Een wereldberoemde
kruidendokter, oude tempelmuziek en zeer zeker ook de twee vrouwen
die pronkten in hun schitterende gewaden, op
weg zijn naar een feest…dat maakt Lijiang onvergetelijk.
Daar zijn de
vrouwen de baas
Een avond in de meest
merkwaardige concertzaal van China en een dagje uit.
Het miezerde. Het was oppassen om niet uit
te glijden over de gladde keien in de steegjes of een schuiver te
maken in een plas vol modder en afval. Links en rechts stonden ze te
glimmen in de druilerige namiddag, de houten huisjes in de oude
binnenstad. Kunstig houtsnijwerk versierde de deuren en de kozijnen
waarop papieren plakkaten met vrome wensen waren vastgeprikt.
Het was druk in de buurt van de smalle rivier die in het
centrum langs het marktpleintje stroomt. De toeristen in hun plastic
regenkleding hadden het koud. De troosteloosheid van hun
logement-hotel ontvluchtend, schuifelden ze langs de kraampjes met
groenten, fruit en veel dood vlees waarop vliegen ongestoord rond
kropen. Hier en daar werd wat afgedongen. Na een overtuigend maar op
verkeerde toon uitgesproken ‘tai guile’ (te duur)
zakte de prijs van de koopwaar vaak met 50%. Een drietal
houten mondharpjes in een kokertje van bamboe – nu doelloos
rustend in een bureaula - herinneren me aan die druilerige middag in
Lijiang.
We hadden afgesproken om zes uur samen te
eten bij Peter’s café. Dat was niet alleen gezelliger dan
alleen of met z’n tweeën, maar door het groter aantal
participanten kon je ook veel meer gerechten bestellen en zo een
zeer gevarieerd feestmaal samenstellen. Een uur later wandelden we,
af en toe kleine oprispingen de ruimte gevend,
naar de concertzaal van Lijiang.
De musicologen
Xuan Ke en Yang Zheng Lie was het gelukt een aantal oude tot
zeer oude mannen weer bijeen te brengen die tijdens de culturele
revolutie het zwijgen was opgelegd. Bijna was in die voor China zo
lamentabele periode een traditie vermorzeld die nu avond na avond honderden toeristen
bijeenbrengt. De ‘concertzaal’ is niet meer dan een groot afdak,
gestut door houten palen en voorzien van enkele rijen lage bankjes
waar een honderdtal toehoorders met opgetrokken knieën kan
luisteren naar de eeuwenoude muziek van de Naxi.
Bijna dertig mannen, waarvan een tiental
ouder dan 80 jaar en een enkele jonge vrouw spelen muziek waarvan de
bronnen teruggaan tot Confucius. Een enorme gongslag kondigt aan dat
de ceremonie begint. Gerinkel van bellen klinkt luider en luider en
wordt gevolgd door een tweetal diepe trommels die steeds harder en
in een versnellend ritme leiden naar de tweede overdonderende slag
op de gong. Zo begint de ‘Hymne voor God, de schepper’. Fluiten
volgen en spelen samen
met de tweesnarige viool (de erhu) en een aantal luitachtige
instrumenten (de pipa’s)
hun muziek. Niemand lijkt zich iets van een ander aan te trekken. De
‘dirigent’ zit op een stoel in de eerste rij van de groep en
bespeelt met zijn rug naar de muzikanten gekeerd zijn erhu. Een
melodie beweegt traag als het langzaam stappen van een zwaar beladen
muilezel van noot naar noot. Ongelijk spelend, klimmen de muzikanten
via dezelfde noten omhoog, elk instrument in zijn eigen octaaf en
glijden dan weer vier tonen naar beneden: la sol fa mi. Ze volgen
elkaar in hun spel als ganzen die deinend achter elkaar aan waggelen
op weg naar eenzelfde doel. Een volgende melodie ‘de wind ruist
langs de rivier’ vindt in datzelfde chaotisch lijkend samenspel
haar einde in een langzaam wegebbend tremolo van de luiten. Naarmate
de avond vordert neemt de
muziek meer en meer bezit van je. Vergeten zijn de serenades van
Mozart, de symfonieën van Beethoven. Hier spreekt muziek een andere
taal: de taal van een verleden waarin religie, muziek en leven een
drie-eenheid vormden.
Soms zingen de jonge vrouwen met hun hoog nasaal geluid een gebed.
Is het vals? Kloppen de tonen?
Misschien, maar langzaamaan nemen de wonderlijke klanken van
deze Naxi-muziek bezit van de luisteraars. Bijna ademloos volgen ze
de snelle guirlandes van de fluiten (de dizi’s) die hoog boven de
trommels, de snaren en de gongs uitstijgen.
Onvergetelijk is deze avond bij de Naxi’s,
die merkwaardige minderheidsgroep in China, waar de gang van zaken
bepaald wordt door vrouwen. Hun kleding is honderden jaren
onveranderd gebleven en symboliseert hun band met de kosmos. Het
bovenste gedeelte van hun cape is donkerblauw en beeldt de hemel
uit. De onderste helft is van roomkleurige zijde of schapenhuid en
staat voor het licht. Beide helften zijn gescheiden door een reeks
rondjes die de manen symboliseren, waarmee ze aangeven hoe hard ze
werken ( nl. tot de maan en de sterren verschijnen). De cape biedt
ook bescherming tegen de zware manden die ze op hun rug dragen. Zij
bepalen welke man hun bed deelt en hoe lang zo’n relatie duurt.
Vaak heeft een vrouw kinderen van meerdere mannen en weten de mannen
niet welke kinderen door hen zijn verwekt. De mannen houden zich
bezig met lichte handenarbeid in de tuin, passen op de kinderen en
maken muziek. Gelegen in een dal, met in de verte de plooiende rug
van de bijna 6000 meter hoge Jade Draak, is Lijiang een eeuwenoude
stad waar sinds mensenheugenis de vrouwen leven en werk bepalen.
De volgende dag schijnt de zon volop. We
fietsen naar het dorpje Bai, een paar kilometer verder. Rustig duwen
we op de pedalen om langs een nauwelijks merkbaar vals plat het
hoger gelegen gehucht te bereiken. De huizen zijn vervallen,
armoedig. Hier en daar staat een raam open waar een paar blikjes
cola - keurig gerangschikt op een plank - te koop staan. Aan de
rechterhand, vlak om de hoek, staat een schuur, zo te zien een
geitenstal, waar vier mannen met de eeuwige sigaret bungelend in de
mondhoek rond een flipperkast hangen: een volstrekt detonerend
kakelbont apparaat in deze schamele omgeving. Ze moedigen elkaar
aan, trekken en duwen
aan de kast en schreeuwen om de metalen bal zo lang mogelijk bovenin
te houden.
En
dan komt hij breed lachend aanwandelen, de zoon van de
wereldberoemde kruidendokter. Een dikke dampende geur van knoflook
staat tussen hem en de vreemdelingen als een Berlijnse muur. In
nauwelijks verstaanbaar Engels vraagt hij of we op weg zijn naar de
kliniek van de wereldberoemde dokter Ho, zijn vader. ‘Yes, mister.’
‘Plees
follow.’
De fietsen aan de hand meevoerend klimmen we langs een lemen
weg vol keien en nog modderig van de regen van gisteren omhoog.
Breed lachend en met wijde gebaren worden we welkom geheten. Dat is
dan de man die wereldwijde roem geniet en daar zeer goed van weet te
profiteren. Zijn kruidenkliniek en zijn naar het schijnt grote
kennis van kwalen en de daarbij behorende geneeskrachtige elixers
werden ooit vermeld in de Lonely Planet, de bijbel voor backpackers.
Sindsdien stromen de toeristen en de centjes het gehucht Baisha
binnen en is dokter Ho een welvarend man geworden. Trots hangt het
uithangbord boven de winkel die bezwangerd is met geuren van
velerlei aard. “The Clinic of Chinese Herbs in Jade-Dragon
Mountains of Lijiang”
‘You
like heltie thie?’
We knikken en mogen
plaats nemen aan een lange houten tafel die buiten op straat staat.
De glazen staan al klaar. Ze zien er wat groezelig uit. Niemand die
daar op let na twee weken eten en drinken in restaurantjes die in
Nederland onmiddellijk gesloten zouden worden door de Keuringsdienst
van Waren. Dokter Ho is bijzonder vriendelijk. Met hoge stem in
vreselijk Engels kwetterend, schenkt hij de glazen vol uit een kan
met een lange tuit. ‘This is the most heltie thie. Pliess
drink.’ Voorzichtig nippen we. Je weet maar nooit.
Trots schuift hij een viertal beduimelde mappen op tafel,
terwijl zoonlief, knoflook walmend als de verzengende vlam uit de
bek van een draak, nog eens inschenkt.
Ze
staan vol met handtekeningen,
loftuitingen, groeten en wensen in vele talen. ‘Never
such hospitality.- einfach wunderbar. - maître dr. Ho,
je t’ embrasse, Michelle. - Geen betere dan dokter Hi Ha Ho. (O,
die fijnzinnige Hollandse humor) ‘nooit kopen hier, mijn wiet is
beter. Groeten van
Peter’.
Na gelaafd te zijn door de versterkende thee mogen we de kliniek
bezoeken: een kleine ommuurde binnentuin vol onkruid, zo te zien.
Maar vergis je niet, geëerde bezoeker. Dit is de schat van dokter
Ho. Hier groeit pure geneeskracht.
‘Al deze planten zijn te koop in de
winkel,’ wordt ons te verstaan gegeven
‘Hoeveel kost een zakje tegen
indigestie?’ ‘Hebt u iets voor hernia?’ ‘Hoofdpijn?’ En
dan komt de grote truc van de dokter. Nooit noemt hij een prijs.
Wetend dat de westerlingen geen idee hebben van de werkelijke waarde
van de yuan voor de chinezen zelf, gaat hij akkoord met elk bedrag
dat de bezoeker in de kartonnen doos op de toonbank deponeert. En
dat is bijna altijd veel te veel! We kopen allemaal een zakje
healthy tea en offeren een paar bankpapiertjes. En zo wordt dokter
Ho de meest welvarende stille rijke uit de regio.
De gehuurde fietsen lopen lekker als we
terug rijden. Freewheelend dalen we het pad af,
uitgewuifd door de armenzwaaiende dokter en zijn
knoflookzoon. Na een draai rechtsom schuiven we het asfalt op. Het
vals plat is nauwelijks waar te nemen. Maar toch, éénmaal de
pedalen rond en dan lekker uitdrijven.
Glimlachend, de duim omhoog,
passeer ik André. Hij doet helemaal niets. Zijn welgevulde lijf
buigt voorover, de neus bijna tegen het stuur.
‘Gaat-ie lekker?’
‘As
’n tiet! Zijn oranje
voetbalpetje-met-klep staat achterste voren op zijn kalend hoofd.
Breed is zijn glimlach, breed ook zijn dijen. Met zijn humor en zijn
zeer grote mensenkennis heeft hij al vaker op diplomatieke wijze de
kleine wrijvingen opgelost die zich wel eens voordoen als achttien
vreemdelingen het een maand lang met elkaar moeten stellen. Tijdens
de eindeloos lijkende busrit van Jinjiang naar Lijiang
(een dag openbaar vervoer is schudden en hobbelen in een
aftandse bus) hield hij de moed er in. Zelfs toen de motor afsloeg,
niet meer aan te praat was te krijgen en de mannelijke passagiers de
bus weer moesten aanduwen.
‘Dit maak je toch niet mee bij ons in
Amsterdam op het Leidse plein’, schaterde hij terwijl het zweet in
kleine fonteintjes uit zijn huid sprong. ‘Couleur locale heet
dat.’
Of die avond toen hij een dwarsligger in ons
gezelschap stevig maar met de juist gekozen woorden tot betaling
dwong toen deze een wel geconsumeerde, maar zijns inziens smakeloze
vleesschotel, weigerde te betalen. ‘Betaal toch kerel, voor jou
zijn die dingetje niet meer waard dan een paar dubbeltjes, voor die
man bijna een dagloon.’ ‘Die dingetjes’ noemde hij de Chinese
bankbiljetten altijd. Zonder André had deze reis er anders
uitgezien en zeker minder prettig. Een
bijzonder man, deze rondborstige Amsterdammer.
Het speelde allemaal door mijn hoofd toen ik
zag hoe hij er een
wedstrijd van maakte om vooruit te komen zonder ook maar één trap
te doen. Optimaal gebruik makend van het heel flauw hellend wegdek
sukkelde hij meter na meter
verder. Hij stond bijna stil.
Een sur place dreigde. ‘Kom joh, help effe. Blazen!’ Maar juist
op dat moment maakte de weg een knikje en kreeg André weer vaart.
Hij glorieerde.
‘Rij maar door knul. Ik kom een druppel later.’
We zagen elkaar weer bij het vallen van de
avond. ‘Gelukt. Bijna twee kilometer zonder één trap.’
Een dag later. Voordat we met de bus naar
Dali zouden vertrekken, liepen we na een ontbijt met roerei een
rondje door het Vijverpark van de Zwarte Draak. Wat waren ze mooi,
die twee donker getinte vrouwen die daar wandelden, wellicht op weg
naar een feest. De langste droeg een
dieppaarse robe waarin wolken dreven van lichtpaars.
Daaronder een hagelwitte blouse met lange mouwen en een hoge,
openstaande kraag.
Naast haar liep, iets kleiner, een schoonheid met een roze hesje,
bruine rok met gele motieven, met de rechterarm een veelkleurige
schoudertas tegen zich aandrukkend. Op haar hoofd rustte een wit
bolhoedje met smalle rand. Met zijn videocamera
- die André altijd bij zich had -
registreerde hij het statig voortschrijden van deze twee
prachtige vrouwen uit Lijiang. Het beloofde videoverslag van onze
28-daagse reis hebben we echter nooit mogen zien.
Drie weken na thuiskomst
belde een van mijn reisgenoten. ‘Ik las vanochtend in de
krant een overlijdensbericht. Ik schrok bij het lezen van de naam.
Voor de zekerheid heb ik Marianne gebeld, zijn vriendin. Onze André
is dood. Een hartinfarct.’
In mijn condoleancebrief heb ik geen
troostende woorden geschreven, maar verteld hoe ik me ons tweedaagse
verblijf in Lijiang herinnerde en hoe ik toen, fietsend van dokter
Ho naar de stad, de glimlach heb gezien van een man die ontzettend
genoot van zijn reis, dwars door China.
Ik zal hem nooit vergeten
|