INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

 

©John van Erve – Nieuwegein

2021

Isaac Abraham Gomperts

beledigd, bespot en bestolen


John van Erve

 


Isaac Abraham Gomperts

 

 

 

Isaac Abraham Gomperts was een Joodse man, die in Rheenen aan den Rijn werd geboren. Zijn vader was Abraham Abrahams, een handelaar in tabak uit Rhenen en houder van de Bank van Lening aldaar. Hij was familie van de families Gomperts in Nijmegen, Kleef en Amsterdam in de Vijzelstraat.

Op 5 september 1756 kwam Isaac Abraham Gomperts in Tilburg aan en had aan drossaard Hendrick Maes toestemming gevraagd en ook gekregen om een miniatuur van “De tempel Salomons” aan de inwoners van Tilburg te mogen laten zien. [a]

Hij ging aen de Kerck naar herberg “De Roskam” van Jan Bottermans en Clasina Voskens om daar te logeren. Hij vroeg aan de waardin om voor hem een boterham af te snijden. Voskens wilde de snee brood met haar eigen mes afsnijden. Maar Gomperts wilde dat zij zijn mes daarvoor gebruikte. Hij gaf haar zijn mes en zei tegen de vrouw dat zij met dat mes eerst een snee voor haar zelf af moest snijden. Daarna wilde hij dat zij zijn snee brood afsneed, omdat hij anders het brood niet mocht eten.De vrouw reageerde daarop door te zeggen: “Sieje nu wel dat het een smous is.” Zij vervolgde: “Sieter na dat ik het niet door het spek haal, want daar is niet aan gelegen dat men de smoussen bedriegt.” Gomperts zei tegen haar: “Lieve vrouw laat mij met vreeden, wat hebt gij er aan dat gij met mij de spot drijft.” De vrouw zei daarop: “De smoussen die moeten lijden.” Terwijl zij naar een crusifix wees en dit omhoog hield zei zij een paar keer achter elkaar: “Sieje wel, souden dan de smoussen niet lijden, o Lieven Heertje.” Daarna zei ze nog enkele keren dat “smoussen schelmen” waren.[b]

Isaac Abraham Gomperts moest van de waard in een van de twee bedsteden slapen die in de voorkamer stonden. De voorkamer lag aan de straatzijde van de herberg. In deze ruimte bevond zich ook de gelagkamer van de herberg. Toen Gomperts daar wilde gaan slapen was het er een drukte van belang.

In de gelagkamer waren Jochem Hendrik van Dijk, diens broer Hendrick van Dijck, Jacob Mutsaers, Andries Roosen de jonge, Adriaen Smulders, Willem Hofmans, Adriaen Vermons, Jan Janse van Dooren, Francis Blondiaus, Martinus van Liemt, Jan Ancems, Cornelis Noten en een zoon van Hendrick van de Knicker.

Gomperts had aan deze mannen gevraagd of zij voor een schelling “De tempel Salomons” wilden zien. Hij zei, dat hij met die schelling de waard wilde betalen. Tot een vertoning van het miniatuur kwam het niet, omdat de aan-wezigen daer geen dubbeltjen aen versien wilden. Ook toen hij zijn prijs verlaagde tot een halve stuiver was er nog steeds niemand geďnteresseerd.

Op een gegeven moment hadden de mannen aan Gomperts gevraagd of hij met hen wilde dansen. Om de mannen niet tegen de haren in te strijken heeft hij mee gedanst.

Na het dansen vroegen enkele mannen aan Isaac Abraham Gomperts: “Kom laat ons het spel van Haman en Mordechaij gaan spelen.” Gomperts moest in het midden gaan staan, waarna er een stoel bij hem werd neergezet. Hij moest Haman spelen. Die stoel moest volgens de anderen de galg voorstellen. Daarna werd er een tweede stoel op de eerste gezet omdat volgens de Tilburgers de galg zo moest zijn. [c]

Martinus van Liemt, Jacob Mutsaers, Jan Janse van Dooren en Jochem Hendrick van Dijck deden hun neus-doecken over hun hoofden en maakten geluiden en gebaren alsof zij op zijn Joods zongen. Een van de mannen zei: “Dat heeft dien apostel geseijt.” En ook een ander zei nog: “Dat heeft dien apostel geseijt, en dat de smoussen den messias gekruijst hadden.” Angstig als hij was, heeft Isaac Abraham Gomperts het spel toch meegespeeld.

Aan Jan Bottermans vroeg Gomperts of hij niet in een andere kamer mocht slapen. Hij sliep liever niet in deze kamer omdat die andere mannen hem niet met rust zouden laten. Bottermans zei tegen hem, dat als hij daar niet wilde slapen hij geen andere plaats meer voor hem had. Als hij dat bed niet wilde dan kon hij maar beter ergens een plaats in het hooi gaan zoeken.

Die avond is Isaac Abraham Gomperts omstreeks tien uur naar bed gegaan. Zijn broek legde hij onder zijn hoofdkussen. Toen hij nog maar net sliep werd hij door Adriaen Smulders met drie tikken op de wangen weer wakker gemaakt. Gomperts is daarop opgestaan en zei dat hij naar de drossard zou gaan om zich te beklagen. Een van de aanwezigen dreigde dat hij dat maar beter niet kon doen.

Cornelia van der Heijden was de dienstmeid van de herberg. Jan Bottermans en zijn vrouw waren buiten de deur en zij had opdracht gekregen om een oogje in het zeil te houden.

Terwijl zij in de keuken zat had zij Isaac Abraham Gomperts een paar keer om de hospes horen roepen. Zij is naar de kamer waar Gomperts sliep gegaan. Daar trof zij Adriaen Smulders zingend en schreeuwend bij het bed van Gomperts aan. Zij nam het voor Gomperts op en stuurde Smulders bij het bed weg. Tegen Smulders zei ze: “Het spel heeft lang genoeg geduurt, indien de baes of de vrouw thuijs waren zoude het niet mogen geschieden.” Van der Heijden zei tegen Gomperts dat hij weer rustig naar bed kon gaan, omdat hij nu niet meer lastig gevallen zou worden. Zij sloot de gordijnen van de kamer en ging weg.

Cornelia van der Heijden was nog niet weg of er kwamen opnieuw twee mannen bij het bed van Gomperts staan. Jacob Mutsaers was een van hen en zei tegen hem: “Smous laat ons psalmen singen” en meer vervelende spotternijen. Cornelia van der Heijden is weer terug gekomen en stuurde de beide mannen bij het bed van Gomperts weg. Hoewel er tussen de meid en die mannen onenigheid ontstond, waagden zij het niet meer om Gomperts lastig te vallen.

Toen Isaac Abraham Gomperts in de ochtend van 6 september 1756 opstond lag zijn broek nog precies zo onder zijn hoofdkussen als hij die er had neergelegd. Hij voelde in zijn broekzak en bemerkte dat het meeste geld eruit was gestolen. Er had drie gulden, dertien stuivers en wat dubbeltjes en sestalven ter waarde van enkele duiten in zijn zak gezeten. Daarvan was er nog maar een duit over.

Hardop huilend vertelde Gomperts tegen Cornelia van der Heijden dat zijn geld was gestolen. Clasina Vromans reageerde daarop met: ”Dat ist Jooden gebedt, daer sijn niet in mijn huijs geweest als eerlijcke luijden, kinderen. En sulcx in de camer tegen den Joodt.” Gomperts is zich over deze diefstal bij drossaard Maes gaan beklagen.

De drossaard stuurde vorster Otto van Dijck met Isaac Abraham Gomperts mee om diens bagage uit de herberg van Bottermans op te halen. Toen zij daar aankwamen begon Jan Bottermans direct met Gomperts uit te schelden. Hij gaf Gomperts de keuze om uit zichzelf de herberg te verlaten, of dat hij hem er uit moest slaan en schoppen. Ook Clasina Voskens kwam er bij en ook zij schold Gomperts uit. Zij zei tegen hem: “Als gij niet heen gaat soo neem ik het mes en salje de keel afsnijden.” Gomperts is ook hierover zijn beklag bij de drossaard gaan doen.

Drossaard Maes heeft naar aanleiding van de klachten van Gomperts dienstmeid Cornelia van der Heijden en de broers Jochem van Dijck en Hendrick van Dijck als getuigen gehoord. Daarbij is het onderzoek van de drossaard gebleven.

Of Isaac Abraham Gomperts nog een andere slaapplaats heeft gevonden en of hij zijn miniatuur-tempel nog aan de inwoners van Tilburg heeft kunnen vertonen is in de archieven van de heerlijkheid Tilburg en Goirle niet opgetekend.

 

Naschrift

In het boek “Joods Rhenen (1634-1916) - Verdwenen maar niet vergeten” staat Willem H. Strous vanaf pagina 20 uitgebreid stil bij Abraham Abrahamse. Er komt onder andere in naar voren dat deze man aanmerkelijke sommen gelds schuldig was aan enkele inwoners van Rhenen, maar hen niet terugbetaalde. Uit vrees dat hij zou vluchten werd hij in de gijzelkamer opgesloten. Uiteindelijk bekenden Abraham Abrahamse en ook zijn vrouw Aletta Abrahams schuld en zij beloofden alle crediteuren binnen een jaar terug te zullen betalen. Uiteindelijk werden alle pandgoederen die Abraham Abrahamse in beheer had overgebracht naar het stadhuis. Op marktdagen konden mensen, die goederen bij hem in leen hadden gegeven, dit op vertoon van een leenbriefje weer terugkopen.

 

Uit email-contact met de heer Strous bleek, dat hij bij zijn onderzoek naar de Joodse inwoners van Rhenen geen genealogische bronnen heeft geraadpleegd. In ieder geval was hij de naam Gomperts niet tegengekomen.

Volgens de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie was Gompert een Joodse voornaam. De vraag is nu of Isaac Abraham de naam Gomperts als toenaam of als patroniem gebruikte. Als hij Gomperts als patroniem gebruikte, dan zou zijn vader Abraham en zijn grootvader Gompert geheten hebben. Maar bij de schepenen gaf hij op dat zijn vader Abraham Abrahams heette.

 

Bron:

(RAT) Tilburg en Goirle R9847, ongef. (6-9-1756, 8-9-1756 en 12-9-1756)

 


[a] De Tempel van Salomon was volgens de Hebreeuwse Bijbel de eerste Joodse Tempel in Jerusalem. Omdat op de Tempelberg geen opgravingen mogen worden verricht, is er geen archeologisch bewijs dat deze tempel werkelijk heeft bestaan.

[b] Smous is een scheldwoord dat sedert 1657 als scheldwoord werd gebruikt voor een Jood. Het betekent iets als sjacheraar of bedrieger.

[c] Het verhaal van Haman en Mórdechai komt uit het boek Ester in de Hebreeuwse Bijbel. In het kort komt dit verhaal erop neer dat Haman de moord voorbereidde op alle Joden die in het Persische Rijk woonden. De reden was dat de Jood Mórdechai niet voor hem wilde buigen. Het plan werd gedwarsboomd door koningin Ester. Uiteindelijk werden Haman en zijn zonen ter dood gebracht aan dezelfde paal waaraan hij Mórdechai had willen doden. Het verhaal komt overigens ook in de Nederlandse Bijbels voor.