HOME
INHOUD JEROEN KETELAARS
INHOUD POEZIE
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

 

Henri Dolmans - 2 gelegenheidsgedichten

door Jeroen Ketelaars


‘De Bisschop komt te midden van de zijnen’

Twee gedichten van Henri Dolmans voor mgr. Francis Janssens

 

Op 1 juni 1882 was het groot feest in Tilburg. Mgr. Francis Janssens, een oud-Tilburger die naar de Verenigde Staten was vertrokken, bezocht zijn geboortestad. Janssens had het in Amerika tot bisschop van Natchez (Mississippi) geschopt en zou het in 1888 ook nog tot aartsbisschop van New Orleans weten te brengen.

 

Franciscus Antonius Josephus Augustinus Janssens werd op 17 oktober 1843 in een vooraanstaande Tilburgse familie geboren. Zijn vader was handelaar in wollen stoffen en de familie woonde in een fraai huis op het Heuvelplein. Grootvader van moederszijde was de Tilburgse oud-burgemeester Dams. Janssens studeerde aan de seminaries in St. Michielsgestel en Haaren en nadat hij John McGill, bisschop van Richmond (Virginia), had horen spreken besloot hij om als missionaris in de Verenigde Staten te gaan werken. Ter voorbereiding op zijn werk aan de overzijde van de Atlantische Oceaan ging hij aan het American College te Leuven studeren. In 1868 was het zover: Janssens zette samen met zijn vriend Gerard van der Plas voet op Amerikaanse bodem. Na een aantal jaren verschillende functies te hebben vervuld, werd hij in 1881 benoemd tot bisschop van Natchez (in de staat Mississippi, in het zuiden van de V.S.). Een paar jaar later klom hij weer hoger op de kerkelijke ladder, toen hij aartsbisschop van New Orleans werd.

 

Toen de oud-Tilburger in 1882 zijn geboortestad aandeed om familie te bezoeken, kon hij rekenen op een feestelijk onthaal. Harmonieën rukten uit, gilden lieten de vaandels zwaaien. Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid Mgr. Janssens werd door burgemeester en wethouders, gemeenteraad en kerkbesturen op het station opgewacht en ‘in open rijtuig met escorte der eerewacht’ naar de Heuvel gereden. ‘Alles werkte mede om de uitdrukking van vreugde en geluk te verhoogen, die de dichte schare van belangstellenden bezielden’, aldus de Tilburgsche Courant enkele dagen na de aankomst van ‘de Doorluchtige zoon van Tilburg’.

 

Gelegenheidsdichter H.J. Dolmans (1840-1899), die eerder al voor een andere geestelijke van kaliber, mgr. Joannes Zwijsen, een feestlied bij diens vijftigjarig priesterschap had geschreven, nam de ganzenveer weer eens ter hand en schreef ter gelegenheid van Janssens’ bezoek aan Tilburg een gedicht. Bij het vertrek van de bisschop in september dichtte Dolmans ook nog een ‘Afscheidsgroet’.

 

 

Aan Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid

Heere Franciscus Janssens, Bisschop van Natchez,

bij zijn heuglijke komst in zijne Vaderstad.

 

Daar klonk het woord: dat Leo een der zonen

Van Tilburg tot den staf en mijter riep,

En door die gunst, verheven boven kronen,

Een aureool hem om de slapen schiep,

En Tilburg juichte in hooggestemde tonen

Toen zulk een mare door haar veste liep.

Maar eensklaps werd in de allerlaatste dagen

Een ander woord al juublend rondgedragen.

 

"De Bisschop komt" - zoo ging het juichend voort -

"De Bisschop komt te midden van de zijnen;"

Toen werd zijn naam in aller mond gehoord,

Zijn deugd herdacht bij zijn gewenscht verschijnen;

Maar gij, mijn harp, verzwijg gij ieder woord

Van lof, die voor zijn ootmoed moet verdwijnen;

Bedwing dien toon, en zing gij slechts de taal

Van ‘t hart, dat spreekt in ‘t geestdriftvol onthaal.

 

Wees dan gegroet, Gij, trouwe en hoogste Hoeder

Van Natchez’ Kerk; U zien wij dankend weer;

Leg zeeg’nend nu op ‘t hoofd der blijde Moeder

De hoogepriesterlijke handen neer,

En bid op elken opgetogen broeder

De rijkste gaven neder van den Heer;

Deel ‘t eerst en ruimst het eigen bloed nu mede

Uit ‘s Heeren schat, ontsloten op uw bede.

 

Maar hef dan ‘t oog; - zie! heel uw vaderstad

Ligt knielend aan uw voeten neergebogen,

Ontsluit voor haar, voor allen ook dien schat

Wat veerkracht schenke aan ‘t ingespannen pogen,

Opdat wij op het doornig levenspad

Den bangen strijd als helden strijden mogen,

En ‘s Heeren gunst zich door geen grens bepaal’,

Maar breed en vol op allen nederdaal’.

 

En als Gij straks aan Leo’s voet zult knielen,

Hem smeekend voor de schapen, U vertrouwd,

Voor braven en voor allen die er vielen,

Voor elken nood waar Natchez’ Kerk om rouwt,

Smeek dan voor Tilburg ook, voor onze zielen

Om gunsten, waar ons hart zijn hope op bouwt;

Keer met dien kost’bren zegen tot ons weder

Die ‘t zwakste rietjen omschept in een ceder.

 

Maar verder, als ‘t "Vaarwel" geklonken heeft,

En de Oceaan ons allen weer zal scheiden,

Gij, in uw heilig werk verslonden, leeft

Om ginds uw kudde in trouwe zorg te wijden,

Weet, dat voor U de bee dan opwaarts zweeft

Opdat Gods hand u zeeg’nend moog geleiden;

Zend dan, voor loon, dat ‘s hemels gunsten spelt,

Uw zegen, die de zeeën oversnelt.

 

En als, in ‘t eind, het uur zal zijn geslagen,

Waarop de rust Gods kloeken strijder wacht,

Verzamel op dien laatsten dan der dagen

Te zijner liefde uw laatste levenskracht

Om, in één zegen, Hem nog op te dragen

Uw Kerk en Tilburg - en ontslaap dan zacht;

Dan moog de Heer U ‘t schitt’rendst loon verleenen

En in zijn Rijk ons allen eens hereenen!

 

 

Afscheidsgroet aan Zijne Doorl. Hoogw. Mgr. Franciscus Janssens

 

Zoo vloog de tijd van ‘t zoet tezamenzijn voorbij

En naakt de stond, waarop U Natchez’ kindren beiden;

Leen dan nog eenmaal ‘t oor; - bij ‘t komen zong ik blij,

Dat nu mijn harp ook ruisch’, nu de ure slaat van ‘t scheiden.

 

Ja! ‘t volle van haar toon zij U, den held, gewijd,

Die over vleesch en bloed hier weet te triomfeeren,

Geen enkel offer acht, maar vol van geestdrift strijdt,

Om ginds uw volk het heil van Christus’ Kruis te leeren.

 

Snel heen dan, Gij, wien ‘t hart zoo edelmoedig slaat,

Naar Natchez’ kudde, Gij, haar Vader en haar wachter;

Zij spreidt reeds de armen uit, snel henen, want Gij laat

Den zoeten geur der deugd, den geur van Christus achter.

 

U dankt uw vaderstad voor ‘t schouwspel van die deugd,

Voor ‘t toonbeeld van dien moed der echte Christenhelden,

En dankbaar zal ze uw naam, haar eerkroon en haar vreugd,

Aan ‘t verre nageslacht met eedlen trots vermelden.

 

Zij volgt U met haar goud, haar hart, haar smeekgebed,

Opdat de zegen Gods in overvloed koom’ dalen

En ‘s Heeren hand U sterk’ waar Ge ook uw schreden zet,

Om ‘t Kruis te planten, dat verwinnend ginds moog stralen.

 

Maar vóór wij scheiden gaan buigt ze eenmaal nog het hoofd

En knielt met hopend hart in ootmoed voor U neder,

Hef zeeg’nend dan de hand, - waar ‘t heil aan is beloofd

En open ‘s Heeren schat in milde goedheid weder.

 

En dan? - snel ijlings heen; snel langs der waat’ren schoot,

Waarop een Englenwacht beschermend U omzweve

Tot Natchez’ Kerk weer juicht: "des Heeren liefde is groot,

"Hij gaf den Vader weer, dat onze Bisschop leve".

 

***

 

Een laatste toon der harp, die ‘t waagt, U het "Vaarwel"

Uit aller, aller naam eerbiedig toe te zingen;

Uw stad vergeet U nooit; dat dit haar hoopvol spell’

Hoe Gij haar loonen zult met bede en zegeningen.

 

Zoo zij het, Monseigneur, in leven en in dood,

Een trouwe wisseling van zeeg’ning en van beden,

Tot ons de goedheid Gods hereenigt in zijn schoot

En lauwert als de strijd op aarde is uitgestreden.

 

 

Bronnen

Annemarie Kasteel, Francis Janssens 1843-1897: a Dutch-American Prelate, Lafayette, 1992; ‘Verzameling van documenten, betrekking hebbende op het leven en den arbeid van Z.D. Hoogw. Mgr. Janssens’, Tilburg, 1882; Tilburgsche Courant, 4 juni 1882 & 21 september 1882.