INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME
 

John van Erve

Hoererij en overspel

gepleegd door

Johanna Maria van der Voort

 

 http://www.familiedirks.nl/fotoalbum/bevalling.jpg

Inleiding. 

Met de vlucht op 18 januari 1795 van erfstadhouder Willem V naar Engeland kwam er een eind aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. De volgende dag al werd de Bataafse Republiek uit-geroepen. Op 1 maart 1796 trad ook Bataafs-Brabant tot de republiek toe.

 

De nieuwe republiek werd ingericht naar Frans voorbeeld en had daarmee het uitgangspunt van “gelijkheid, vrijheid, broederschap” hoog in het vaandel. De representanten van het volk kregen het druk met het aanpassen van bestaande wet- en regelgeving welke recht moest doen aan dit uitgangspunt.

 

Gedurende de Republiek der Verenigde Nederlanden werden verreweg de meeste overheidsfuncties vervuld door gereformeerden. De gereformeerde godsdienst was de enige toegestane godsdienst. Uitingen van andere godsdiensten in het openbaar waren niet toegestaan.

 

De Bataafse Republiek maakte hier een einde aan. Men vond dat er een scheiding van kerk en staat moest zijn. Daardoor kregen onder meer de katholieken weer de gelegenheid hun godsdienst in het openbaar te belijden.

 

Daarvoor was het nodig, dat de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van onder andere de huwelijken moest worden herzien. In de plaats van het Echtreglement 1656 verscheen er een aan de nieuwe situatie aangepast reglement.

 

In oktober 1796 werd het “Echtreglement over de steden en ten platten lande dezer provincie (Bataafsch-Brabant) 1796” van kracht. In de considerans van dit reglement stond, dat “er artikelen in het Echtreglement van 1656 waren die lijnrecht in gingen tegen het principe van scheiding tus-sen kerk en staat, er anderen waren die noodwendig veranderd moesten worden, en weer anderen die niet naar behoren werden uitgevoerd, of in disobservatie zijn geraakt en dus genoveerd dienen te worden”.

 

Met name op het gebied van hoererij en overspel werden de bepalingen aangescherpt. De onder-staande artikelen hebben hierop betrekking en zijn relevant voor de casus in dit boekwerkje:

 

 

Artikel 43: zonder wettige echtverbintenis met elkaar, is alle vleselijke conversatie ongeoorloofd en zullen personen die zich daaraan schuldig maken als hoereerder en hoeren worden gestraft.

 

Artikel 44: hoeren en hoerreders zullen bij de eerste keer met een geldboete worden gestraft, of zij worden op water en brood gezet. Bij de tweede keer worden zij zwaarder en naar behoefte van zaken gestraft.

 

Artikel 48:   Is het overspel begaan bij een getrouwd man, met een ongetrouwde vrouw, of bij een getrouwde vrouw, met een ongetrouwd man, zo zal de getrouwde daadelijk zijn officie en staat, (indien hij eenige binnen deze provincie mogt hebben) verbeuren, en inhabiel verklaard worden, om eenigen staat of officie, binnen dit gewest, te mogen bedienen, en bovendien gecondemneerd worden in een boete van honderd guldens; voor de tweede reize in eene boete van drie honderd guldens, en voorts naar exigentie van zaaken bij bannissement of anders gestraft worden; zullende de ongetrouwde vrouw of man, zulks gedelinqueerd hebbende, voor de eerste reize mede verbeuren eene boete van honderd guldens, of voor een maand te water en te brood gezet worden; en bevonden wordende zulks meermalen te pleegen, boven dien naar exigentie gestraft worden.

 

Artikel 50: Geen overspeler of overspeelster zal mogen trouwen, zelfs niet na de dood van de onschuldige partij, met de persoon waarmee hij of zij bij het leven van de onschuldige partij vleselijk heeft geconverseerd.

 

 

 

 

Nieuwegein, oktober 2014

John van Erve

Aan het samenstellen van deze publikatie is uiterste zorg en aandacht besteed. Toch kan het voorkomen, dat er onverhoopt een foutje in is geslopen. Mocht dat zo zijn, dan excuses daarvoor. Graag ontvang ik daarover een berichtje, zodat één en ander hersteld kan worden (geneanerven@gmail.com).


 

 

Procedure in strafzaken.

De drossaard was belast met het bewaren van de orde en het opsporen van misdadigers. Daarnaast trad hij op als hoofd van de rechtbank en als rechtsvorderaar.

 

Zijn inkomsten bestonden uit een vaste bezoldiging, maar daarnaast moest hij leven van de opbrengsten van zijn ambt. Tweederde van de opgelegde boeten kwam hem toe.

 

De wettelijke bevoegdheden van de drossaard konden gemakkelijk aanleiding geven tot misbruik. Politie en justitie hadden in hem één hoofd. Zij deel in de boeten kon voor de drossaard een stimulans zijn om zijn macht te misbruiken. Het ligt dus voor de hand dat de drossaard met een zeker fanatisme op dievenjacht ging: hoe meer arrestanten, hoe hoger zijn inkomsten. 

 

Wanneer de drossaard iemand in hechtenis wilde nemen, moest hij daarvoor een “decreet van apprehensie[1]” hebben. Hij kon dit document aanvragen bij de schepenen. De drossaard moest aantonen dat er voldoende grond bestond om iemand te arresteren en aan een verhoor te onderwerpen. Als aan deze voorwaarde was voldaan werd het decreet aan de drossaard verstrekt.

 

De drossaard ging vervolgens de verdachte arresteren en sloot hem in een zogenaamde gijzelkamer op. Deze opsluiting gebeurde om ervoor te zorgen dat de verdachte niet kon vluchten zolang het onderzoek liep. Ongeveer 24 uur na gevangenneming namen de baljuw en twee welgeboren mannen het eerste verhoor af.

 

Als na het onderzoek bleek dat er crimineel geprocedeerd moest worden, dan vroeg de drossaard toestemming aan de schepenen om de gegijzelde van civiele gijzeling over te brengen in ‘criminele gevangenis’. Ondanks dat er hiervoor een andere procedure gevolgd moest worden, bleef de verdachte in dezelfde gijzelkamer zitten.

 

De bekentenis van een gearresteerde verdachte was voldoende om tot een veroordeling te komen. Met slechts één getuigenverklaring kon niet tot veroordeling worden overgegaan. Daarvoor waren meerdere getuigen noodzakelijk.

 

Werd de gepleegde misdaad ernstig bevonden, dan werd de extra-ordinaire procedure toegepast. Ok nu was een bekentenis van de verdachte het doel en was de zaak rond. Als men na het eerste verhoor geen bekentenis had, dan volgde er na enkele dagen een tweede, ‘nader examen’.

 

Wanneer het niet lukte om door middel van de extra-ordinaire procedure een bekentenis los te krijgen, ging men over op de civiele procedure. Het was dan geen civiele procedure in letterlijke zin (een burgerlijke zaak), maar een manier om verder te kunnen procederen als de extra-ordinaire procedure geen resultaat had opgeleverd. De verdachte had dan recht op juridische bijstand.

 

Meestal bestond de straf in zo'n geval uit een boete. Als het onderzoek was afgerond, vatte de drossaard zijn bewijsmateriaal schriftelijk samen. Deze samenvatting werd “eisch ende conclusie crimineel” genoemd en voorgelegd aan de schepenen. De drossaard deed een voorstel voor een gepaste straf en de schepenen gaven vervolgens hun definitieve oordeel.

 

 

Wie was wie?

 

 

De hoofdpersoon in dit boekwerkje is Johanna Maria van der Voort (roepnaam Maria). In onder-staand geneagram vinden we haar terug, samen met haar ouders, haar zusters en haar drie natuurlijke kinderen. De vermelding van de verwekkers van deze natuurlijke kinderen is in dit geneagram overeenkomstig de doopinschrijvingen.

 

 

 

 

Embertus van der Voort

~ 5-9-1729 Oisterwijk

+ 17-4-1791 Tilburg

x 14-9-1766 Oisterwijk

Catharina Adriaan Wilbers

~ 5-3-1741 Eersel

+ 5-9-1804 Tilburg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lucia van der Voort

~ ca 1766 Tilburg

+7-5-1818

x 21-7-1787 Tilburg

Johannes de Man

 

 

Joanna Maria van der Voort

~ 7-8-1769 Tilburg

+ 2-12-1806 Tilburg

 

Joannis van Hassel[t]

Cornelis Nouwens

Geen vader genoemd

 

Antonia Maria van der Voort

~ 15-3-1777 Tilburg

+ 7-1-1854 Tilburg

x 14-10-1792 Tilburg

Cornelis Schaapsmeerders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Adrianus

~ 17-3-1794 Tilburg

[] 8-9-1798 Tilburg 

 

Adriana

~ 20-5-1799 Tilburg

x 14-4-1825 Loon op Zand

Wilhelmus van Beers

~ 1-11-1798 Loon op Zand

 

Joannes

~ 21-12-1801 Tilburg

 

 

 

De belangrijkste bijrol in deze casus is weggelegd voor Cornelis Nouwens. Twee van de door Joanna Maria van der Voort gebaarde natuurlijke kinderen zijn door hem verwekt. In onderstaand geneagram zijn uitsluitend zijn wettige kinderen vermeld.

 

 

 

 

Cornelis Nouwens

~ 19-4-1764 Tilburg

+ 14-1-1837 Gilze en Rijen

x 2-12-1781 Tilburg

Jacoba Meulensteen

[] 8-10-1801 Tilburg

xx 8-5-1803 Gilze

Adriana Roelen

+ 13-1-1848 Dongen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maria Cornelia

~9-1-1784 Tilburg

 

Maria Elizabetha

~10-5-1785 Tilburg

 

Norberta

~ 23-12-1787 Tilburg

+ 20-8-1830 Gilze en Rijen

x

Adriaan Godens

 

Joanna

~ 5-1-1790 Tilburg

 

Joanna

~ 13-5-1791 Tilburg

 

Jacoba

~ 25-7-1804 Gilze en Rijen

x

13-5-1837 Gilze en Rijen

Adrianus Raijmakers

 

Ten slotte is een nog een kleine bijrol voor Gijsbertus van Hasselt [Haasel]. Van hem kreeg Maria van der Voort één natuurlijk kind. Tegen hem begon zij een vaderschapsaktie en ontving daaruit een kleine geldsom. Ook in dit geneagram zijn uitsluitend zijn wettige kinderen opgenomen.

 

 

 

 

Gijsbertus van Haassel

~ 26-11-1753 Waspik

x 16-6-1794 Tilburg

Johanna Maria Venmans

~ 20-5-1755 Tilburg

+ 6-7-1840 Tilburg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Adrianus

~ 27-12-1794 Tilburg

 

Hubertus

~ 27-12-1794 Tilburg

+ 18-10-1869 Tilburg

 

Maria Theresia

~ 23-12-1796 Tilburg

+ 17-5-1883 Tilburg

 

Franciscus

~ 30-10-1798 Tilburg

+ 17-3-1834 Tilburg

 

N.B.

De bovenstaande genaegrammen zijn bedoeld ter illustratie en ter ondersteuning van hetgeen in de casus van dit boekwerkje vermeld staat. Ze zijn samengesteld na oppervlakkig genealogisch onderzoek en pretenderen niet volledig te zijn. De namen zijn overeenkomstig de vermeldingen in de verschillende doopboeken.
 

 

Het crimineel proces tegen Maria van der Voort.

 

 

Het dossier van het crimineel proces tegen Maria van der Voort[2] begint met een uittreksel uit het Register van decreten tot apprehensiën[3]. Antonij Govert Pessers was president-schepen en nam het ambt van drossaard waar, omdat deze post op dat moment vacant was. De post van drossaard nam hij afwisselend met Dionisius Verbunt waar.

 

Pessers verzocht als drossaard ad interim aan de schepenen van Tilburg en Goirle om “geallegeerde[4] redenen hem een decreet van apprehensie ten laste van Maria van der Voort af te geven.

 

De drossaard gaf als redenen op, dat de ongehuwde Maria van der Voort die in 1801 door hoererij, eerst met Theodorus van Hasselt en vervolgens met de getrouwde Cornelis Nouwens, twee natuurlijke kinderen had gekregen. Om die reden had zij voor de tijd van acht dagen op water en brood in de gijzelkamer gezeten.

 

Ondanks die straf is zij volgens Pessers blijven doorgaan met hoereren. Als bewijs daarvan is zij in december 1801 voor de derde maal bevallen van een natuurlijk kind. Hoewel zij op dat moment ten huize van Cornelis Nouwens verbleef, verklaarde zij tot twee maal toe de vader van dit kind niet te kennen.

 

Pessers vond nu dat Maria van der Voort ingevolge artikel 44 van het Echtreglement 1796 gestraft moest worden. En omdat zij voor de tweede keer deze misdaad heeft gepleegd zou haar een zwaardere straf dan “op water en brood zetten” moeten worden opgelegd.

 

Uit de eerste bijlage bleek, dat Maria van der Voort op 1 april 1801 door schepenen van Tilburg en Goirle al eens voor het zelfde feit was veroordeeld. De nacht ervoor was zij wegens hoereij en overspel aangehouden en naar de gijzelkamer overgebracht.

 

Na beraadslaging besloten schepenen haar, door haar “slecht en schandelijk gedrag”, voor de tijd van acht dagen in civiele gijzeling op water en brood te zetten. Deze straf kreeg zij opgelegd, omdat zij eerst een natuurlijk kind bij Theodorus van Hasselt had verwekt en daarna nog een natuurlijk kind bij de getrouwde Cornelis Nauwens [Nouwens].

 

De tweede bijlage behelsde de getuigenverklaring van Norbarta Hosemans, die de buurvrouw was van Cornelis Nouwens. Zij legde op verzoek van drossaard ad interim Pessers een verklaring af omtrent haar rol bij de bevalling van het derde natuurlijke kind van Maria van der Voort. Zie hieronder

              

Om te voorkomen dat Maria van der Voort zou vluchten verzocht Pessers haar te mogen aanhouden om een proces tegen haar te beginnen, zodat zij op passende wijze kon worden gestraft. Op 20 februari 1802 verleenden schepenen na bestudering van de stukken het gevraagde decreet.

 

        Fragment uit het decreet van apprehensie.

 

 

Op zaterdag 27 februari 1802, werd Maria van der Voort in de avonduren in de woning van Cornelis Nouwens aan de Stokhasselt aangehouden. In afwachting van haar preparatoir verhoor werd zij opgesloten in de gijzelkamer van Tilburg.

 

Vervolgens werd zij op maandag 1 maart 1802 op verzoek van drossaard ad interim Verbunt door de leden van de municipaliteit[5] Michael Verschuure en Gerard Peter van den Hout aan een voorbereidend verhoor onderworpen.

 

Door haar naar haar naam, leeftijd, beroep, geboorteplaats en verblijfplaats te vragen werd eerst haar identiteit door de schepenen vastgesteld. Na het opgeven van haar naam verklaarde zij niet beter te weten dan dat zij in haar 32e levensjaar was. Verder verklaarde zij in Tilburg geboren te zijn en sedert zeven weken bij haar moeder in de Hazennest[6] te Tilburg te wonen. Als beroep gaf zij op wolspinster te zijn.

 

Half maart 1802 zou het volgens Maria van der Voort acht of negen jaar geleden zijn, dat zij buiten echt was bevallen van een kind. Bij dit verhoor verklaarde zij, dat Theodorus van Hasselt de vader van dit kind was.

 

Bij raadpleging van het betreffende doopboek bleek Maria van de[r] Voort op 17 maart 1794 bevallen te zijn van een zoon Adrianus. Zij wees daarbij Joannis van Hassel[t] als de verwekker van het kind aan. Haar moeder trad op als getuige bij de doop.

 

(Bron: Tilburg RK Dopen 1775-1810, f.107)

 

Toen Gijsbertus van Hasselt in 1794 in ondertrouw ging met Johanna Maria Venmans hield Maria van der Voort de afkondiging van dit huwelijk op. Zij wees Gijsbertus van Hasselt aan als de vader van haar zoon Adrianus en trof met hem een schikking. Zie ook Bijlage A

 

Bij haar eerste verhoor door de schepenen verklaarde Maria van der Voort, dat haar kind Adrianus inmiddels was overleden.

 

Bij raadpleging van het betreffende register van begravenen bleek het onechter kid van Norbartus van Hasselt en Maria van der Voort op 8 september 1798 in de Oost-Heikant te Tilburg te zijn overleden.

 

(Bron: Tilburg Register van begravenen 1783-1803, f.207)

 

In de verschillende documenten die betrekking hebben op de naam van de natuurlijke zoon Adrianus wordt telkenmale dus een andere naam genoemd. Hoe dat komt, zal een vraag zijn die nooit beantwoord kan worden. Omdat zij een schikking met Gijsbertus van Hasselt heeft getroffen lijkt het mij het meest juist om hem als de verwekker van het kind te beschouwen.

 

Hierna verklaarde zij, dat zij ongeveer drie jaar geleden wederom buiten echt van een kind was bevallen. Dit kind zou volgens haar zeggen door Cornelis Nouwens zijn verwekt. Dit kind zou nog in leven zijn en in huis bij haar moeder in de Hazennest wonen.

 

Volgens het daarop betrekking hebbende doopboek was Maria van der Voort op 20 mei 1799 bevallen van een dochter Adriana. Bij deze bevalling verklaarde zij dat Cornelius Nouwens de verwekker van haar kind is geweest. Haar doopgetuige was haar schoonzuster Cornelia Willem de Man (getrouwd met Jan Adriaan van Hest).

 

(Bron: Tilburg RK Dopen 1775-1810, f.127)

 

Door het buiten echt hebben van “vleselijke conversatie” met een getrouwde man, pleegde Maria van der Voort ingevolge artikel 43 van het Echtreglement 1796 een misdaad. Nouwens was namelijk getrouwd met de Bossche Jacoba Meulensteen[7] en vader van enkele minderjarige kinderen.

 

Ten slotte verklaarde zij nog, dat zij op maandag 21 december 1801 (Sint Thomasdag) bevallen was van een buitenechtelijk kind. Deze bevalling had plaatsgevonden in de woning van Cornelis Nouwens. Zij was daarbij verlost door Norbarta Hosemans (de vrouw van Hendrik Haens [Haans]. Ook dit kind was nog in leven en verbleef bij Maria van der Voort.

 

(Bron: Tilburg RK Dopen 1775-1810, f.134v)

 

Zij verklaarde dat zij, terwijl zij in barensnood verkeerde, heeft gezegd de vader van het kind niet te kennen. Cornelis Nouwens had nog tegen Maria van de Voort gezegd, dat zij hem niet als de vader van haar kind moest noemen. Volgens hem zou het voor hen beide niet mogelijk zijn om met elkaar in het huwelijk te treden.

 

Nouwens had het met dit laatste bij het rechte eind. Ondanks dat hij sedert 8 september 1801 weduwnaar was van Jacoba Meulensteen[8], stond artikel 50 van het Huwelijksreglement 1796 een huwelijk tussen hen beide niet toe.

In dit artikel wordt namelijk bepaald, dat een overspeler of overspeelster niet mag trouwen met de persoon waarmee deze vleselijk heeft geconverseerd, ook al is de onschuldige partij[9] overleden.

 

Maar nu zij voor de rechter stond wilde zij niet meer ontkennen en voor de hele waarheid uitkomen. Daarom verklaarde zij nu voor de rechter, dat de vader van het kind wat zij op Sint Thomasdag ter wereld bracht, was verwekt door Cornelis Nouwens.

 

Norbarta Hosemans verklaarde voor de leden van de municipaliteit, dat zij enige weken geleden op een zondagavond door Cornelis Nouwens was geroepen. Als buurvrouw had Nouwens haar gevraagd naar zijn woning in de Stokhasselt te komen. Toen zij bij Nouwens in huis kwam, trof zij daar de ongehuwde Maria van der Voort aan, die in barensnood verkeerde. Nouwens vertelde Hosemans, dat deze Maria van der Voort zijn meid was.

 

Nouwens verzocht Hosemans om Maria van der Voort bij de bevalling te helpen. Hosemans stemde daarin toe en haalde de vrouw van Jan van Tilburg  en schoenmaker Hendrik Schaapsmeerders erbij.

 

In aanwezigheid van beide vrouwen heeft Norbarta Hosemans aan Maria van der Voort gevraagd wie de vader van het kind, waarvan zij op het punt stond te bevallen, was. Tot twee keer toe heeft Van der Voort verklaard, dat de verwekker van het kind een voor haar onbekend persoon is.

 

Hosemans heeft Van der Voort vervolgens verlost van een natuurlijke zoon. Tenslotte verklaarde Norbarta Hosemans nog, dat zij Maria van der Voort bij de vorige bevallingen niet te hebben verlost.

 

Dat Maria van der Voort bij Cornelis Nouwens in huis verbleef is niet vreemd. In die tijd was het gewoon dat knechten en meiden bij hun werkgever in huis woonden. Het is overigens een publiek geheim dat werkgevers of zonen van werkgevers zich aan vrouwelijk personeel vergrepen.

 

Vervolgens schreef drossaard ad interim hierna een verzoek aan de schepenen van Tilburg en Goirle. Hij doet daarin eerst verslag, dat Maria van der Voort was aangehouden en naar de gijzelkamer was overgebracht. Verder meldde hij de schepenen, dat de verdachte bij het preparatoir verhoor al meteen de door haar gepleegde misdaad had bekend.

 

Verbunt vond, dat de gegijzelde zich had schuldig gemaakt aan hoererij en overspel, hetgeen op grond van het Echtreglement 1796 niet onbestraft gelaten kon worden. Hij vond dat Van der Voort, door de bij een vorige gelegenheid opgelegde lichte straf, zich niet heeft willen verbeteren.

 

De plaatsvervangend drossaard verzocht de schepenen nu extra ordinair recht te spreken. Hij verzoekt daartoe de schepenen dat zij de verdachte zodanig corrigeren en zwaarder zullen straffen zoals zij menen dat te moeten doen. Tevens vraagt hij de verdachte te veroordelen tot het betalen van de kosten.

 

Omdat het rolboek van criminele zaken geen melding maakt van een veroordeling van Maria van der Voort, zullen we nooit te weten komen óf en hoe zwaar zij werd gestraft. Veroordelingen van eenvoudige aard werden wel vaker niet in de rolboeken vermeld.

 

Cornelis Nouwens was ondertussen naar Gilze en Rijen verhuisd en was vleeshouwer van beroep. Hij trouwde op 8 mei 1803 te Gilze met Adriana Roelen[10]. Zij was de weduwe van Theodorus Hendriks. Uit dit huwelijk werd in 1804 een dochter Jacoba geboren[11]. Cornelis Nouwens overleed in 1837 in Gilze en Rijen[12].


 

Bijlage A: Vaderschapsactie

 

Voor notaris Johan Adriaan van Meurs te Tilburg verschenen op 9 juni 1794 de meerderjarige ongehuwde Maria van der Voort en Gijsbertus van Hasselt [Haassel - Hasseld], beide wonend in Tilburg. Maria van der Voort liet zich bij deze gelegenheid bijstaan door deze notaris[13].

 

Van der Voort gaf te kennen, dat zij bij schepenen van Tilburg en Goirle een procedure tegen Van Hasselt had aangespannen. Reden daarvoor was, dat zij na “vleselijke conversatie” met Van Hasselt in de maand maart 1794 was bevallen van een kind.

 

Maria van der Voort wil nu dat Van Hasselt haar in haar eer hersteld door hetzij met haar te trouwen, hetzij haar door bemiddeling van de rechters schadeloos te stellen.

 

Gijsbertus van Hasselt echter was op 24 mei 1794 te Tilburg in ondertrouw gegaan met Johanna Venmans. En zoals het Echtreglement 1796 vereist werd dit voorgenomen huwelijk bij drie zondagse proclamaties aangekondigd.

 

 

(Bron: Tilburg trouwboek schepenen 1744-1796, f.245v)

 

Van der Voort had inmiddels bij schepenen opschorting van deze huwelijkse proclamaties verzocht. Schepenen hadden daar inmiddels in toegestemd, maar de partijen daarbij tevens opdracht gegeven om op dinsdag 10 juni 1794 voor hen te verschijnen. Het doel was om beide partijen een overeenkomst te laten sluiten, om zodoende een proces te voorkomen.

 

Beide partijen waren met elkaar overeen gekomen, dat Van Hasselt f.62,-, vermeerderd met door haar gemaakte kosten, aan Van der Voort zou betalen. Ook de kosten voor het opmaken van de notariële akte moesten door Van Hasselt worden betaald. Van Hasselt beloofde al hetgeen was afgesproken te zullen betalen.

 

Van der Voort verklaarde daarmee af te zien van het door haar aangespannen proces en stemde in met het verder proclameren van het voorgenomen huwelijk. Tevens verklaarde Van der Voort de f.62,- van Van Hasselt te hebben ontvangen.

 

In het contract werd tenslotte nog opgenomen, dat Van Hasselt zich vrijwillig door schepenen overeenkomstig hetgeen was afgesproken zou laten veroordelen. Daartoe moesten dan twee procureurs benoemd worden. De eerste om het verzoek van de vrijwillige veroordeling bij schepenen te verzoeken en de andere om met dit verzoek in te stemmen.

 

Omdat niets het huwelijk tussen Van Hasselt en Venmans nog in de weg stond, werd hun huwelijk op 16 juni 1794 voor schepenen van Tilburg en Goirle gesloten.

 

Gijsbertus van Hasselt had het bedrag voor het eerherstel van Maria van der Voort reeds betaald. Maar met het betalen van de bijkomende kosten was hij in gebreke gebleven. De procureurs J.A.van Meurs en G.Schouw stuurden de vorster op 27 juli 1795 naar de woning van Van Hasselt. Deze sommeerde Van Hasselt om binnen drie dagen een bedrag van f.14-18-8 aan Van der Voort te betalen. Zou hij dit bedrag binnen de gestelde termijn niet betalen, dan werd hij gedagvaard om op 3 augustus 1795 om 10.00 uur voor de schepenbank te verschijnen. Van Hasselt verklaarde het bedrag op 29 juli 1795 te zullen betalen.


 

[1] arrestatiebevel

[2] oud-rechterlijk archief Tilburg en Goirle, Varia 26B

[3] bevelen tot gevangenneming

[4] opgegeven

[5] schepenen

[6] buurtschap in Tilburg tussen Rugdijk en Berkel-Enschot

[7] (RAT) Tilburg trouwboek 1772-1787, f.292 (Nederduits-Gereformeerd)

[8] (RAT) Tilburg register van begravenen 1783-1803, f.66 (237)

 

[9] de man of vrouw van de overspeler of overspeelster

[10] (RAT) Gilze en Rijen trouwboek schepenen 1799-1810, f.55

[11] (RAT) Gilze en Rijen, rk doopboek 1780-1810, f.45v

[12] (RAT) Gilze en Rijen, overlijdensegister 1837, aktenr.9

[13] (RAT) Tilburg N119-226 (9-6-1794)