CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 21 november 1925

 

 

De volhardende Brabanders

 

Het is in vele gevallen, ja in heel vele, waar, dat juist de tegenslag, het ongeluk, de lauwheid van de menschen veranderen doet in sture volharding en dit in niet geringe mate aanwakkert. Zoo is het ook gegaan met de Brabanders. Van ouds is dit een volk dat zich kenmerkt door de eerbied voor de macht van hooger hand gegeven. 't Zij deze een geestelijke, de macht der regeering of de overheid van den werkgever is. En daardoor heeft Brabant door al de jaren heen, trots de verdrukking, ten slotte de overwinning behaald. En Brabant heeft voor zijn vrijheid gevochten, niet met wapenen, doch met volharding en een helder hoofd. Steeds zijn er in Brabant mannen geweest, mannen van overtuiging, die wisten waar hunne plaats was.

 

Het pleit was gevallen, Brabant was onderhoorig geworden aan de Staten van Holland, Brabant was geworden "Generaliteitsland", de stootblok, waarop Hollandsch vijanden zich te pletter zouden moeten loopen, alvorens het Hollandsch Diep te kunnen benaderen. Brabant kon niet meer bogen op de "Joyeuse Entrée" die de hertogen van Brabant moesten bezweeren, alvorens als heer en meester te kunnen optreden. De artikelen van deze "Joyeuse Entrée" luidden als volgt:

1e. De hertog mag geen gedeelten van het hertogdom verpanden of vervreemden, waardoor de eenheid en ondeelbaarheid van den staat wordt bevestigd.

2e. Alleen Brabanders zullen in de regeeringsambten worden benoemd.

3e. De Souverein zal geen oorlog verklaren, geen verdragen sluiten, geen muntslaan, zonder toestemming van de vertegenwoordigers der 3 standen.

4e. Geen belastingen worden geheven zonder hun goedkeuring (van de vertegenwoordigers der 3 standen).

Dat was de grondwet van Brabant en geen hertog werd erkend, die deze niet plechtig bezwoer.

 

Hoe geheel anders was het geworden, toen Brabant onder het bestuur en het juk van de Staten van Holland kwam. Geen wonder dat men met weemoed dacht aan den goeden ouden tijd en men trachten zou om ten minste meer vrijheid te verkrijgen, vrijheid om zich zelf ten minste te kunnen regeeren en vooral ook om het dierbare goed der vaderen, de uitoefening van den voor den Brabander zoo voornaam goed, de R.K. Godsdienst. Er bestond in Den Haag een Raad van Brabant, die Brabant bestieren moest, doch in dien Raad mocht geen enkele Brabander zitting nemen. Doch het volhardingsvermogen zou aan het werken gaan, het werkte en nu nog, nu Brabant op industrieel gebied nog niet zich zelf mag zijn, men denke slechts aan de vertogen der schoenfabrikanten in Den Haag vóór een paar jaar, nu toont nog de Brabander dit vermogen om te volharden in den strijd voor zijn goed recht.

 

't Was in het jaar 1608, dat de Brabanders zouden trachten om recht te verkrijgen. De geschiedschrijver deelt omtrent deze poging het volgende mede:

"Het gerucht, dat men over eene uitwisseling der steden in onderhandeling was, zich verspreidende, besloten de Brabantsche Edelen en Steden (1) horende onder het gebied van de Staten van Holland, hunne pogingen aan te wenden om te beletten, dat zij aan den vijand zouden worden overgeleverd en tegelijk, om wederom zooals voorheen, recht van stemmen te verkrijgen ter algemeene staatsvergadering. Nadat de hoofdsteden van Brabant en nog het laatst Antwerpen zich aan Parma hadden overgegeven, waren de anderen, welke men te nietig hieldt om zich selven geregeerd te worden, gebracht onder de regeering der algemeene staten der zeven vereenigde gewesten en hadden van dezelve wetten en wethouders ontvangen. Bergen op Zoom dat zich altijd aan de zijde der Staten gehouden had, Breda en de anderen, welke gedurende den oorlog verloren en herwonnen waren, eischten sedert en nu uit kracht der Utrechtsche vereeniging, hersteld te worden in hunne vrijheid, waaraan het recht om ter Staatsvergadering te stemmen verbonden was. Doch zij vorderden niet. De tijden waren te zeer veranderd en 't gezag der Staten te vast gevestigd, dan dat zij zouden kunnen besluiten om het getal der stemmen, en tegelijk de moeite om ze overeen te brengen, te vermeerderen."

Die eerste poging was dus mislukt, de Brabanders konden naar huis zonder resultaat van hunne tocht en ondertusschen leden onze voorouders verder van de verdrukking, doch zooals ik in 't begin opmerkte, de moeite om te overwinnen sterkte de wilskracht en 't uithoudingsvermogen. Brabant zou weer groot worden door zijn eigen kracht.

 

Onze voorouders lieten niet los en na 40 jaar, toen de gelegenheid zich voordeed, toog men opnieuw naar Den Haag en de geschiedschrijver vermeldt dit feit als volgt:

"De Baanderheeren (2), Edelen en Steden van Brabant vervoegden zich in de grasmaand van 't jaar 1648, gelijk zij dit tevoren gedaan hadden, wederom met een vertoog tot de algemeene staten, waarbij zij zitting verzochten te hebben in dezelver vergadering of ten minste de vrijheid om zich zelven te mogen regeeren en hunne eigen geldmiddelen te mogen bestieren. Zij staafden hun verzoek met de volgende redenen: Dat Bergen op Zoom en Willemstad zich nimmer aan de Utrechtsche vereeniging onttrokken hadden. Dat 's-Bosch deze vereeniging aangenomen en afgekondigd had. Dat Breda dezelve insgelijks geteekend had en er niet dan zijns ondanks en door vijandelijk geweld was uitgerukt, waarom het niet redelijk zou zijn deze steden als overwonnen te behandelen. Dat de staten zich bij het verdrag met Frankrijk van het jaar 1635 verbonden hadden om alle steden, die het Spaansche juk zouden afwerpen, in hun Verbond op te nemen, tevens belovende dat men van 3 of 4 steden, die zich vrijwillig samenvoegden, één lichaam zou maken, welke vrij zou zijn en niet zou afhangen van andere gewesten. Eindelijk klaagden zij over het oprichten van den Raad van Brabant in Den Haag, welke reeds in 1591 geschied was en waardoor de Brabanders genoodzaakt waren om buiten hun gewest, nl. in Holland, te komen pleiten."

Bij dit 2de bezoek antwoordden de Staten den Brabanders, dat 's-Bosch en Maastricht (3) niet alleen op den koning van Spanje, maar ook op de ingezetenen veroverd waren, daar de inwoners zich hardnekkig verdedigd hadden. Men ziet de Brabanders klem zetten bij hun vertoog, doch de staten waren niet geneigd om het getal hunner bondgenooten te vermeerderen. Wij waren en bleven generaliteitsland, dat men lasten kon laten opbrengen, doch dat niets in de pap te brokken had. Teleurgesteld kwamen de afgevaardigden bij hunnen haardsteden terug.

 

Ook in 't jaar 1651 toog men weer naar Den Haag, 't was Mei en de nieuwe lente gaf nieuwen moed. Maar ook ten 3de male kwamen de afgevaardigden zonder resultaat naar Brabant terug. En toch toonden die Brabanders dat zij van vasthouden hielden. Men probeerde 't nog wel eens doch resultaat bleef uit. Men had in elk geval wel iets gewonnen. In Den Haag wist men wie daar beneden woonden, men kreeg toch eerbied voor dat volk, en bij stukjes en beetjes werden er plakkaten ongedaan gemaakt of werd op de uitvoering niet zoo nauw meer gelet. Wij moeten hulde brengen aan die Brabanders, die in die moeilijke tijden heel wat gevaren trotseerden, die al die ontgoochelingen konden verduren en wiens nazaten, door hun krachtig voorbeeld, tenslotte toch overwonnen hebben. De zaak van Brabant was een rechtvaardige zaak en van vader op zoon werd de gedachte daaraan overgebracht.

 

Meer dan anderhalve eeuw was verlopen. Brabant, het mooie Brabant uit de middeleeuwen, bleef geknecht aan de Staten van Holland. Brabant is het middelpunt geweest van de cultuur en de geschiedschrijver Kleintjens zegt, dat het Noorden aan Brabant onlosbare verplichtingen heeft, want tal van markante persoonlijkheden zijn zich daar gaan vestigen en hebben de cultuur van Brabant daar overgeplant. Dr. Nuijens zegt, dat, terwijl in de 7 Provinciën kunst en wetenschappen bloeiden, doordat de handel begunstigd werd en groote verdiensten afwerpen, en daardoor vooral Holland eene groote welvaart genoot, Noord-Brabant van al die voordeelen verstoken bleef. Zij werden als overwonnen gewesten behandeld, de inwoners buiten bedieningen en waardigheden gehouden en door Hollandsche baljuws geregeerd, die hun de dierbaarste vrijheid, nl. de uitoefening van hunnen godsdienst, voor geld verkochten. Noord-Brabant en Limburg moesten zoo wel bij andere provinciën ten achter blijven.

En toch zou Brabant nog eens het oude Brabant van vroeger worden. De Franschen kwamen in ons land in 1795. Toen was Brabant niet langer meer het verdrukte Brabant van voorheen, dat uit Den Haag bestuurd werd door een Raad waarin de Brabanders niets te zeggen hadden. Staats Brabant werd Bataafs Brabant, het koos evenals de andere provincies vertegenwoordigers en vol moed togen deze, onder leiding van den eerlijken protestant Pieter Vrede, naar Den Haag (4). Toen deze in Den Haag kwamen, werden zij echter nog niet toegelaten.

Dus het was nog niet gewonnen. Evenwel kreeg men eerbied voor het volhardingsvermogen der Brabanders en zou toegang tot het college gegeven worden. Het besluit hiertoe werd op 8 Augustus 1795 te Tilburg geteekend. In de Staten van Holland hebben echter de Brabanders nooit gezeten, dat zou pas gebeuren toen dit college op sterven lag. De laatste adem van dit college was de levenszucht der Brabanders in 't nieuwe college: de Nationale vergadering. Toen kon Brabant zich zelf worden en heeft het zich ontplooid tot een sieraad aan de kroon der elf provinciën. Brabant heeft gezegevierd door het werken en de steeds belangelooze vasthoudendheid en volhardingsvermogen van de inwoners. Brabant is weer geworden een land van cultuur, een land waar de industrie bloeien kan, mits men leering neemt aan de mannen na 1585.

 

GERARD VAN LEYBORGH

 

 

1. O.a. Bergen op Zoom, Breda, 's-Bosch.

2. Baanderheeren waren ridders die het recht hadden een banier te voeren. Echter was hunne waardigheid niet erfelijk, men moest in tijden van strijd 50 soldaten in 't veld kunnen brengen en deze dan onder eigen banier ten strijde voeren. De naam "banjerheer" (grootdoener) is er nog een overschotje van.

3. Een gedeelte van Limburg behoorde ook tot de Generaliteitslanden.

4. Zie Kapelaan Sicking in het maandblad der K.S.A.