INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

 

©John van Erve – Nieuwegein

2020

Oproer in de herdgang Veldhoven

oktober 1799

 

John van Erve

 


 

 
 

Inleiding

  

In de herfst van het jaar 1799 ontstond er met name onder de bevolking van Tilburg onrust. Men verzette zich namelijk tegen de registratie van jonge mannen voor de Bataafse Gewapende Burgerwacht (ook wel schutterij genoemd). Met de loting voor officieren, onderofficieren en schutters in het vooruitzicht nam het gemor hand over hand toe. De traagheid waarmee de jonge mannen zich lieten registreren was één van de uitingen van deze onvrede.

 

Op 27 september 1799 werd één van de compagnieën gewapende, of tot de wapen-dienst georganiseerde burgers opgeroepen, om het Reglement van Krijgstucht te horen voorlezen. Zij werden daarvoor ontboden in de herberg van Willem Perjé in de herdgang Veldhoven.

 

Willem Perjé was getrouwd met Francina van Walsem. Die avond van vrijdag de 27e september 1799 openden Van Walsem en Norbart Jansen rond middernacht de deur van Perjé’s huis om Cornelis Pulskens uit te laten. Pulskens was kapitein van de burgerwacht. Op dat moment doken er twee mannen uit het donker op. Bij het licht van de lamp bleken het Laurens Brokken en Francis van Amelsvoort te zijn. Meteen daarna kwam ook de knecht van Gerard van Loon nog uit het donker tevoorschijn. De naam van deze knecht werd in de stukken niet vermeld.

 

Tegen de wil van Van Walsem en Jansen drongen deze mannen het huis van Perjé binnen. Brokken en Van Amelsvoort begonnen onmiddellijk ruzie te maken. De knecht van Gerard van Loon maakte ruzie met Norbart Jansen. Deze Jansen woonde in hetzelfde huis als Willem Perjé en Francina van Walsem. De genoemde knecht pakte een stoel op en riep: “Ik zal er de hele boel uitneuken”. En van buitenaf werd er door iemand geroepen: “Er zijn daar nog capiteijnen en lieutenanten in huis. We zullen ze er uitneuken”. Francina van Walsem gelastte de mannen om, als zij ruzie met elkaar zochten, naar buiten te gaan. Zij gaven daar meteen gehoor aan, maar ondertussen sloegen zij nog wel enkele ruiten van de woning stuk.

 

Het was de municipaliteit van Tilburg niet ontgaan, dat het misnoegen onder de burgers toenam en dat de kans op toename van ongeregeldheden groter werd. Op woensdag 2 oktober 1799 bepaalde de municipaliteit dan ook, dat het verboden was om in kroegen en herbergen na tien uur ’s avonds alcoholhoudende drank te tappen of te schenken. Ook was het niet toegestaan, dat andere personen, dan degenen die tot het huisgezin behoorden, zich in de kroeg of herberg bevonden. Ramen en deuren van de lokaliteiten moesten zijn gesloten en binnen moest het licht uit zijn. Op overtreding van deze bepalingen stond een geldboete van drie gulden. De municipaliteit verdeelde zich vervolgens in twee commissies om de herbergen en verdachte huizen te bezoeken en erop toe te zien, dat het verbod zou worden nageleefd.

 

Op zondagavond 6 oktober 1799 zou luitenant-kolonel Dams in de Grote Kerk te Tilburg [[1]] de loting voor de officieren en onderofficieren verrichten. Tussen acht en negen uur die avond was er buitengewoon veel volk op straat in de wijken Kerk en Heuvel en de Veldhoven. Er werd op ketels en koekenpannen geslagen. Onmiddellijk werd de burgerwacht op patrouille gestuurd. Drossaard Adriaan van der Willigen en enkele leden van de municipaliteit patrouilleerden het grootste gedeelte van de nacht met de burgerwacht mee. Hier en daar werden “suspecte huizen” doorzocht. De oproerkraaiers gingen uiteen, maar zagen nog wel kans om bij majoor Antonius Josephus Verbunt enkele ruiten en bij luitenant-kolonel Dams een kelderruit in te gooien. Op hun vlucht hadden zij enkele zware knuppels weggegooid. De duisternis was er de oorzaak van, dat men geen dader van deze vernielingen heeft herkend.

 

Voor drossaard Van der Willigen, een uitgeweken patriot uit Holland, waren het spannende tijden. Als eerst verantwoordelijke moest hij alle zeilen bijzetten om de openbare orde en rust te handhaven. Gelukkig kon hij aanvankelijk nog teren op een goede verstandhouding met de Tilburgse bevolking. Hij was geboren in Rotterdam en van huis uit gereformeerd. Omdat hij zich fel keerde tegen de Franse gewelddadigheden en tegenstand bood aan de door de Fransen opgelegde hoge vorderingen, had hij de sympathie van de katholieke bevolking gewonnen.

 

In Veldhoven woonde de weduwe van Josephus Verbunt met twee van haar zoons. Antonius Josephus Verbunt was burger-majoor van de schutterij en zijn broer Jan Verbunt was burger-kapitein van de burgerwacht. Op zondag 6 oktober 1799 kregen zij, toen zij over straat gingen, verschillende verwensingen naar het hoofd gesmeten. De gebroeders Verbunt moesten zelfs het huis van N. van der Weeg op de Veldhoven binnenvluchten en later door een gewapende wacht naar het huis van zijn moeder worden begeleid. Toen zij thuis kwamen zagen zij, dat er van het huis van hun moeder enkele ruiten waren ingegooid. Ook bij de weduwen Gabriel Dams en Ludovicus Dams waren er ruiten ingegooid, kennelijk omdat hun zoons officier waren bij de gewapende burgerwacht van Tilburg. Voor het huis van de weduwe Ludovicus Dams was er die nacht een oproer geweest van mannen met knuppels, maar door de “vigilantie der justitie”  is deze groep vertrokken.

 

Daags hierna gingen de schepenen Gerard Peter van den Hout en Adriaan Barend Mutsaars met secretaris Isaac Bles het huis van de weduwe Verbunt inspecteren. Zij waren daartoe door drossaard Van der Willegen verzocht. De oproerlingen hadden links van de toegangsdeur aan de straatzijde 19 ruiten en rechts van die deur 13 ruiten met stenen ingegooid.

 

Ook bij de woning van de weduwe Gabriel Dams op het Goirken werd de schade opgenomen. Er bleken bij haar aan de straatzijde 12 ruiten te zijn ingegooid. Bij de weduwe Lucas Dams aan de Kerk was er één ruit vernield.

 

Op maandag 7 oktober 1799 was de loting voor de officieren en onderofficieren in de “Grote Kerk” van Tilburg voorzien. De municipaliteit was bij deze loting aanwezig. Hoewel er wat verzet was, kon de loting voor de officieren gewoon doorgaan. Maar de loting voor de onderofficieren moest door luitenant-kolonel Dams worden opgeschort. Het protest en geschreeuw nam namelijk gewelddadige vormen aan en men trachtte de kerk binnen te dringen. Omdat men ook vreesde dat er zich bij de loting voor de schutters ongeregeldheden zouden voordoen, werd ook die loting opgeschort. De bevolking werd hiervan met een publicatie van de municipaliteit op de hoogste gesteld. Men hoopte dat daarmee de rust zou weerkeren, maar het tegendeel bleek waar te zijn.

 

Met name in de wijken Kerk en de Veldhoven verzamelde zich die avond rond 8 uur weer een aantal oproerkraaiers. Vanuit de richtingen van Korvel en de Berkdijk werd er op hoorns geblazen en in groepjes zwierven de oproerlingen over straat en zongen het protestlied tegen de burger bewapening “Ach wat droevig lot staat ons nu verschooren”. Door de wacht waren enkele personen gearresteerd. Mede omdat er informatie was binnengekomen dat er op enkele plaatsen was geschoten, werd bepaald, dat men zich tussen acht uur ’s avonds en vier uur ’s morgens niet buiten zijn woning of besloten erf mocht bevinden, zonder een lantaarn met een brandende kaars of lamp daarin. Overtreding werd bestraft met een boete van 3 gulden. Gedurende die tijdstippen mochten drie of meer personen zich buiten de woning of erf niet samenscholen. Bij overtreding van dit verbod konden overtreders door de wacht worden gearresteerd en in criminele bewaring worden gesteld. Ook als men op hoorns blies of op trommels of ketels en dergelijke sloeg, kon met door de wacht worden gearresteerd.

 

Maar diezelfde avond van de 7e oktober 1799 hoorde men direct na het invallen van de duisternis, dat er op een hoorn werd geblazen en dat er mensen op verschillende plaatsen samenschoolden. De schepenen Mutaars en Verbunt hadden onmiddellijk de burgerwacht verdubbeld en begaven zich naar de plek des onheils. Toen zij achter in de tuin van Adriaan Barend Mutsaars stonden, werd er met een snaphaan op hen geschoten. De wacht schoot onmiddellijk met scherp terug, waarop de oproerlingen uit elkaar gingen. Er werden die nacht veertien mannen aangehouden, maar na ondervraging ook weer heen gezonden. Men kon niet aannemelijk maken, dat zij iets met de onlusten van doen hadden gehad.

 

Hendrik Johan Verhaar was die avond rond half negen bezig met het bestellen van brieven tussen de Veldhoven en het Goirke. Rond dat tijdstip was hij een groep van ongeveer veertig personen tegen gekomen, waarvan er een aantal geen jas droegen en de meesten waren voorzien van knuppels. Het bekende protestlied werd door hen gezongen. Hij zei echter geen enkele van deze personen te hebben herkend.

 

Toen hij op de terugweg korte tijd met de schepenen Van den Hout en Joseph Nouwens stond te praten had hij rechts van hem horen schieten in de richting van de Rijt. Op verschillende plaatsen langs het “Goirkensstraatje” had hij mannen zien posten. Ook op andere plaatsen was hij postende mannen tegen gekomen, maar hij zei er geen enkele van te hebben herkend. In de tussentijd had hij nog meerdere schoten gehoord.

 

De drossaard riep vervolgens op dinsdag 8 oktober 1799 een buitengewone vergadering bijeen, ten einde de nodige maatregelen te nemen waarmee verdere ongeregeldheden konden worden voorkomen. Eén van de maatregelen was, dat elke nacht een lid van de municipaliteit in het wachthuis aanwezig zou zijn. De drossaard bleek niet in staat te zijn met de geringe mankkracht die hem ten dienste stond, de ongeregeldheden in de kiem te smoren. Hij zou graag zien dat het departementaal bestuur van de Dommel van het een en andere in kennis zou worden gesteld.

 

Het oproer van 9 oktober 1799

 

Op woensdag 9 oktober 1799 trof men een briefje op de kerkdeur van de Grote Kerk aan, waarin de drossaard en alle anderen, die de burgerbewapening voorstonden, werden bedreigd.

 

Bron: (NA) Ministerie van Binnenlandse Zaken 1795-1813, inv. 226

 

Als gij drossaard uwe wette niet

versaegt binne 24 uren, dan sullen wij

sonder uwe wetten te volgen u ellen-

dig vermooden en allen uwe aanhangers

& voorstanders van wapens

en ook naar neegen uren self thuijs blijven ook niet ……     oof meer hoereeren

                                                     blixem

 

Die namiddag was er al vroeg veel volk op straat en waren ook de kroegen en herbergen druk bevolkt. Veel mensen waren die dag vrij, omdat er een katholieke feestdag werd gevierd.

 

Toon van Erven en Hendrik Versteeden waren dikke vrienden. Allebei waren zij militair in het Bataafse Leger. Zij zagen er prachtig uit in hun blauwe uniformjassen, hun bijbehorende Franse hoed en hun sabel met daaraan een oranje-rode portepée.[[2]] Beide soldaten waren door hun garnizoen “ter recrutering” op verlof gestuurd. Zij moesten proberen jonge mannen te vinden die, net als zij, wilden toetreden tot het Bataafse Leger. Veel jonge mannen waren wel bereid de honger en armoede van alledag te verruilen voor een plaats in het leger. Als militair kreeg je immers gratis kleding, kreeg je elke dag voeding en je verdiende nog een bedrag aan soldij ook ! Ook Jan de Groot was een vriend van Toon en Hendrik. Net als zij was ook hij in militaire dienst, maar kort daarvoor was hij ontslagen uit het hospitaal in Rotterdam.

 

Het werd al redelijk vroeg in de avond onrustig op de Veldhoven. Veel mensen hadden de kroegen verlaten en waren de straat op gegaan. Onder hen waren er mensen, die begonnen met op hoorns te blazen en anderen sloegen oproertaal uit.

 

Adriaen Reijnen was herbergier en woonde in de Koeijstraat. Rond half zes al kwam er een groep van ongeveer 20 mensen langs zijn herberg gelopen. Zij kwamen uit de richting van de Heuvel. Ongeveer een uur later kwam er nog een andere groep mensen langs. Deze groep was groter dan de eerste groep en kwam eveneens uit de richting van de Heuvel. Er werd veel herrie gemaakt door te joelen, te fluiten en te schreeuwen. Een deel van de groep bleef voor de herberg van Reijnen staan. Door Peer Doorakkers, die al de hele middag in de herberg was geweest, werden drie glazen jenever naar buiten gebracht en door enkele personen uit de groep opgedronken. Daarna liep de meute verder in de richting van de Veldhovense Molen.

 

Rond half acht diezelfde avond, was er ook al een groep van ongeveer twintig personen naar de herberg van Jan Willem Perjé gekomen. Hoewel Perjé en zijn dienstmeid niets bijzonders uit de gesprekken hebben kunnen opmaken, hadden zij wel het gevoel dat die groep niets goeds in de zin had. Zij dronken het één en ander in de herberg en vertrokken na ongeveer een half uur weer. Perjé vond de belangstelling voor zijn herberg vreemd, omdat de meesten uit die groep nooit bij hem binnen kwamen. Perjé vermoedde dat deze groep op zoek was naar de wacht, omdat die de zondag ervoor in zijn herberg is opgeroepen geweest. De groep is vervolgens vertrokken naar de herberg van Adriaan van der Weegen, verderop op de Veldhoven. Kort nadat deze groep de herberg had verlaten, werden er knuppels tegen de muren en ramen van de herberg van Perjé gegooid. Hij meldde dit voorval bij rotmeester[[3]] Adriaan van Weele.

 

Tussen 8 uur en half negen kwam deze groep bij de herberg van Adriaan van der Weegen aan. Zij dronken er een biertje en lazen de krant. En ook daar vertrok het hele gezelschap weer na ongeveer een half uurtje.

 

 

Later die avond verzamelde zich een grote groep mensen bij de “handwijzer”, die aan het begin van de weg naar Enschot stond. Deze groep stond onder leiding van de schoenmaker Willem van Ierland, die gewapend was met een zijdgeweer.[[4]] De anderen waren meest voorzien van stokken en knuppels, maar Johannes Kroelen had zelfs een geladen snaphaan bij zich. Tot die groep behoorde ook Franciscus de Rooij, die men ook Cis de Koolboer noemde.

 

Van Rooij was die avond rond 7 uur naar de herberg van Cornelis Smulders en zijn vrouw Johanna de Rooij gekomen. Hij had een viool bij zich en begon er op in de keuken te spelen. Gezien de omstandigheden van de voorgaande dagen vonden zij dat ongewenst en verboden zij De Rooij verder te spelen. Het spelen op de viool zou aanleiding voor een volgend oproer kunnen zijn. De Rooij gaf gehoor aan de wens van Smulders, dronk nog een biertje met Leonardus van Gils en verliet vervolgens de herberg.

 

Daarna is hij naar de woning van Maria Vugts, de weduwe van Lambert van Lissum, op de Heuvel gegaan. Omstreeks 8 uur kwam hij bij haar aan. Hij was in het gezelschap van Geert Soontjes, die één van de knechten was bij Francis van Kraaij. De Rooij hing zijn viool aan een spijker en stopte samen met Soontjes een pijp. Soontjes had een geweer bij zich. Toen Maria Vugts vroeg wat hij met dat geweer moest, zei hij dat hij op jacht was geweest. Direct nadat de pijp door beide mannen was aangestoken hebben zij de woning van Maria Vugts verlaten.

 

Onderweg naar huis kwam hij op de Enschotse Baan een groep mensen tegen. Zonder te weten wat zij in de zin hadden, heeft hij zich bij deze groep aangesloten.

 

Toen de groep mensen zich in beweging zette, ging Van Ierland voorop. Van Ierland gebood Kroelen met zijn geweer achteraan te gaan lopen. Tegen Kroelen zei hij, dat als er iemand uit de groep wilde weglopen, hij maar op die persoon moest schieten.

 

De groep oproerlingen liep eerst door de Koeijstraat waar nog wat stokken van een heester, die voor het huis van Adriaan Reijnen stond, werden afgebroken.  De Rooij kreeg één van die stokken en van iemand uit de groep had hij een mes gekregen. Toch had De Rooij onderweg een onprettig gevoel en eigenlijk wilde hij zich wel uit de voeten maken en niet verder meegaan. Maar daar werd al gauw een stokje voor gestoken door Kroelen, die hem zijn geweer in de rug zette en hem opdroeg verder te lopen. Van Rooij had geen andere keus dan maar mee te gaan.

 

Het gezelschap liep vervolgens langs de Veldhovense Molen en verder door het Molenstraatje. Eenmaal aangekomen bij het huis van Jan Baptist Franken werd stilgehouden. Van Ierland nam het woord en zei tegen zijn kompanen dat zij op de grond moesten gaan liggen, als de wacht zou gaan schieten. Verder instrueerde hij de oproerlingen van zijn groep, dat er flink “gekweekt en geschreeuwd” moest worden om de wacht bang te maken.

 

Onder luid gejoel en geschreeuw trok de groep verder de Veldhoven op. Nabij het huis van de smid Van den Eijnde aangekomen werd er weer stilgehouden. De groep was daarmee het wachthuis dicht genaderd. Daar voegden zich nog vier of vijf anderen bij de groep. Het gezelschap zette zich weer in beweging en omstreeks kwart voor negen stonden zij voor het wachthuis.

 

Op dat moment kwam er nog een tweede groep oproerkraaiers bij het wachthuis aan. Deze groep werd aangevoerd door de soldaten van het Bataafse Leger Toon van Erven, Jan de Groot en Hendrik Versteeden. Zij waren naar de Veldhoven gekomen vanuit de richting van de Grote Kerk.

 

De drie mannen droegen allen hun militaire uniform. Van Hendrik Versteeden was het bekend dat hij die avond een blauwe rokjas droeg met rode kleppen en afzetsels. Verder droeg hij een blauwe stalmuts. Toon van Erven had zijn rokjas binnenste buiten gekeerd aangetrokken, waar door het leek dat hij een witte rokjas droeg. Hij had het bovenlijf ontbloot en droeg een driekantige hoed dwars op het hoofd. Zowel Van Erven als Versteeden hadden een sabel in de hand.

 

De leiders van beide groepen staken de koppen bij elkaar en overlegden wat zij zouden gaan doen. Hierover ontstond meteen een verschil van mening. De groep van Van Ierland wilde namelijk naar de Grote Kerk, maar de groep van Van Erven c.s. wilde naar het wachthuis om de wacht te verjagen. Uiteindelijk kwamen de leiders van de beide groepen tot een vergelijk en voegden deze zich bij elkaar. Gezamenlijk gingen zij in de richting van het wachthuis. Volgens verklaringen bestond de menigte daarmee uit ongeveer veertig personen. Maar andere verklaringen spraken van 100 personen.

 

Aan de herdgang Kerk was de wacht inmiddels verdubbeld. Zij kreeg daarbij assistentie van schepen Van Tulder en drossaard Van der Willigen.

 

Rond de klok van 9 uur die avond ging schepen Adriaan Barend Mutsaers naar het wachthuis op de Veldhoven, om daar de wacht te assisteren. Hij kwam er tegelijkertijd aan met Cornelis van Diesen, Dirk Zwaans, Cornelis Bertens en Matheus van der Meer. Zij waren als burgerwachten door rotmeester Jacobus van Berkel opgeroepen. De rotmeester had in totaal tien burgerwachten opgeroepen. De meesten echter waren zonder bericht weggebleven. Wel kwam de vrouw van ene Van Es, die ook was opgeroepen, tegen schepen Mutsaers zeggen, dat zij haar man niet toestond naar de wacht te komen. Zij vond de situatie te dreigend en was bang alleen met haar kinderen achter te blijven. Kennelijk dachten de weggebleven burgerwachten er hetzelfde over of wilden zij niet tussen de municipaliteit en de dorpsgenoten in komen te staan.

 

Op zeker moment kwam Walterus Mutsaers de wacht binnen. Hij was even daarvoor door de Koeijstraat gelopen toen hij op weg naar huis was. Vanuit de richting van de Veldhoven had hij schieten, fluiten en schreeuwen gehoord. Hij vertelde dat er voor het huis van Van der Weegen een grote groep mensen bijeen was gekomen. Deze groep sloeg op bomen en planken. Hij bood schepen Mutsaers aan de wacht te willen assisteren en daartoe zijn geweer te gaan halen. Maar schepen Mutsaers wees het aanbod van de hand omdat hij een en ander niet al te ernstig inschatte. Maar wel wilde schepen Mutsaers dat Cornelis Pulskens naar de wacht zou komen. Walterus Mutsaers ging op verzoek van de schepen op weg om hem te gaan halen.

 

Bij toeval was Jan Hendrik Mutsaars op de Veldhoven tussen de twee groepen oproerlingen terecht gekomen. Hij was die avond op bezoek geweest bij Peter van Hout en was op weg naar huis. De menigte schreeuwde en joelde dusdanig, dat hij bang werd ergens bij betrokken te raken. Hij is toen de wacht binnengegaan om daar te wachten tot het weer rustig zou zijn en hij zijn weg zou kunnen vervolgen.

 

Wijkmeester Cornelis Pulskens, die tevens kapitein van de burgerwacht was, was die avond bijtijds naar bed gegaan. Als wijkmeester was hij het verlengstuk van de dorpsregering en onder meer belast met het toezicht op de veiligheid en de organisatie van de wacht. Hij gaf onmiddellijk gehoor aan het verzoek van schepen Mutsaers en vertrok zo snel hij kon naar de wacht.

 

Toen hij daar aankwam pleegde hij onmiddellijk overleg met Mutsaers of het verstandig was de wacht te verdubbelen. In goed overleg kozen zij ervoor dat niet te doen, omdat ook een verdubbelde wacht weinig tegenstand kon bieden aan een grote groep oproerlingen. Voor het verdubbelen van de wacht was het inmiddels te laat. Mutsaers ging met de redenering van Pulskens mee. Ook nu zei hij, dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen.

 

Jan Hendrik Mutsaars had ondertussen even voor de deur van de wacht gestaan. Op vrij korte afstand stond een aantal mensen. Hij hoorde enkelen van die mensen zeggen: “Allons, de wacht eruit”. De dreiging van deze groep mensen werd steeds groter en op zeker moment werd er zelfs op hem gevuurd.

 

Terwijl Pulskens nog met Mutsaers in overleg was, werden de ruiten van de wacht al ingeslagen. Pulskens wilde via de binnendeur vluchten naar het huis van de schoolmeester. Helaas voor hem was deze op slot.

 

Kort daarna drongen de leiders van de beide groepen de wacht binnen. Twee van hen hadden een sabel en de derde had een knuppel in de hand. Van Erven ging als eerste de wacht binnen, op de voet gevolgd door Versteeden. Beiden hadden een sabel in de hand. Hierna volgde De Groot, die een knuppel bij zich droeg. Van Ierland was de vierde en droeg zijn zijdgeweer in de hand. Hij begon meteen na binnenkomst met het inslaan van de ruiten van het wachthuis.

 

Van Erven liep onmiddellijk op Jan Hendrik Mutsaars af en pakte hem bij de borst vast. Hij zei tegen hem “Ik ken U wel en U zal geen kwaad geschieden”. Nadat Van Erven hem weer had losgelaten vluchtte hij snel de wacht uit en spoedde zich naar huis.

 

Pulskens was nog steeds bezig met een andere uitweg te vinden. Toen hij zich achter Jan Hendrik Mutsaars schuil hield, zag een onbekende man kans hem toch nog met een stok een klap te verkopen. Toen hij nog maar net de gang naar de uitgang van de school had bereikt, drongen er meer oproerkraaiers het wachthuis binnen. Pulksens kon niet anders dan een schuilplaats in de wacht te zoeken.

 

Schepen Mutsaers zat in het wachthuis op een bank bij een brandende lamp. Hendrik Versteeden liep met de sabel in de hand op Mutsaers af. Van Erven en De Groot kwamen direct achter hem aan. Onder voortdurend geschreeuw en het uitkramen van Franse vloeken zetten Versteeden en Van Erven de punt van hun sabels op de borst van Mutsaers. Zij vroegen Mutsaers wie de wacht naar de Veldhoven had gecommandeerd en waar de drossaard was. Mutsaers zei het niet te weten. De Groot stond erbij met een knuppel in de hand en sloeg daarmee voortdurend op de banken in het wachthuis. Daarna sloeg één van degenen die Mutsaers bedreigde, de lamp met zijn sabel in stukken.

 

Schepen Mutsaers stond doodsangsten uit en zag op een gegeven moment kans de vlucht te nemen. Helemaal ongeschonden kwam hij daar niet mee weg, want tijdens zijn vlucht kreeg hij nog een flinke klap tegen het hoofd. Versteeden kreeg kennelijk medelijden met Mutsaers en pakte hem bij de hand. Hij begeleidde Mutsaers naar zijn woning, die naast het wachthuis stond. Voor Versteeden naar zijn kameraden terugkeerde voegde hij Mutsaers toe: “Sluit uw deur nu toe, weest gerust, uw zal geen kwaad geschieden, en kent morgen niemand”. Mutsaers haastte zich naar binnen en vergrendelde de deur.

 

Drie van de aanwezige burgerwachten wisten op tijd de wacht te verlaten en zijn naar huis gerend. Zij voelden zich te erg bedreigd en waren hun leven niet zeker. Alleen Cornelis van Diessen lukte het niet op tijd weg te komen. Uit angst was hij onder een bank weggekropen en wachtte een goed moment af om alsnog te kunnen vluchten. Terwijl hij daar onder de bank lag, werden van binnenuit de ramen van de wacht ingeslagen. Nadat de oproerlingen waren vertrokken is hij uit een kapot geslagen raam gesprongen en dwars door de akkers naar huis gevlucht.

 

Samen met een andere man was het Pulskens ondertussen gelukt de school te ontvluchten. Eenmaal buiten deed hij nog een poging om de woedende menigte tot bedaren te brengen door te zeggen: “Wij zijn alle vrienden, bedaar je toch”. Zijn verschijning en zijn woorden werkten echter averechts. Verschillende personen, waaronder Willem de Groot, begonnen hem te slaan. De zware klappen kwamen zo hard bij hem aan, dat hij op de grond viel. Terwijl hij daar op de grond lag kreeg hij nog meer slagen te verwerken. In de hoop dat het geweld tegen hem zou stoppen, bleef hij doodstil liggen. Hij stond doodsangsten uit, vooral toen iemand het idee opperde hem in het water te gooien. Maar gelukkig was er iemand anders die dat niet zo’n goed plan vond.

 

Toen hij even later weer was opgekrabbeld, strompelde hij naar het huis van schepen Mutsaers. Voor de deur van diens huis zakte Pulskens weer ineen en terwijl hij daar lag werden de zakken van zijn kleding door Johannes de Groot doorzocht. Uit de zak van zijn kamizool [[5]] nam hij enkele papiertjes weg en uit de zak van zijn jasrok ontvreemde hij een platte tabaksdoos.

 

Nadat de oproerige menigte was verdwenen krabbelde Pulskens weer op en waggelde hij naar een hoge heg in de buurt en verborg zich daar nog enige tijd onder. Daarna probeerde hij op eigen kracht naar huis te komen, maar vlakbij zijn huis gekomen zakte hij weer in elkaar. Aan een voorbijganger vroeg hij of deze hem wilde helpen door hem naar huis te begeleiden. De voorbijganger zei echter, dat hij dat niet durfde en maakte zich vervolgens snel uit de voeten.

 

Zo goed en zo kwaad als het ging kroop Pulskens weer overeind en strompelde naar huis. Toen hij de deur had geopend en de woning was binnengegaan viel hij in de gang op de grond. Hij schreeuwde naar zijn vrouw om hulp en hij vroeg haar of zij hem naar de achterkant van het huis wilde slepen. Toen hij daar voor het vuur van de open haard op de grond lag, werden aan de voorkant de ruiten van zijn woning ingeslagen door onder meer Francis de Haas.

 

De moeder en de meid van schoolmeester Christiaan Verduijn waren uit angst naar buurman Ottering gevlucht. De ruiten van het schoolmeestershuis waren door de oproerkraaiers vernield en de beide vrouwen waren bang dat er oproerlingen hun huis zouden binnenvallen. Later zijn zij naar het huis van schepen Mutsaers gevlucht en hebben daar de nacht doorgebracht.

 

Nadat Hendrik Versteeden schepen Mutsaers naar zijn huis had begeleid voegde hij zich weer bij de oproerige menigte. Met Van Ierland en zijn kameraden Toon van Erven en Jan de Groot stelde hij zich weer aan het hoofd van de oproerlingen en gingen zij op weg naar het huis van de weduwe Verbunt even verderop.

 

De weduwe Verbunt had zich terdege gerealiseerd, dat áls er een oproer zou uitbreken, haar huis weleens een doelwit zou kunnen zijn. Haar beide zoons immers waren beide officier bij de burgerwacht. Op de bewuste avond van de 9e oktober had zij aan de binnenzijde alle blinden gesloten en was zij in de keuken gaan zitten. Gelukkig was zij niet alleen in huis, maar kon zij zich gesteund voelen door haar dochter Catharina Verbunt en haar andere kinderen, de broers Hendrikus en Sebastiaan Hansbergen, Adriaan van de Schoot met diens vrouw Marianna van Oudenhoven en door Arnoldus van Elderen.

 

Aangekomen bij het huis van de weduwe Verbunt, begonnen Van Erven en Van Ierland onmiddellijk met het inslaan van de ruiten. Dit voorbeeld werd door de meesten van de menigte gevolgd. Er werd gedreigd met “moorden en branden” als de deur niet onmiddellijk zou worden geopend. Met een zware paal hebben Van Erven en Johannes de Groot de deur van de woning open gebeukt. Gijsbert Horsten vuurde zelfs met een pistool een schot af door een kapot geslagen raam van het huis.

 

Het glasgerinkel en de zware klap door het open beuken van de deur sloeg bij de aanwezigen in de woning de schrik om het hart. De weduwe Verbunt vluchtte onmiddellijk met haar kinderen naar het “secreet” en sloot zich daarin op. De anderen vluchtten naar de zolder.

 

Nadat de deur was geforceerd gingen Willem de Groot, Toon van Erven en Gijsbertus Horsten als eersten naar binnen. Daarna trok er nog een grote groep mensen de woning binnen, waaronder Hendrik Versteeden en Jan de Groot. Versteeden en De Groot doorzochten de winkel, die deel uitmaakte van de woning, en namen er verschillende goederen uit weg. Zij verstopten de gestolen goederen onder de slippen van hun jas. Op aandringen echter van enkelen uit de menigte hebben zij die goederen weer terug gebracht. Maar in de woning sloegen Versteeden en De Groot nog verschillend huisraad stuk. Francis de Rooij vernielde met zijn stok één van de binnenluiken van de woning. Van Erven nam uit het huis van de weduwe Verbunt een blauwe lakense mansrok met gele of koperen knopen en een stuk wit dimit [[6]] weg. Francis de Haas nam een paraplu uit de woning weg.

 

Nadat de plunderaars de woning hadden verlaten kwam de weduwe Verbunt met haar kinderen en de andere aanwezige vrienden weer tevoorschijn. Het was een grote ravage in huis. Behalve dat de voordeur was geforceerd en alle ruiten waren ingegooid, waren er ook borden, potten, pannen en ander huisraad vernield.

 

Omstreeks half elf waren Walterus Mutsaers en Mattheus van der Meer de wacht uitgegaan op weg naar de herdgang Heuvel om de drossaard om assistentie te verzoeken. De drossaard en de helft van de wacht van de herdgang Kerk ging met geladen geweren op weg naar de Veldhoven. Toen zij bij het huis van de wijkmeester Pulskens aankwamen, zagen zij dat de ruiten van diens woning waren ingeslagen. Binnen in de woning troffen zij de wijkmeester zwaar gewond aan. De drossaard liet uit voorzorg twee wachten in de woning van Pulskens achter. Hierna ging de drossaard naar het zwaar beschadigde huis van de weduwe Verbunt. Ook bij haar posteerde Van der Willigen twee wachten. Vervolgens ging hij onmiddellijk naar de wacht, maar trof deze vernield en verlaten aan.

 

Van der Willigen stuurde één van de buren naar de rotmeester van de Veldhoven en gaf deze opdracht een zo sterk mogelijke wacht te formeren. Gedurende de hele nacht werd er op de Veldhoven door de wacht intensief gepatrouilleerd.

 

Na een aantal spannende uurtjes op de Veldhoven was de rust er eindelijk weergekeerd. De oproerkraaiers hadden hun doel kennelijk bereikt en waren naar huis gegaan. Ook Hendrik Versteeden en zijn vriend Toon van Erven waren huiswaarts gegaan. Die nacht rond twee uur kwamen deze twee aan bij het huis van Johannes van den Hoek in Goirle. Van den Hoek was de stiefvader van Versteeden.

 

Nadat Hendrik Versteeden had aangeklopt werd de deur door zijn zuster geopend. Samen met Toon van Erven ging hij naar binnen. Van Erven ging meteen een donkere kamer in. In die kamer legde hij het pak weg, waarin de gestolen blauwe mansrok en het stuk dimit waren verpakt. Hij zei, dat hij dat pak weer zou komen ophalen zodra hij weer van zijn garnizoen zou terugkeren.

 

Versteeden en Van Erven dronken nog een kopje thee met Jan van den Hoek en diens knecht Thomas van Diessen. Daarna zijn de drie jongemannen gaan slapen. Van Erven is op donderdag 10 oktober 1799 rond 13.00 uur vertrokken.

 

De volgende dag

 

Op verzoek van de drossaard gingen de schepenen Verschueren en Pessers, vergezeld door secretaris Bles, naar de Veldhoven om de schade op te nemen. Op de Veldhoven werden bijna letterlijk de wonden gelikt. Toen de schepenen namelijk bij Cornelis Pulskens op bezoek gingen om te zien hoe het met hem was, werd deze juist behandeld door chirurgijn Petrus Josephus Bruggeman. Daar was dorpsdokter Cosma Damianus Beels ook bij aanwezig.

 

Pulskens bleek behoorlijk te zijn toegetakeld en aan de dood ontsnapt te zijn. Hij had een kneuzing aan de rechterkant van het voorhoofd en een kneuzing op het bovenste deel van het achterhoofd. Daarbij werden het bekkeneel [[7]] en de kleine fissura [[8]] ingedeukt. Met name deze laatste verwonding had hem fataal kunnen worden. Daarnaast had hij nog kneuzingen aan een arm en een been opgelopen. En of het nog niet genoeg was, werden ook nog vrijwel alle ruiten van zijn woning ingeslagen.

 

Daarna werd de schade aan de woning van  Adriaan Barend Mutsaers opgenomen. Bij hem werden het raam boven de deur en elf ruiten van de kamer aan de straatzijde vernield.

 

De schade aan de school, welke naast de woning van Mutsaers stond, was aanzienlijk. Er was geen ruit meer heel en van sommige vensters was het houtwerk vernield. Ook van het glas-in-lood in de school was niets meer heel.

 

Ook de schade aan de woning van de weduwe Joseph Verbunt was groot. Vrijwel alle ruiten waren vernield en ook de voordeur was erg aan toe, doordat deze met een zware paal was opengestoten. Ook in de woning waren de deuren van enkele vertrekken vernield. Verder waren er aardewerk, een lamp en een spiegel aan stukken geslagen en werden koperen ketels met de deksels gebutst en ingedeukt. In de grote kamer vernielde men de panelen van enkele binnenblinden en enkele keien waarmee de ruiten waren vernield lagen nog in deze kamer. De oproerlingen namen uit de woning een blauwe mansrok, een groene mansrok, een kleine blauwe rok en een paar nieuwe laarzen mee.

 

Drossaard Van der Willigen riep op deze dag een buitengewone vergadering bijeen. Daarbij waren alle schepenen, met uitzondering van schepen Brouwers, aanwezig. Ook bij de vorige buitengewone vergadering was hij absent. Een reden voor zijn regelmatige afwezigheid werd niet gevonden. Tijdens deze vergadering werd het besluit genomen om de hulp van de militaire macht in te roepen om de rust te herstellen. Van der Willigen en Van den Hout werden daarvoor ten spoedigste naar ’s-Hertogenbosch gestuurd om dit verzoek over te brengen aan het departementaal bestuur van de Dommel.

 

Vrijdag 11 oktober 1799 verscheen er in de Veldhoven een detachement militairen en gewapende burgers uit Heusden en ’s-Hertogenbosch. Door de militairen werden er enkele kleine veldstukken artillerie in stelling gebracht. Deze inzet moest voorkomen, dat er weer ongeregeldheden zouden uitbreken.

 

Onderzoek

 

Het was drossaard Van der Willigen er veel aan gelegen om de daders van dit oproer te kunnen arresteren en voor de rechter te brengen. Daarvoor stuurde hij alle van belang zijnde documenten en inbeslaggenomen goederen naar de Procureur-Generaal in ’s-Hertogenbosch. Maar ook het Hof van Justitie in ’s-Hertogenbosch nam de zaak hoog op en stuurde twee raadsheren naar Tilburg om de zaak te onderzoeken.

 

Een grote houten paal, een grote kei en enkele knuppels, die bij en in het huis van de weduwe Verbunt werden aangetroffen, werden in beslag genomen en ter beschikking van justitie gesteld. Tevens werd iedereen, die ook maar iets over het oproer wist te vertellen, door de schepenen gehoord.

 

Naar aanleiding van de verklaring van herbergier Cornelis Smulders en zijn vrouw Johanna de Rooij was Francis de Rooij de eerste verdachte die naar aanleiding van het oproer werd aangehouden. Bij diens arrestatie op 11 oktober 1799 werd in de woning van zijn ouders een viool en een strijkstok aangetroffen en inbeslaggenomen. Enkele dagen na zijn arrestatie werd in de woning nog een mes opgehaald en in beslag genomen.

 

Aanvankelijk legde hij enkele leugenachtige verklaringen af. Maar “na ernstelijk te zijn aangemaand de waarheid niet langer te verswijgen” legde hij een bekennende verklaring af over zijn aandeel. Verder legde hij een verklaring af over het aandeel van de andere verdachten aan het oproer. Ook bij confrontaties met ontkennende verdachten bleef hij bij zijn verklaring.

 

Vervolgens werd in de nacht van 11 op 12 oktober te Goirle Hendrik Versteeden gearresteerd. Hij woonde in huis bij zijn stiefvader Jan van den Hoek en zijn moeder Joanna van den Broek. Drossaard Van der Willigen en een assisterende burgerwacht uit ’s-Hertogenbosch zagen, dat door Jan van den Hoek uit een bovenraam op de zolder van deze woning een stuk wit dimit en een blauwe lakense mansrok werden gegooid. Bij het onderzoek in de woning werd de sabel met portepée van Versteeden in beslag genomen. Enkele dagen na zijn arrestatie werd daar ook nog zijn blauwe dragondersmuts opgehaald. Tegelijkertijd werd ook Jan van den Hoek gearresteerd. Hij werd verdacht van het verbergen van de door Toon van Erven geplunderde goederen.

 

Joanna Maria van den Broek werd als getuige gehoord. Zij verklaarde, dat Toon van Erven in de nacht van 9 op 10 oktober 1799 bij haar zoon en haar knecht heeft geslapen. Verder verklaarde zij niet eerder van het stuk dimit en de mansrok geweten te hebben dan op vrijdag 11 oktober 1799. Zij hoorde toen dat haar zoon Hendrik op haar slaapkamer tegen haar man zei: “Kijk vader, dat goed heeft Van Erven hier gebracht”. Zij voelde wel aan, dat er iets met die goederen niet in de haak was. Dat haar man deze goederen, toen haar zoon werd gearresteerd, mee naar de zolder heeft genomen en ze uit het raam had gegooid, wist zij niet.

 

In het huis van Peter Cornelis Brouwers op het Kerkhof te Tilburg werd een paraplu in beslag genomen, die toebehoorde aan een dochter van de weduwe Verbunt. Deze paraplu was door Francis de Haas uit de woning van de weduwe Verbunt weggenomen.

 

Op verzoek van de drossaard legde Lucia Beerens voor schepenen van Tilburg en Goirle een verklaring af. Zij was de vrouw van Jan de Groot, met wie zij een huis bewoonde op het Goor. In de nacht van 9 op 10 oktober 1799 werd er ’s nacht aan de deur van haar woning geklopt. Hoe laat dat was wist zij niet meer. Op haar vragen bleken het Hendrick Versteeden en Toon van Erven te zijn. Zonder het licht aan te doen liet zij de mannen binnen, maar toen zij hoorden dat haar man Jan de Groot lag te slapen, verlieten zij de woning weer.

 

Zij zag toen, dat Toon van Erven, zodra hij buiten was, over de droge sloot tegenover haar voordeur sprong en daaruit een pakje haalde. Van Erven trok zijn jas wat omlaag en verborg het pakje er onder. De beide mannen gingen vervolgens in de richting van Goirle.

 

Ook Joanna Maria Versteeden uit Goirle werd door de schepenen gehoord. Zij verklaarde, dat er die bewuste nacht omstreeks half twee op de deur van haar ouderlijk huis werd geklopt. Nadat zij de deur had geopend kwam haar broer Hendrik Versteeden binnen. Het enige wat hij toen bij zich had was een sabel. Terwijl zij het vuur opstookte, was ook Toon van Erven het huis binnengekomen. Van Erven had een wit pak bij zich, wat hij in de kamer heeft achtergelaten. Zij had niet gezien dat hij nog andere voorwerpen bij zich had. Wel had zij duidelijk gezien, dat Van Erven een blauwe jas aan had. De beide mannen dronken samen met Joanna Maria Versteeden en met haar vader en diens knecht die nacht nog thee. Zowel Van Erven en Versteeden hebben de woning later verlaten.

 

De volgende dag was Joanna Maria Versteeden naar het huis van haar broer gegaan. Zij had horen zeggen, dat Van Erven ook bij het huis van haar broer goederen had gebracht en achtergelaten. Van Erven zou deze goederen bij hem ophalen als hij uit zijn garnizoen terug zou komen.

 

Op 14 en 19 oktober 1799 werden de vier burgerwachten geconfronteerd met de gearresteerde Versteeden en De Groot. Zij konden niet met overtuiging verklaren, dat zij de arrestanten op de avond van de 9e oktober 1799 in de wacht hebben zien binnendringen.

 

Op 16 oktober 1799 omstreeks 16.30 uur werd Toon van Erven te Grave aangehouden en ingesloten. Door de ambtman van Grave werd hij op 18 oktober 1799 gehoord. Bij dit verhoor ontkende hij meteen al in alle toonaarden, dat hij ook maar ergens bij betrokken is geweest.

 

Deurwaarder Philip de Bergh van het Hof van Justitie te ’s-Hertogenbosch, kreeg opdracht Van Erven in Grave op te halen en naar ‘s-Hertogenbosch over te brengen. Op 22 oktober 1799 nam De Bergh de gearresteerde Van Erven over en bracht hem naar de “Papenbril” [[9]] te ’s-Hertogenbosch, waar hij in afzondering werd ingesloten.

 

Van Erven heeft op geen enkele wijze medewerking aan het onderzoek verleend en bleef alles wat hem werd voorgelegd categorisch ontkennen. Het vertonen van inbeslaggenomen goederen en het confronteren van hem met getuigen of medeverdachten brachten hem niet op andere gedachten.

 

Willem van Ierland werd op 13 december 1799 te Oosterhout aangehouden. Vervolgens werd hij door deurwaarder Philip de Bergh van het Hof van Justitie daar opgehaald en overgebracht naar ’s-Hertogenbosch, waar hij in de gevangenpoort werd ingesloten.

 

Op 4 februari 1800 is deurwaarder De Bergh, op verzoek van de Procureur-Generaal, met twee assistenten met de wagen naar Tilburg gegaan om daar Johannes Kroelen aan te houden. Kroelen zou die dag rond 12 uur vanuit zijn werk op weg naar huis, langs het huis van de weduwe Colin komen. De deurwaarder en zijn assistenten posteerden zich daar en wachtten de komst van Kroelen af.

 

Toen hij langsliep werd hij door De Bergh aangehouden en de woning van de weduwe Colin binnen geleid. Daar werd hem het verzoek tot aanhouding uitgereikt. Vervolgens werd hij naar de gevangenpoort in Tilburg overgebracht en ingesloten. Op 5 februari 1800 werd hij vervolgens overgebracht naar ’s-Hertogenbosch en daar in de gevangenpoort ingesloten.

 

Hij verklaarde op de bewuste avond van de 9e oktober 1799 met meer anderen in de Koeijstraat te zijn geweest. Van een onbekend persoon had hij een geweer in handen gekregen en daarmee een schot gelost. Hij legde een belastende verklaring af tegen alle hoofdverdachten van het oproer. Maar zijn aandeel ontkende hij ten stelligste en vond dat hij niets verkeerds had gedaan.

 

Op 22 oktober 1799 deed de municipaliteit van Tilburg en Goirle verslag aan de advocaat-fiscaal over de gebeurtenissen in de afgelopen weken. Naast “afkeer van de burgerlijke wapendienst” menen zij dat ook door “bijkomende redenen” het misnoegen onder de bevolking was toegenomen en gevoed. Welke die bijkomende reden zouden zijn, werd niet vermeld.

 

Adriaan Doom was correspondent van de Agent van Inwendige Politie te ’s-Gravenhage. Hij was lid van het Comité van Waakzaamheid in ’s-Hertogenbosch. Dit Comité hield toezicht op de activiteiten van Orangisten, gevluchte priesters uit België en halsstarrige Pruisgezinden.

 

Doom had wel een uitgesproken mening over de oorzaken van het oproer. In één van zijn rapportages aan zijn chef wees hij de geestelijkheid aan als degenen die voor het oproer verantwoordelijk waren. Specifieker wees hij “vooral die Brabantsche geestelijken die na de suppressie van het klooster van Tongerloo aldaar en elders als dienstdoende geestelijken geplaatst zijn geworden” aan.

 

Drossaard Adriaan van der Willigen legde in een brief aan Doom de schuld vooral bij “vermogende antirepublicainen (wier verpestende invloed u bekend is)”. Volgens Van der Willigen waren zij verantwoordelijk voor het “losbarsten van de woedende volcaan” op 6 oktober 1799.

 

Aangehouden verdachten

 

Naar aanleiding van het oproer van 9 op 10 oktober 1799 werden er in de dagen die volgden vijf mannen gearresteerd, te weten:

 

1.    Anthonie van Erven [Antonius Josephus van Erven] werd gedoopt te Tilburg op 15 april 1769. Hij was de zoon van Jannes Walterus van Erven en Joanna van Deijck. Hij woonde in Antwerpen en was getrouwd met Anna Maria Marissen. Samen hadden zij een dochtertje. Hij verklaarde in 1787 in dienst geweest te zijn onder het Regiment van Sternbach. Nadat hij zijn paspoort had gekregen trad hij in dienst bij Régiment Royal Liégois, wat eveneens in 1787 werd opgericht. Daarna nam hij enige tijd dienst onder de Brabantsche Patriotten. Verder verklaarde hij bij zijn aanhouding, dat hij sedert drie weken als fusilier was ingedeeld bij de 2e halve brigade, het 3e bataljon en de 7e compagnie van het leger van de Bataafsche Republiek.

      

De municipaliteit van Tilburg en Goirle schreef aan de procureur-generaal te ’s-Hertogenbosch dat Van Erven een slechte reputatie bezat. Waarop dit gegeven was gebaseerd werd niet vermeld. Van hem werd geen crimineel vonnis of een andere aanwijzing voor slecht gedrag in de archieven aangetroffen.

 

2.    Johannes de Groot. Zelf verklaarde hij te Tilburg geboren en tussen de 29 en 30 jaar oud te zijn. Hij was soldaat onder de eerste halve brigade,  het 2e bataljon en de 1e compagnie van het leger van de Bataafsche Republiek. Hij had enige tijd in het hospitaal te Rotterdam verbleven en verbleef nu bij zijn vrouw Lucia Berens te Tilburg. De municipaliteit van Tilburg en Goirle had de Procureur-Generaal in ’s-Hertogenbosch bericht, dat De Groot een slechte reputatie genoot.

 

3.    Hendrik Versteeden [Henricus Versteeden] werd te Goirle gedoopt op 5 maart 1775. Hij was de zoon van Joannes Versteeden en Joanna Maria van den Broek. Hij woonde in Goirle bij zijn stiefvader Johannes van den Hoek. Hij was soldaat onder de 4e compagnie van het derde bataljon van de tweede halve brigade van de Armee der Bataafsche Republiek. Volgens de municipaliteit van Tilburg en Goirle was zijn reputatie was evenmin goed te noemen.

 

4.    Willem van Ierland werd omstreeks 1760 te Tilburg gedoopt en overleed aldaar op 18 mei 1840. Hij was de zoon van Johannes van Ierland en Cornelia Coolen. Hij trouwde te Tilburg op 17 september 1810 met Maria Anna Pijnenburg. Zij werd omstreeks 1770 te Tilburg gedoopt en overleed aldaar op 2 augustus 1816. Zij was de dochter van Cornelis Pijnenburg en Anna Maria de Bakker. Hij heeft 2½ jaar gediend bij de Hollandse Troepen maar is daarvan gedeserteerd. Daarna was hij 11½ jaar onder keizerlijke dienst. Ook daarvan deserteerde hij, omdat hij anderhalf jaar over zijn diensttijd heen was en geen paspoort kon krijgen. Hij zegt te zijn geboren in Tilburg en te wonen in Oosterhout. Van beroep was hij schoenmaker.

 

De reden dat hij Tilburg verliet was dat hij in de kost was bij de weduwe Van den Hout. Maar toen zij plotseling geen kostgangers meer hield, verbleef hij ongeveer 4 weken bij zijn broer Jan Baptist van Ierland. Begin november 1799 verliet hij Tilburg en is naar Oosterhout gegaan. Hij ging daar werken bij schoenmakersbaas Gijs van Ham.

 

5.    Franciscus Gerardus de Roij [Rooij] (alias Cis de Koolboer) werd op 8 mei 1778 te Tilburg gedoopt en aldaar op 19 januari 1802 begraven. Hij was de zoon van Henricus de Roij en Elizabetha de Coninck. Hij genoot een goede reputatie. Hij heeft een bekennende verklaring afgelegd en heeft volledig aan het onderzoek meegewerkt.

 

6.    Johannes van den Hoek trouwde te Tilburg op 8 november 1790 met Joanna Maria van den Broek. Zij werd te Tilburg gedoopt op 19 april 1751 en overleed aldaar op 2 oktober 1825. Zij was de dochter van Johannes van den Broek en Petronella Boor. Zij was eerder getrouwd met Jan Versteeden. Johannes van den Hoek was fabrikant in linnen. Na onderzoek werd er tegen hem geen vervolging ingesteld.    

 

7.    Johannes Kroelen [Joannes Croelen] werd te Tilburg gedoopt op 27 februari 1775 en overleed aldaar op 21 maart 1832. Zijn beroep was droogscheerder en toegetreden tot de gewapende burgerwacht. Bij zijn overlijden woonde hij Korvel 169. Hij was de zoon van Henricus Croelen en Nicolasina Reijkers. Hij trouwde te Tilburg op 28 oktober 1799 met Goverdina van Eijk. Zij overleed te Tilburg op 1 januari 1848. Zij was de dochter van Willem van Eijk en Adriana Horvers.

      

8.    Gijsbertus Horsten werd op 6 februari 1778 te Tilburg gedoopt. Hij was de zoon van Josephus Horsten en Maria Smeulders. Enkele dagen na het oproer van 9 oktober 1799 heeft hij Tilburg verlaten, uit angst gearresteerd te worden. Hij heeft enige tijd te Maul onder Poppel en in Drunen gewoond, waar hij boerenwerk deed. Sedert medio december 1799 was hij als kanonnier bij de vierde compagnie, vijfde bataljon van de Bataafsche artillerie in het garnizoen Breda ingedeeld. Bij zijn verhoor verklaarde hij toevallig op de Veldhoven geweest te zijn en ontkende hij met een pistool in de woning van de weduwe Verbunt te hebben geschoten. Wel verklaarde hij een pistool in een karrespoor te hebben gevonden. Toen hij het opraapte is het volgens hem afgegaan. Hij verklaarde op geen enkele wijze iets wat belastend voor hemzelf zou kunnen zijn. Kennelijk om de mate van zijn  betrokkenheid af te zwakken  verklaarde hij wel, dat hij Cornelis Pulskens beschermd heeft tegen de menigte en dat hij hem had thuisgebracht. Pulskens wist wel, dat hij door iemand werd gered, maar door wie wist hij niet meer. Er waren geen verklaringen van anderen, die de verklaring van Horsten konden ondersteunen. Volgens zijn zeggen waren er ongeveer 80 personen bij het oproer betrokken.

 

       Omdat zij dachten dat Horsten slechts uit nieuwsgierigheid bij het oproer aanwezig is geweest, verzochten zijn zwager Servaas van Asten en zijn voormalig voogd Gerard van Dorst zijn vrijlating. Zij dachten, dat Horsten part noch deel aan het oproer heeft gehad. Dit verzoek werd ondersteund door Cornelis Pulskens. Als hij zou worden vrijgelaten, dan zou hij zijn “post en plicht in het leger getrouwelijk kunnen verrichten”. Hert verzoek werd niet ingewilligd.

 

In het vonnissenboek werden verder nog aangetroffen:

 

9.    Geert Hendrik Soontjes uit Diessen was knecht bij Francis van Kraaij. Tegen hem werd een arrestatiebevel uitgevaardigd. Om hem aan te houden heeft deurwaarder Philip de Bergh tussen februari 1800 en oktober 1800 vier maal een bezoek aan de woning van Francis van Kraaij gebracht. Deze verklaarde dat zijn knecht hem had verlaten.

 

10.  Wilhelmus de Groot werd te Tilburg op 8 november 1771 gedoopt en overleed aldaar op 21 april 1833. Zijn beroep was landbouwer en bij zijn overlijden woonde hij Loven 1140 te Tilburg. Hij was de zoon van Arnoldus de Groot en Adriana Jacobs. Op 22 januari 1812 trouwde hij te Tilburg met Johanna de Jong. Zij werd te Tilburg op 8 februari 1787 gedoopt en overleed aldaar op 12 januari 1847. Bij haar overlijden woonde zij in de wijk Heuvel te Tilburg. Zij was de dochter van Petrus de Jong en Johanna van Riel.

 

       Tegen hem werd een arrestatiebevel uitgevaardigd. Om hem aan te houden heeft deurwaarder Philip de Bergh tussen december 1799 en juli 1800 vier maal een bezoek aan de woning van zijn vader gebracht. Bij deze bezoeken werd hij echter niet aangetroffen.

 

11.  Francis Broekmans [alias Francis de Haas]. Hij woonde nabij de Hasseltse Kapel te Tilburg. Deurwaarder Philip de Bergh heeft in het jaar 1800 zich viermaal bij zijn woning vervoegd met het doel hem te kunnen arresteren. In alle gevallen bleek hij niet thuis te zijn. Zijn vrouw verklaarde telkenmale hem al enige tijd niet gezien te hebben.

 

12.  Huijbert Zegers [Zeegers] werd op 6 september 1775 te Tilburg gedoopt en overleed aldaar op 31 maart 1828. Hij was de zoon van Antonius Zegers en Wilhelmina de Kock. Zijn beroep was casimirwever. Hij trouwde op 11 mei 1801 te Tilburg met Cornelia Stokkermans. Zij werd op 28 maart 1774 te Tilburg gedoopt en overleed aldaar op 31 januari 1846. Zij was de dochter van Peter Stokkermans en Hendrika Rademakers.

      

       Bij zijn verhoor ontkende hij aan het oproer te hebben deelgenomen. Hij verklaarde wel op de Veldhoven te zijn geweest, omdat hij gehoord had dat er tumult was. Hij was echter naar huis gegaan zonder zich in het rumoer te mengen.

      

       Jan van Hees was zijn zwager. Deze verzocht de procureur-generaal om Zegers op borgtocht vrij te laten en hem te mogen bezoeken, teneinde met hem over zijn zaak te kunnen spreken. Het verzoek werd afgewezen.

 

Strafeis en vonnissen

 

Tegen Toon van Erven eiste de procureur-generaal, dat hij gebracht zou worden naar de plaats binnen Tilburg waar men normaal de executie van straffen voltrekt, en dat hij “gestraft wordt met de koorde, dat er de doodt na volgt”.

 

De Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie te ’s-Hertogenbosch eiste tegen alle andere verdachten dezelfde straf, te weten:

-      “strengelijke geseling met de roeden” op de plaats waar te Tilburg normaliter lijfstraffen werden voltrokken;

-      gedurende de tijd van 25 jaar met “handenarbeid de kost winnen” in een tuchthuis;

-      betaling van de proceskosten.

 

De rechters van het Hof van Justitie spraken op 9 oktober 1800 de volgende veroordelingen uit:

 

1.    Anthonij van Erven werd als één van de hoofddaders gestraft. Hem werd verweten dat hij op verregaande wijze en in de hoogste graad, niet alleen de publieke rust en veiligheid heeft geschonden, het aanvallen, verstoren en verdrijven van de gewapende burgerwacht, maar ook het hoofd te zijn geweest van oproer, geweld en plundering. Vermoedelijk maakte het feit dat hij geen bekennende verklaring heeft afgelegd, dat hij tot een zwaardere straf werd veroordeeld dan zijn medehoofddaders. Hij werd veroordeeld tot het ondergaan van een geseling met roeden te Tilburg; een tuchthuisstraf van 25 jaar, waarbij hij met handenarbeid de kost moet verdienen; verbanning uit het district van Bataafs Brabant voor het leven na het voltooien van zijn vrijheidsstraf. Hem werd in het vooruitzicht gesteld, dat hij zeer zwaar zou worden gestraft als hij zich niet aan de verbanning zou houden.

 

2.    Hendrik Versteeden werd eveneens als één van de hoofddaders aan het oproer gestraft. Hem werd verweten dat hij de publieke rust en veiligheid heeft geschonden, gewapenderhand de burgerwacht heeft aangevallen, verstoord en verdreven, dat hij heeft deelgenomen aan oproer, geweld en plundering en daarvan één van de aanvoerders was. Hij werd veroordeeld tot overbrenging naar de plaats in Tilburg waar de “executie de criminele justitie” plaats vindt, om daar aanwezig te zijn bij de geseling van Anthonij van Erven. Verder tot een tuchthuisstraf van 25 jaar, waarbij hij met handenarbeid de kost moest winnen en ten slotte tot verbanning uit het district van Bataafs Brabant voor het leven na het voltooien van de tuchthuisstraf. Bij het zich niet houden aan de verbanning werd hem een zware straf in het vooruitzicht gesteld.

 

3.    Willem van Ierland werd ook als één van de hoofddaders van het oproer en de plunderingen gezien. Ook hem werd verweten dat hij de publieke rust en veiligheid heeft geschonden, gewapenderhand de burgerwacht heeft aangevallen, verstoord en verdreven, dat hij heeft deelgenomen aan oproer, geweld en plundering en daarvan één van de aanvoerders was. Hij werd veroordeeld tot overbrenging naar de plaats in Tilburg waar executies plegen plaats te vinden, om daar aanwezig te zijn bij de geseling van Anthonij van Erven. Verder tot een tuchthuisstraf van 25 jaar, waarbij hij met handenarbeid de kost moest winnen en ten slotte tot verbanning uit het district van Bataafs Brabant voor het leven na het voltooien van de tuchthuisstraf. Bij het zich niet houden aan de verbanning werd hem een zware straf in het vooruitzicht gesteld. Hij legde een ontkennende verklaring af.

 

4.    Francis de Rooij, alias Cis de Koolboer werd verweten dat hij medeplichtig is geweest aan het verstoren van de publieke rust en veiligheid. Verder werd hem medeplichtigheid verweten aan het gewapenderhand aanvallen, verstoren en verdrijven van de burgerwacht en deelname aan oproer en plundering. Het Hof veroordeelde hem tot 3 jaar verbanning uit het district van Bataafs Brabant.

 

5.    Johannes Kroelen werd verweten dat hij medeplichtig is geweest aan het verstoren van de publieke rust en veiligheid. Verder werd hem medeplichtigheid verweten aan het gewapenderhand aanvallen, verstoren en verdrijven van de burgerwacht en deelname aan oproer en plundering. Het Hof veroordeelde hem tot 3 jaar verbanning uit het district van Bataafs Brabant.

 

6.    Gijsbert Horsten werd verweten dat hij medeplichtig is geweest aan het verstoren van de publieke rust en veiligheid. Verder werd hem medeplichtigheid verweten aan het gewapenderhand aanvallen, verstoren en verdrijven van de burgerwacht en deelname aan oproer en plundering. Het Hof veroordeelde hem tot 3 jaar verbanning uit het district van Bataafs Brabant.

 

7.    Huibert Zeegers werd eveneens verweten dat hij medeplichtig is geweest aan het verstoren van de publieke rust en veiligheid. Verder werd hem medeplichtigheid verweten aan het gewapenderhand aanvallen, verstoren en verdrijven van de burgerwacht en deelname aan oproer en plundering. Het Hof veroordeelde hem tot 3 jaar verbanning uit het district van Bataafs Brabant.

 

8.    Johannes de Groot werd verweten dat hij de publieke rust en veiligheid heeft geschonden. Daarnaast werd hem verweten dat hij gewapenderhand de burgerwacht heeft verstoord en verdreven, dat hij heeft deelgenomen aan het oproer, de geweldpleging en plundering. Hij werd gezien als één van de aanvoerders van het oproer. Hij werd veroordeeld tot overbrenging naar de plaats in Tilburg waar executies plegen plaats te vinden, om daar aanwezig te zijn bij de geseling van Anthonij van Erven. Verder tot een tuchthuisstraf van 25 jaar, waarbij hij met handenarbeid de kost moest winnen en ten slotte tot verbanning uit het district van Bataafs Brabant voor het leven na het voltooien van de tuchthuisstraf. Bij het zich niet houden aan de verbanning werd hem een zware straf in het vooruitzicht gesteld.

 

De volgende personen werden bij verstek veroordeeld:

 

8.    Willem de Groot werd op basis van de stukken bij verstek veroordeeld tot een levenslange verbanning uit het district van Bataafs Brabant en tot betaling van de proceskosten.

 

9.    Geert Hendrik Soontjes werd op basis van de stukken bij verstek veroordeeld tot een levenslange verbanning uit het district van Bataafs Brabant en tot betaling van de proceskosten.

 

10.  Francis Broekmans, alias Francis de Haas, werd op basis van de stukken bij verstek veroordeeld tot een levenslange verbanning uit het district van Bataafs Brabant en tot betaling van de proceskosten.

 

Tenuitvoerlegging van het vonnis van Toon van Erven

  

In de vonnissen werd bepaald, dat de ten uitvoerlegging van de straf op 31 oktober 1800 moest plaatsvinden. Dat betekende dus, dat er een gedegen voorbereiding moest plaatsvinden voor de openbare geseling van Toon van Erven.

 

Deze executie moest niet alleen dienen als straf voor de veroordeelden, maar tevens als voorbeeld voor de bevolking om zich niet schuldig te maken aan oproer en plundering. En omdat men een grote publieke belangstelling verwachtte, waardoor er mogelijk ongeregeldheden zouden kunnen ontstaan, werd er voorzien in een groot aantal ordehandhavers.

 

De advocaat fiscaal en de procureur-generaal van het voormalig gewest Bataafs Brabant schreven op 26 oktober 1800 het gewestelijk bestuur van het departement van De Bommel aan, dat de tenuitvoerlegging van de straffen op vrijdag 31 oktober 1800 diende plaats te vinden.

 

Zij verzochten het gewestelijk bestuur, om in de vroege ochtend van 31 oktober 1800 een detachement cavalerie beschikbaar te stellen, teneinde de gevangenen van ’s-Hertogenbosch naar Tilburg over te brengen.

 

Het bestuur heeft de commanderend officier van de Bataafse dragonders te Boxmeer opgedragen om op woensdag 29 oktober 1800 met twaalf of veertien man naar ’s-Hertogenbosch te komen, om de orders van de president van het bestuur in ontvangst te nemen.

 

Daarnaast werd de commandant van ’s-Hertogenbosch bevolen om op donderdag 30 oktober 1800 zestien man van het corps mineurs naar Tilburg te sturen. Bovendien moest de commandant van de gewapende burgerwacht nog eens tachtig man naar Tilburg detacheren. Zowel de mineurs als deze burgerwachten waren belast met de handhaving van de openbare orde voor en na de executie.

 

Het vonnis tegen Toon van Erven en zijn kompanen als verplichte toeschouwers, vond op de geplande datum plaats voor herberg “De Gouden Zwaen” van de weduwe Sebastiaan Botermans op de Heuvel te Tilburg plaats.

 

Zowel Toon van Erven als Hendrik Versteeden werden op 7 november 1800 in een spinhuis opgesloten.


Bron: (NA) Militaire stamboeken 1795-1815, f.49

 


[[1]] Heikese kerk aan de Markt, welke op dat moment in handen van de gereformeerden was.

[[2]] om het gevest van een sabel geknoopte band, die voorkomt dat de sabel uit de hand van de drager valt.

[[3]] vertegenwoordiger van een rot of gehucht.

[[4]] een soort blank wapen, dat in de gordel of aan een koppel aan de zijde gedragen werd (soort degen of sabel)

[[5]] lang herenvest met of zonder mouwen

[[6]] katoen met geribbelde strepen of ruitpatroon (ook bombazijn)

[[7]] hersenpan

[[8]] groef op de schedel

[[9]] de citadel van ‘s-Hertogenbosch kreeg deze bijnaam omdat van hieruit de Roomsen in de gaten werden gehouden.