INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

 

©John van Erve – Nieuwegein

2021

 

Broedertwist tussen Marcelis Bles en Cornelis Bles

John van Erve


 

Broedertwist tussen

Marcelis Bles en Cornelis Bles

 

Inleiding

In het tijdschrift “Tilburg” van april 2001 schreven John Boeren en Luud de Brouwer het artikel “Tilburg in de koloniën, de koloniën in Tilburg.” In het artikel wordt onder andere beschreven hoe het Marcelis Bles in Nederlands-Indië, Ceylon en India verging en welke belangen Cornelis Bles in Suriname had.

Daar waar Marcelis Bles ervoor koos om zich voor langere tijd in het buitenland te vestigen en er voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie te werken, bleef Cornelis Bles zoveel mogelijk in Tilburg. Vanuit de Republiek behartigde Cornelis Bles zelfs enige tijd de belangen van zijn oudere broer tijdens diens verblijf in de Oost.

Veel later, toen Marcelis Bles alweer lang en breed in de Republiek was teruggekeerd, ontstond er een ernstig conflict tussen beide broers. Inzet van het conflict was een grote geldsom die Cornelis Bles aan zijn broer Marcelis Bles schuldig was. Het geschil werd in een langdurend civiel proces voor de schepenen van Tilburg en Goirle beslecht.

Repatriëring

De terugvaart in 1759 van Marcelis Bles naar Nederland stond bij de Verenigde Oostindische Compagnie in het scheepssoldijboek geregistreerd als een repatriëring. Na een verblijf van meer dan 23 jaar in de Oost keerde hij terug naar de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Marcelis Bles werd bij zijn reis vergezeld door vier van zijn nog in leven zijnde kinderen en een slaaf. Zijn vrouw Anna Maria de Caauw behoorde niet tot het gezelschap. De meest aannemelijke reden daarvan is dat zij in Coilan [a] in India is overleden.

Samen met zijn vier kinderen en een “Swarten” heeft Marcellus Bles enige maanden bij Cornelis Bles ingewoond. Volgens Cornelis Bles heeft hem dat op grote kosten gejaagd en heeft hij er een flinke inspanning voor moeten leveren.

 

……geduurende eenige maanden met zijne vier kinderen en een Swarten ten Huijse van den Gedaagden hebben ingewoond….. Bron: (RAT) Tilburg en Goirle R7650

 

Volgens Cornelis Bles maakte Marcelis Bles zich zorgen over hoe hij in de Republiek kon leven van het geringe geld dat hij uit Indië had meegebracht. Daarom verzocht hij Cornelis Bles om voor hem te zorgen. Marcelis Bles beloofde zijn broer hiervoor ruim te zullen belonen. Deze belofte is hij volgens Cornelis Bles niet nagekomen.

Cornelis Bles heeft tijdens de afwezigheid van zijn broer Marcelis Bles diens belangen dag en nacht, zowel binnen als buiten Brabant, behartigd. Volgens hem heeft hij, zowel mondeling als schriftelijk, veel werkzaamheden voor zijn broer verricht. Zo kocht hij voor zijn broer onder andere het landgoed “Heere beek [b] in Oirschot.

Vanuit Amsterdam schreef Marcelis Bles op 21 september 1759 een brief aan zijn broer Cornelis Bles. Daarin schreef hij onder meer dat hij met blijdschap had vernomen dat Cornelis Bles eijndelijk de Hoeve Heerebeek voor hem had gekocht. Marcelis Bles vond dat de huidige pachter hoe eerder hoe liever aangezegd moest worden waaraan hij zich te houden had. Hij verzocht Cornelis Bles om dit naar eigen goeddunken met hem te regelen.

 

Heerenbeek in Oirschot (Bron: Wikipedia)

De blijdschap was kennelijk maar van korte duur, want Marcelis Bles kreeg twijfels over deze aankoop en was bang dat hij bekocht zou zijn. Mocht deze aankoop niet naar zijn wens zijn, dan zou het aankoopbedrag voor rekening van Cornelis Bles komen. Volgens Cornelis Bles had zijn broer zich voor niets zorgen gemaakt. De verkoop van het landgoed zou Marcelis Bles een winst opleveren van f.100.000,-. Cornelis Bles had ook nogeens een resterend bedrag van f.5000,- aan zijn broer terugbetaald. In tegenstelling tot wat hij zijn broer mogelijk had voorgehouden, bleek Marcelis Bles dus niet op zwart zaad te zitten.

Terugbetaling van een schuld

Tijdens het verblijf van Marcelis Bles in de Oost hield Cornelis Bles een nauwkeurige rekening courant bij. Bij het afrekenen op 22 januari 1771 bleek dat Cornelis Bles nog een bedrag van f.10.000,- aan zijn broer Marcelis Bles schuldig was.

Op 22 januari 1771 stelden de broers een onderhandse obligatie op. Hierbij bekende Cornelis Bles een bedrag van f.10.000,- schuldig te zijn aan Marcelis Bles. Er werd een rente van 3% per jaar afgesproken. In de obligatie werd opgenomen dat Marcelis Bles dit bedrag, met de verschuldigde rente, ten simpele vermane [c] aan zijn broer kon terugvragen. Andere verplichtingen werden er niet in de overeenkomst opgenomen.

 

Aldus deze Rekening geslooten en hier van gemaakt twee eensluijdende ten wederzijde ondertekent, en van ’t bovenstaande debet ter somma van tienduijsent gulden gemaakt een manuale obligatie heden den 22e Jannuarij 1771 (was getekent) Cornelis Bles. Marcelis Bles. Bron: (RAT) Tilburg en Goirle R7650.

Hoewel bewijsstukken daarvoor ontbreken lijkt het erop dat Marcelis Bles zijn broer omstreeks 1776 al heeft verzocht deze schuld bij hem af te lossen. Reden voor deze veronderstelling is een document waarin Cornelis Bles, waarschijnlijk als een gebaar van goede wil, zijn broer de kosten voor zijn werkzaamheden en inspanningen bij de aankoop van Landgoed Heerenbeek kwijtschold. Daarnaast liet hij het aan Marcelis Bles over zijn erkentelijkheid te tonen voor het enkele maanden genieten van kost en inwoning voor hem, zijn kinderen en zijn gevolg ten huize van Cornelis Bles. Hij liet het aan Marcelis Bles over wat hij daarvoor redelijk en billijk vond.

Medio 1777 was Marcelis Bles niet van plan om de schuld van Cornelis Bles aan hem nog langer te laten uitstaan. Hij besloot het geld formeel aan zijn broer terug te vragen. Vorster Otto van Dijck kreeg op 19 juli 1777 opdracht om naar het huis van Cornelis Bles te gaan. Hij moest hem uit naam van Marcelis Bles mededelen dat deze het tegoed van f.10.000,-, zonder uitstel, op 22 januari 1778 van hem wilde ontvangen. Ook wilde Marcelis Bles de verschuldigde rente van zijn broer ontvangen.

Diezelfde dag nog is vorster Van Dijck naar Cornelis Bles gegaan en heeft hem het verzoek van zijn broer betekend. Cornelis Bles zei tegen de vorster dat hij zich keurig aan de gemaakte overeenkomst zou houden. Maar dan verwachtte hij wel dat den Heere van Moergestel [d] zou kunnen aantonen dat hij de bewuste jongeling, welke in Indien agtergelaaten heeft, zijn gage heeft betaald. Het ging om de gage die deze jongen had ontvangen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en in bewaring heeft gegeven aan Marcelis Bles.

Cornelis Bles zei tegen vorster Van Dijck dat hij niet door dat ongeluckige schepsel lastig gevallen wilde worden met aanmaningen of klachten. Hij zei er weinig vertrouwen in te hebben dat deze jongen zijn gage inmiddels had ontvangen.

Barent Deventer (alias Bles)

Met de jongeling en het ongeluckige schepsel werd ene Barent Deventer bedoeld. Zijn naam stond vermeld in het Grootboek Colombo van de Kamer Amsterdam van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Volgens dit Grootboek werd Barent Deventer in Cochin [e] geboren.

Deze jongen, die toen nog maar acht haar oud was, werd op 8 april 1747 door de Verenigde Oostindische Compagnie  voor de tijd van tien jaar in dienst genomen om sodanig tot den pennedienst aangekweekt te werden.

 

Barent Deventer van Cochim Jonge oud agt Jaaren den 28 april 1747 in dienst aangenomen voor thien Jaaren om Sodanig tot den pennen Dienst aangekweekt te worden Bron: (RAT) Tilburg en Goirle R7650.

 

Wie de ouders van deze Barent Deventer waren en hoe deze jongen vanuit India in Colombo op Sri Lanka terecht is gekomen kon niet worden achterhaald. Toch moet er een bepaalde relatie hebben bestaan tussen deze jongen en de familie Bles. Vast staat dat Deventer zijn contract bij de Verenigde Oostindische Compagnie tot 1759 volledig heeft uitgediend.

Uit een notariële akte blijkt dat Barent Deventer in 1758 juridisch assistent was op Fort Coilan. Op 10 januari 1758 liet daar hij voor gezworen klerk Hendrick Hessing een akte opstellen. Daarin machtigde hij Jacobus Mastenbroek om als zijn plaatsvervanger bij de Kamer Amsterdam van de Verenigide Oostindische Compagnie een bedrag van f.575-1-5 in ontvangst te nemen. [1] Hij had hier volgens zes soldijboeken recht op. Dit bedrag werd op 17 september 1759 in Amsterdam door Mastenbroek geďncasseerd. Mastenbroek heeft het hele bedrag aan Marcelis Bles gegeven, waarna het bij Cornelis Bles in Tilburg terecht is gekomen. Op welke juridische gronden het geld bij hem terecht kwam kon niet worden achterhaald.

Jacobus Mastenbroek werd op 23 oktober 1718 in Tilburg gedoopt. Hij was de zoon van Pieter Mastenbroek en Johanna Bles. Zij was een zuster van Govert Bles, die weer de vader was van Marcelis Bles en Cornelis Bles. Jacobus Mastenbroek was dus een volle neef van Marcelis Bles en Cornelis Bles. Mastenbroek was de stadsijkmeester van Amsterdam. Hij ging op 23 december 1745 in Amsterdam in ondertrouw met Alijda Engels. In hun ondertrouwakte stond als toponiem vermeld dat zij “van Deventer” was.

Op 3 september 1778 verscheen Barend Deventer, bij genaamt Bles, bij de boekhouder van het Mallabaarse gouvernement in India. Daar werd vastgelegd dat hij van Cornelis Bles, van het op 17 september 1759 door Jacobus Mastenbroek geďncasseerde bedrag, een bedrag van f.545-16-5 heeft ontvangen. Van het oorspronkelijke bedrag van f.575-1-5 was een bedrag van f.29-0-5 ingehouden wegens comptoir regt en borgtogt op het Oost Indisch Huijs.[f]

De onderlinge verhoudingen tussen Barent Deventer met de gebroeders Bles en eventueel Alijda Engels konden niet exact worden gereconstrueerd. Maar dat er een relatie bestond lijkt voldoende onderbouwd.

 

Dreigen met een civiel proces

Een half jaar nadat Marcelis Bles de schuld van  f.10.000,- aan Cornelis Bles had teruggevraagd, was deze laatste nog steeds in gebreke gebleven. Marcelis Bles besloot zijn broer op 19 januari 1779 een brief te sturen. Van veel broederliefde was, getuige de aanhef van de brief, geen sprake meer. Marcelis Bles opende de brief aan zijn broer met “Mijnheer”.

Marcelis Bles schreef dat hij niet langer op zijn geld wilde wachten en dat hij het voor andere doeleinden wilde gebruiken. Daarom verzocht hij nogmaals om terugbetaling van zijn f.10.000,-. Hij wilde dat bedrag op 22 januari 1779, met de verschuldigde rente, van Cornelis Bles in ontvangst nemen. Marcelis Bles dreigde met een proces indien Cornelis Bles in gebreke zou blijven.

Om het bedrag uit handen van zijn broer in ontvangst te nemen, was Marcelis Bles speciaal vanuit Moergestel naar Tilburg gereisd. Cornelis Bles bleef echter weer in gebreke.

Civiel proces

Uit naam van Marcelis Bles liet procureur Johannes Jacobus Heuvel vorster Otto van Dijck naar Cornelis Bles gaan om deze te dagvaarden voor 19 april 1779 om 11 uur in de raadkamer te Tilburg. Daar kon Cornelis Bles kennis nemen van de tegen hem gestelde eis.

Op 19 april 1779 diende procureur Johannes Jacobus Heuvel de eisch en aanspraak van Marcelis Bles, vergezeld van enkele bewijsstukken, bij de schepenen van Tilburg en Goirle in. Daarin werd verzocht dat de rechters een vonnis uitspraken, waarin zij Cornelis Bles oplegden onmiddellijk een bedrag van f.10.000,-, inclusief de verschuldigde rente, aan Marcelis Bles te betalen. Bovendien wilde hij dat Cornelis Bles de obligatie tussen hen beide zou afgeven en dat hij de proceskosten zou betalen. Marcelis Bles eiste dat deze obligatie uit 1771 tijdens het proces aan zijn broer zou worden getoond en dat hij zou verklaren dat de handtekening die er onder stond al dan niet de zijne was.

Op het moment dat het proces diende was Cornelis Bles president-schepen van Tilburg en Goirle. Of hij zich tijdens dit proces als rechter heeft teruggetrokken is niet bekend. Het rolboek, waarin de notulen van het proces werden bijgehouden, is daar niet duidelijk over.

Cornelis Bles heeft er alles aan gedaan om de voortgang van het proces te traineren door bijvoorbeeld verzoeken te doen om bepaalde termijnen keer op keer te verlengen. In de verzoekschriften daarvoor presenteerde hij zich steevast als president-schepen.

In zijn verweer op de eis trok Cornelis Bles de hoogte van het geëiste bedrag in twijfel. Hij meende dat het bedrag van f.575-1-5, dat aan Barent Deventer toebehoorde, deel van de schuld uitmaakte. Een onmogelijk verweer, omdat Cornelis Bles dit bedrag zelf al op 3 september 1778 aan Barent Deventer had laten uitbetalen.

Door bemiddeling van de schepenen werd op 11 december 1780 een akkoord bereikt tussen de broers Marcelis Bles en Cornelis Bles. Overeengekomen werd dat Cornelis Bles binnen veertien dagen na het sluiten van het akkoord een borgsom zou betalen van f.8800,- inclusief de rente tot dan toe over de hoofdsom.

Cornelis Bles hield zich niet aan die afspraak en deed er alles aan om het proces verder te vertragen. Hij heeft zelfs geprobeerd zijn broer af te zetten met een wissel, die onder protest aan hem werd teruggestuurd. Daarna heeft Cornelis Bles niets meer ondernomen om aan de overeenkomst te voldoen. Het duurde nog tot en met 20 juli 1781 eer Cornelis Bles dit bedrag aan Marcelis Bles heeft voldaan.

Het proces kwam op 10 september 1781 ten einde, toen Marcelis Bles van de terugbetaling van het resterende bedrag en de gemaakte kosten afzag. Hij zag het niet zitten om nog langer met zijn broer te twisten en “kwaad” met goed” te willen beantwoorden.[2]

 

© John van Erve – Nieuwegein (september 2022)

 

Voetnoten:

[a] Tegenwoordig Quilon.

[b] Tegenwoordig “Landgoed Heerenbeek” in Oirschot.

[c] Een schuldeiser hoefde niets anders te doen dan simpelweg zijn geld terugvragen. De schuldenaar moest direct aan dit

      verzoek gevolg geven.

[d] Marcelis Bles was sedert medio 1760 heer van Moergestel.

[e] Tegenwoordig Kochi , een havenstad in het zuiden van India.

[f]   Thans Kloveniersburgwal 48 in Amsterdam.

 

Bronnen:

(RAT) Tilburg en Goirle R7650

 

[1] (RAT) Tilburg N81-155r (10-9-1759)

[2] (RAT) Tilburg en Goirle R496, ongef. (10-9-1781)