INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

John van Erve

Het vesten van onroerend goed

 


Tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden was de schepenbank van een stad, dorp of heer-lijkheid een belangrijk bestuurlijk orgaan. Zij liet zich in haar bestuurlijke taak bijstaan door bijvoorbeeld een secretaris, borgemeesters, collecteurs etcetera. Daarnaast had de schepenbank nog een rechtsprekende taak. Afhankelijk van de bevoegdheid welke de schepenbank was toebe-deeld spraken de schepenen recht in zowel civiele- als in strafzaken.

 

Tegenwoordig zouden we voor het opmaken van bijvoorbeeld een koop- of huurovereenkomst naar een notaris gaan. Ten tijde van de Republiek was het ook mogelijk dergelijke overeenkomsten bij de schepenbank te laten registreren. Dit wordt de voluntaire of vrijwillige rechtspraak genoemd.

 

Iemand kon in het bezit komen van onroerend goed, door dit bijvoorbeeld direct van iemand anders te kopen of het tijdens een openbare verkoping te kopen. In beide gevallen moest de transactie bij de stads- of dorpsregering worden gevest.

 

Johan Soffaers [1] was in het jaar 1707 ontvanger van de gemeentelasten van Tilburg. In de herdgang Korvel bezat hij onder meer twee aaneengesloten stukken land. Het westelijke stuk grond was een akker, welke weer aansloot op de grond van Cornelis Melis. Bij een openbare verkoop wilde deze laatste de naastgelegen akker wel van Johan Soffaers kopen.

 

Het was nu van belang om de overeenkomst tussen beide mannen officieel te laten vastleggen. Daarvoor vervoegden beiden zich ter secretarie en meldden de secretaris hetgeen zij waren overeengekomen. De secretaris had voor het registreren van koop- en verkoopovereenkomsten een speciaal protocol.

 

 

De overeenkomst tussen Soffaers en Cornelis Melis werd hierin door hem bijgeschreven. Later werd de overeenkomst ter kennis gebracht van de twee schepenen “van dienst”, die deze met hun handtekening bekrachtigden.

 

In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt is de optekening van de overeenkomst in het protocol, met de handtekening van de secretaris én de bekrachtiging door de schepenen met hun handtekening, de officiële akte van koop en verkoop. Deze akte, die bij degene blijft die hem heeft opgesteld, wordt minuut genoemd. Hiermee is de overeenkomst tussen beide mannen gevest.

 

 

De in het protocol opgetekende akte is opgesteld volgens een bepaald stramien. In die tijd bestonden er formulierboeken, waarin blanco voorbeelden van allerhande akten waren opgenomen en als voorbeeld konden dienen.

 

De Heer Johan Soffaers, ontfanger vande

gemeentens lasten over Tilborgh, cedit aen

Cornelis Melis, een parceel ackerlant groot

vier loopensaeten ofte daer ontrent, gelegen

tot Corvel alhier, oost den heer vercooper

suijt Corstaien van Bladel, west den kooper

in desen, ende noort de gemeene straet, lose

ende vrij, uijtgenomen wegen, stegen etc., Ende

heeft etc., gelovende etc., allen commer etc.

Actum den seventienden januarij.

G.Bles

Hendrick Tobie

 

Dat de overeenkomst tussen beide mannen plaatsvond bij een publieke verkoop kunnen we zien aan de aantekening onderaan de akte. Daar worden de cooppen(ningen) et slagen vermeld. Het bedrag dat Cornelis Melis aan Soffaers moest voldoen bedroeg 337 gulden en 10 (stuivers).

 

 

Een publieke verkoop werd meestal gehouden in een plaatselijke herberg. De herbergier was de veilingmeester. Van tevoren werd er een reglement opgesteld. Behalve de dag en plaats waarop de verkoping plaatsvond, werden er ook regels opgesteld over de betaling van de koopsom. Vaak ook werd er naast een koper ook een borgsteller gevraagd.

 

Iemand die een bod op een aangeboden stuk onroerend goed wilde uitbrengen, kon dat kenbaar maken door het noemen van een bedrag en door een slag. In het reglement werd vastgelegd welk bedrag men voor een slag moest betalen. Er werd nauwkeurig bijgehouden wie hoe vaak had geslagen. Want ook al werd je niet de uiteindelijke koper van het goed, voor de door jou gedane slagen moest je het afgesproken bedrag betalen aan de veilingmeester.

 

Als er twee personen waren die hetzelfde bedrag hadden geboden, dan werd degene die de meeste slagen had gegeven de adspirant-koper. Men kon zich dus nog niet de nieuwe eigenaar van een onroerend goed noemen.

 

In het reglement was namelijk opgenomen, dat het goed na een vastgestelde tijd nogmaals ten verkoop werd gehouden. De veilingmeester stak daarbij een kaars aan, waarna belangstellenden tijdens het hoogsel nog een hoger bod konden uitbrengen. Als de kaars was uitgegaan en er niemand hoger had geboden, dan pas kon men zich de nieuwe eigenaar noemen.

 

 

Aan het opmaken van de akte waren kosten verbonden. In de eerste plaats moest er over het aankoopbedrag de 40e penning worden betaald. Deze 40e penning was een belasting welke over het aankoopbedrag van onroerend goed moest worden betaald. In dit geval bedroeg het te betalen bedrag f.8-8-12.

 

Qua geld zag het numerieke stelsel er in die tijd dus wat anders uit. Het bedrag is onderverdeeld in guldens, stuivers en penningen. Elke gulden bestaat uit 20 stuivers. En elke stuiver bestaat uit 16 penningen.

 

Daarnaast moest nog een verho(ging) van 1/10 aan zegelrechten worden betaald. In dit geval bedroeg dat f.0-16-12.

 

Voor Cornelis Melis was het nu van belang om, mocht dat nodig zijn, door middel van een document aan te kunnen tonen dat hij de eigenaar van de akker was geworden. Daarvoor schreef de secretaris voor hem een vestbrief. Deze vestbrief was vaak een op perkament geschreven akte, waarin de in het protocol omschreven transactie werd beschreven. Deze akte werd in opdracht van de schepenen door de secretaris ondertekend en op de pliek [2] voorzien van een schepenzegel.

 

Deze perkamenten vestbrief moet worden gezien als een uitgebreide weergave van hetgeen in het protocol van aan- en verkopen van onroerend goed stond geschreven, de zogenoemde grosse. Met dit document kan iemand aantonen de rechtmatige eigenaar van een onroerend goed te zijn.

 

 

De Heer Johan Soffaers, ontfanger vande gemeentens

lasten over Tilborgh, heeft wettelijck, ende erffelijck, verkocht, opgedragen

ende overgegeven aen Cornelis Melis, Een parceel ackerlandt, groot

vier Loopensaeten ofte daar ontrent, gelegen tot Corvel alhier, oost den

heer vercooper, suijt Corstiaen van Bladel, west den cooper inne

desen, ende noort de gemeene straet, los ende vrij, uijt genomen

wegen, stegen, ende alle andere naebuereljcke reghten te onderhouden

als van outs, Ende heeft daar op ten behoeve vanden cooper, volcoment-

lijck verteegen, ende gerenuntieert, in manieren daer toe behoorelijck

ende gewoonelijck sijnde, gelovende super se, et omnia sua, bona,

habita, et habenda, warandiam more solito, dit vercoopen, opdragen

ende overgeven, altijt te sullen houden, ende doen houden, voor goet, vast, bondigh,

ende van waerde, sonder eenigh wederseggen, En allen verhoolen commer, calangie,

ofte aantaal hier inne wesende, ofte naarmaals komende, den cooper aff te doen t'eenemael

sonder ergh, ofte list, aldus gedaan ende gepasseert den seventienden januarij seventien-

hondert ende seven, voor ende ten overstaan van Govert Bles, ende Hendrick Tobie,

schepenen der heerlijckheijt van Tilborgh, ende Goirle, die den segel huns gemeen schependoms

onder aan desen brieff hebben doen hangen, Ende door de signature van onsen secretaris

laten onder teeckenen.

A.Vereijck

1707

 

De tand des tijds heeft het schepenzegel enigszins aangetast. Behalve dat er een stuk van is afgebroken is de afbeelding ook nog eens “verbleekt”. Om die reden is er een tekening van dit zegel bijgeplaatst en met een beetje goede wil zijn er vaag enkele elementen te herkennen [3].

 

 

Dit zegel werd van het jaar 1453 tot en met het jaar 1711 gebruikt om aan allerhande officiële stukken te hangen. In het midden staat de Heilige Dionysius afgebeeld; hij was de kerkpatroon van Tilburg. Het wapen rechts is dat van Philips van Bourgondië. Het linker wapen is van de familie Van Haestrecht. En aan de voet van het zegel staat het wapen van Tilburg. Op het randschrift staat: S(igillum) co(mmun)e Scabinoru(m) de Tilborch et Goerle [4]

 

De registratie van een onroerend goed in de schepenprotocollen diende nog een ander belang. De stads- of dorpsregering wilde namelijk precies weten in wiens eigendom een onroerend goed zich bevond. Over dit onroerend goed moesten namelijk jaarlijks nog belastingen, zoals bijvoorbeeld de verponding, worden betaald. De commersetters moesten precies weten waar en voor wie zij het onroerend goed moesten aanslaan. De collecteurs moesten weten bij wie zij het verpondingsgeld moesten innen. Een de borgemeester ten slotte moest zorgen voor een sluitende financiële boekhouding en afdracht van de gelden.

 

[1] ook o.a. Jan Baptist Soffaerts

[2] omgevouwen rand aan de onderzijde van een charter

[3] (RAT) Tilburg en Goirle R429-101v (17-1-1707) en Varia 55A

[4] tekening afkomstig van www.cubra.nl

 

Nieuwegein, 7 oktober 2015

 

John van Erve