi-officieel, slappe hoed, waaronder 'n grijzende, kernachtige, iets verweerde kop. Groetend trad hij naar 't buffet en bestelde 'n borreltje; met z'n diepdenkende peinzende oogen keek hij rond en na eenige aarzeling vroeg hij de aanwezigen of hij iets mocht spelen.

Verwonderde, vragende gezichten, die 't niet direct begrepen. Jawel, spelen, maar wat en waarop? De oude knoopte z'n jas los en daar verscheen viool en strijkstok. Direct stond de viool onder de kin, de magere vingers roerden de snaren, de strijkstok ging in de hoogte. En toen waren de hoorders verrast (de mededeeler van dit voorval kende hem nog niet), het jubelde even, doch dra spraken de tonen van melancholie, van heimwee. Toen 't spel een einde zou nemen, veranderde de droefgeestigheid in guitigheid en met niet onverdienstelijke artisticiteit werden verschillende dierengeluiden nagebootst om te eindigen in een gekras, dat aan de uitwerking naar beneden van 'n overladen maag moest herinneren. De hoorders waren voldaan, klapten spontaan en offerden in den slappen hoed van den speler.

Dat was 't spel van Jan Viool, reeds grijs voor z'n tijd, doch toch nog in z'n kracht. Nu, na 25 jaar is Jan Viool niet meer. De lezers van dit blad hebben de laatste weken z'n naam meermalen gelezen. Ze hebben gelezen hoe de schrijver van de Brieven uit Brussel mededeelde, dat "Jan Viool" nog leefde. Hoe 'n belangstellend lezer meende, dat hij reeds dood was, gestorven in 't St. Jozephgesticht. Hoe daarop de schrijver van de Brieven uit Brussel de zaak nader scheen te hebben onderzocht en mededeelde, dat de oude Jan Viool verpleegd werd in 't gesticht te Vught en den belangstellenden lezer aanraadde om den persoon van zijn schilderij aldaar te gaan opzoeken.

Een der verpleegden uit het gesticht, een Tilburger, krijgt geregeld de N. Tilb. Ct. gestuurd en leest in heldere oogenblikken met belangstelling de berichten uit z'n vaderstad en zoo trof hem ook het schrijven over Jan Viool, die hij ook als zoodanig vaak ontmoette en kende en met de courant in z'n hand spoedde hij zich naar den broeder-verpleger en naar den dokter van het gesticht, Dr. Kortenhorst... want Jan Viool was juist op dien dag, 22 Mei overleden, in den ouderdom van 87 jaar. Het was een pieuse gedachte van Dr. Kortenhorst om dit aanstonds aan de redactie van dit blad te melden. Zien we in dit alles geen bijzondere vingerwijzing Gods?

Jan Viool heeft eens in z'n leven 'n schoone daad gesteld; hij heeft gestreden voor God, Kerk en Paus (1). Jan Viool heeft gezworven, heel veel leed geleden, is gestorven in 't krankzinnigengesticht, arm, zoodat de broeder-verpleger mededeelde dat alles tot de laatste cent op was; gestorven zonder bloedverwanten, zoodat men in 't gesticht niet wist aan wie z'n overlijden te berichten. Doch God laat 'n goede daad niet onbeloond, hierboven zal hij z'n loon daarvoor reeds genieten, doch 'n klein gedeelte van z'n belooning mag men toch wel noemen het feit, dat 'n toevallige correspondentie toch aan de stad en omgeving, waar hij veel heeft vertoefd, en waar toch nog medestrijders, oud-zouaven, zullen wonen, gelegenheid is geboden om hem op katholieke wijze indachtig te zijn.

 

't Was Donderdag 23 Mei. 't Was in de doodenkapel even buiten 't gesticht. Daar lag Jan Viool (Arn. van Someren, geboren te Batenburg in Gelderland) in een sobere kist van zacht hout; 'n wit doodshemd van gelapt, doch zuiver linnen overdekte 't stoffelijk overschot, z'n hoofd rustte op 'n eenvoudig kussen; op z'n borst prijkte een scapulier, 't teeken van z'n katholiek zijn. Aan 't hoofd van de kist 't altaar in treffend zwart, met 't kruisbeeld, 't symbool van 't doel van z'n strijden, daar in 't verre Italië, waarheen zijn gedachten gingen, ook onder 't vioolspel, wanneer de omgeving schaterde of geintjes met hem maakte. Daar lag Jan Viool, nog met die sprekende kin, de diepe trekken, 't haar grijs en vol, doch kortgeknipt. Even sta ik in gedachten, wat heeft die man in die 87 jaar doorleefd, wat 'n einde hier... in 't krankzinnigengesticht. 't Moet in z'n tijd een pootige kerel zijn geweest, merkte de nog jeugdige broeder op. Onder den indruk verlaat ik de doodenkapel.

Even 'n tegenstelling. Door de gangen van 't gesticht gaande klinkt mij de muziek tegen; de violen zingen, de pistons schetteren, de harmonica zweeft, het slagwerk van de jazzband klatert in vaste rythmiek. Verwonderd kijk ik naar den begeleidenden broeder, die 't mij verklaart. U komt op een treffenden dag, want we vieren heden 't feest van de H. Dimphna, de patrones der krankzinnigen. Zij, daar achter die deur, door welker bovenlicht ik de kleurige guirlandes zie, zij vieren feest. Weten wellicht niet geheel meer wat feest is, doch 't verstand, even verhelderd, voelt de zoete weldaad in 't harte.

 

Welwillend treedt mij Broeder Gislemus, die Jan Viool in z'n laatste dagen heeft verpleegd, tegemoet; ik laat hem het schilderij zien... Ja, dat is Jan Viool, maar 't is lang geleden, dat ie geschilderd is, naar meening 'n 35 jaar geleden, toen zal ie tusschen de 50 en 55 jaar zijn geweest. Dat klopt. Hij was voortaan kindsch, vervolgt broeder Gislemus; maar 2 dingen vergat hij niet, z'n viool en Garibaldi. Wanneer ik maar riep: Jan! Viool! (hij was wat hardhoorig) dan streek zijn hand naar z'n linkerarm als speelde hij viool. Hoe dikwijls heb ik gewenscht eens een viool te bezitten om 't hem even in z'n hand te stoppen! Noemde ik den naam van Garibaldi, dan maakte hij 'n beweging alsof hij 'n knots wilde zwaaien om er op los te slaan en woedend kwam 't hem over de lippen "en dan schoten die verd..... kerels m'n poot kapot ook". (Vandaar liep Jan Viool eenigszins kreupel en was de wonde na z'n dood zeer duidelijk zichtbaar.)

Zoo vertelde de broeder me nog hoe 't de laatste dagen snel teruguitging en 't levenslicht uitdoofde als 'n kaars. Een dag na z'n bediening was Jan Viool z'n ziel henen, z'n vioolspel klonk reeds lang niet meer, z'n zwerversleven had 'n einde genomen. Met hem daalt weder een oud-strijder ten grave; de oude garde weder met één verminderd. Eenigszins spijtig zeide de broeder nog, "dat het leven van zoo'n man, want de strijders voor Paus en Kerk zijn toch 'kerels' geweest, hier een einde moet nemen". Gods wegen zijn echter onnaspeurbaar.

 

Toen nam ik 'n besluit namens vele Tilburgers en lezers van deze regelen en offerde 'n kleine gave voor 'n Zielemis ter intentie van de zielerust van Jan Viool.

 

GERARD VAN LEYBORGH

Tilburg, 4 Juni

 

 

P.S. Twee groote feiten zullen steeds de belangstelling gaande houden: de middeleeuwen met hun kruistocht naar Jeruzalem, 't jaar 1869 met de tocht naar Rome.

 

1. Zie Frank Klaroen in 't nummer van 24 Mei.