INHOUD
Jo Janssen
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL
KUNST & FOTO
PRINT PAGINA
REAGEREN
 


Jo Janssen

        

Een  wereldberoemde kruidendokter, oude tempelmuziek en zeer zeker ook de twee vrouwen die pronkten in hun schitterende gewaden, op  weg zijn naar een feest…dat maakt Lijiang onvergetelijk.  

  Daar zijn de vrouwen de baas


Een avond in de meest merkwaardige concertzaal van China en een dagje uit.

Het miezerde. Het was oppassen om niet uit te glijden over de gladde keien in de steegjes of een schuiver te maken in een plas vol modder en afval. Links en rechts stonden ze te glimmen in de druilerige namiddag, de houten huisjes in de oude binnenstad. Kunstig houtsnijwerk versierde de deuren en de kozijnen waarop papieren plakkaten met vrome wensen waren vastgeprikt. Het was druk in de buurt van de smalle rivier die in het centrum langs het marktpleintje stroomt. De toeristen in hun plastic regenkleding hadden het koud. De troosteloosheid van hun logement-hotel ontvluchtend, schuifelden ze langs de kraampjes met groenten, fruit en veel dood vlees waarop vliegen ongestoord rond kropen. Hier en daar werd wat afgedongen. Na een overtuigend maar op verkeerde toon uitgesproken ‘tai guile’ (te duur)  zakte de prijs van de koopwaar vaak met 50%. Een drietal houten mondharpjes in een kokertje van bamboe – nu doelloos rustend in een bureaula - herinneren me aan die druilerige middag in Lijiang. 

We hadden afgesproken om zes uur samen te eten bij Peter’s café. Dat was niet alleen gezelliger dan alleen of met z’n tweeën, maar door het groter aantal participanten kon je ook veel meer gerechten bestellen en zo een zeer gevarieerd feestmaal samenstellen. Een uur later wandelden we, af en toe kleine oprispingen de ruimte gevend,  naar de concertzaal van Lijiang.

De musicologen  Xuan Ke en Yang Zheng Lie was het gelukt een aantal oude tot zeer oude mannen weer bijeen te brengen die tijdens de culturele revolutie het zwijgen was opgelegd. Bijna was in die voor China zo lamentabele periode een traditie  vermorzeld die nu avond na avond honderden toeristen bijeenbrengt. De ‘concertzaal’ is niet meer dan een groot afdak, gestut door houten palen en voorzien van enkele rijen lage bankjes waar een honderdtal toehoorders met opgetrokken knieën kan luisteren naar de eeuwenoude muziek van de Naxi.

Bijna dertig mannen, waarvan een tiental ouder dan 80 jaar en een enkele jonge vrouw spelen muziek waarvan de bronnen teruggaan tot Confucius. Een enorme gongslag kondigt aan dat de ceremonie begint. Gerinkel van bellen klinkt luider en luider en wordt gevolgd door een tweetal diepe trommels die steeds harder en in een versnellend ritme leiden naar de tweede overdonderende slag op de gong. Zo begint de ‘Hymne voor God, de schepper’. Fluiten volgen en  spelen samen met de tweesnarige viool (de erhu) en een aantal luitachtige instrumenten  (de pipa’s) hun muziek. Niemand lijkt zich iets van een ander aan te trekken. De ‘dirigent’ zit op een stoel in de eerste rij van de groep en bespeelt met zijn rug naar de muzikanten gekeerd zijn erhu. Een melodie beweegt traag als het langzaam stappen van een zwaar beladen muilezel van noot naar noot. Ongelijk spelend, klimmen de muzikanten via dezelfde noten omhoog, elk instrument in zijn eigen octaaf en glijden dan weer vier tonen naar beneden: la sol fa mi. Ze volgen elkaar in hun spel als ganzen die deinend achter elkaar aan waggelen op weg naar eenzelfde doel. Een volgende melodie ‘de wind ruist langs de rivier’ vindt in datzelfde chaotisch lijkend samenspel haar einde in een langzaam wegebbend tremolo van de luiten. Naarmate de avond vordert neemt  de muziek meer en meer bezit van je. Vergeten zijn de serenades van Mozart, de symfonieën van Beethoven. Hier spreekt muziek een andere taal: de taal van een verleden waarin religie, muziek en leven een drie-eenheid  vormden. Soms zingen de jonge vrouwen met hun hoog nasaal geluid een gebed. Is het vals? Kloppen de tonen?  Misschien, maar langzaamaan nemen de wonderlijke klanken van deze Naxi-muziek bezit van de luisteraars. Bijna ademloos volgen ze de snelle guirlandes van de fluiten (de dizi’s) die hoog boven de trommels, de snaren en de gongs uitstijgen.

Onvergetelijk is deze avond bij de Naxi’s, die merkwaardige minderheidsgroep in China, waar de gang van zaken bepaald wordt door vrouwen. Hun kleding is honderden jaren onveranderd gebleven en symboliseert hun band met de kosmos. Het bovenste gedeelte van hun cape is donkerblauw en beeldt de hemel uit. De onderste helft is van roomkleurige zijde of schapenhuid en staat voor het licht. Beide helften zijn gescheiden door een reeks rondjes die de manen symboliseren, waarmee ze aangeven hoe hard ze werken ( nl. tot de maan en de sterren verschijnen). De cape biedt ook bescherming tegen de zware manden die ze op hun rug dragen. Zij bepalen welke man hun bed deelt en hoe lang zo’n relatie duurt. Vaak heeft een vrouw kinderen van meerdere mannen en weten de mannen niet welke kinderen door hen zijn verwekt. De mannen houden zich bezig met lichte handenarbeid in de tuin, passen op de kinderen en maken muziek. Gelegen in een dal, met in de verte de plooiende rug van de bijna 6000 meter hoge Jade Draak, is Lijiang een eeuwenoude stad waar sinds mensenheugenis de vrouwen leven en werk bepalen.

De volgende dag schijnt de zon volop. We fietsen naar het dorpje Bai, een paar kilometer verder. Rustig duwen we op de pedalen om langs een nauwelijks merkbaar vals plat het hoger gelegen gehucht te bereiken. De huizen zijn vervallen, armoedig. Hier en daar staat een raam open waar een paar blikjes cola - keurig gerangschikt op een plank - te koop staan. Aan de rechterhand, vlak om de hoek, staat een schuur, zo te zien een geitenstal, waar vier mannen met de eeuwige sigaret bungelend in de mondhoek rond een flipperkast hangen: een volstrekt detonerend kakelbont apparaat in deze schamele omgeving. Ze moedigen elkaar aan,  trekken en duwen aan de kast en schreeuwen om de metalen bal zo lang mogelijk bovenin te houden.

En dan komt hij breed lachend aanwandelen, de zoon van de wereldberoemde kruidendokter. Een dikke dampende geur van knoflook staat tussen hem en de vreemdelingen als een Berlijnse muur. In nauwelijks verstaanbaar Engels vraagt hij of we op weg zijn naar de kliniek van de wereldberoemde dokter Ho, zijn vader. ‘Yes, mister.’

‘Plees follow.’  De fietsen aan de hand meevoerend klimmen we langs een lemen weg vol keien en nog modderig van de regen van gisteren omhoog. Breed lachend en met wijde gebaren worden we welkom geheten. Dat is dan de man die wereldwijde roem geniet en daar zeer goed van weet te profiteren. Zijn kruidenkliniek en zijn naar het schijnt grote kennis van kwalen en de daarbij behorende geneeskrachtige elixers werden ooit vermeld in de Lonely Planet, de bijbel voor backpackers. Sindsdien stromen de toeristen en de centjes het gehucht Baisha binnen en is dokter Ho een welvarend man geworden. Trots hangt het uithangbord boven de winkel die bezwangerd is met geuren van velerlei aard. “The Clinic of Chinese Herbs in Jade-Dragon Mountains of Lijiang”

‘You like heltie thie?’  We knikken en mogen plaats nemen aan een lange houten tafel die buiten op straat staat. De glazen staan al klaar. Ze zien er wat groezelig uit. Niemand die daar op let na twee weken eten en drinken in restaurantjes die in Nederland onmiddellijk gesloten zouden worden door de Keuringsdienst van Waren. Dokter Ho is bijzonder vriendelijk. Met hoge stem in vreselijk Engels kwetterend, schenkt hij de glazen vol uit een kan met een lange tuit. ‘This is the most heltie thie. Pliess drink.’ Voorzichtig nippen we. Je weet maar nooit. Trots schuift hij een viertal beduimelde mappen op tafel, terwijl zoonlief, knoflook walmend als de verzengende vlam uit de bek van een draak, nog eens inschenkt.

Ze staan vol met handtekeningen,  loftuitingen, groeten en wensen in vele talen. ‘Never such hospitality.- einfach wunderbar. - maître dr. Ho, je t’ embrasse, Michelle. - Geen betere dan dokter Hi Ha Ho. (O, die fijnzinnige Hollandse humor) ‘nooit kopen hier, mijn wiet is beter. Groeten van  Peter’.

Na gelaafd te zijn door de versterkende thee mogen we de kliniek bezoeken: een kleine ommuurde binnentuin vol onkruid, zo te zien. Maar vergis je niet, geëerde bezoeker. Dit is de schat van dokter Ho. Hier groeit pure geneeskracht. ‘Al deze planten zijn te koop in de winkel,’ wordt ons te verstaan gegeven ‘Hoeveel kost een zakje tegen indigestie?’ ‘Hebt u iets voor hernia?’ ‘Hoofdpijn?’ En dan komt de grote truc van de dokter. Nooit noemt hij een prijs. Wetend dat de westerlingen geen idee hebben van de werkelijke waarde van de yuan voor de chinezen zelf, gaat hij akkoord met elk bedrag dat de bezoeker in de kartonnen doos op de toonbank deponeert. En dat is bijna altijd veel te veel! We kopen allemaal een zakje healthy tea en offeren een paar bankpapiertjes. En zo wordt dokter Ho de meest welvarende stille rijke uit de regio.

De gehuurde fietsen lopen lekker als we terug rijden. Freewheelend dalen we het pad af,  uitgewuifd door de armenzwaaiende dokter en zijn knoflookzoon. Na een draai rechtsom schuiven we het asfalt op. Het vals plat is nauwelijks waar te nemen. Maar toch, éénmaal de pedalen rond en dan lekker uitdrijven. Glimlachend, de duim omhoog, passeer ik André. Hij doet helemaal niets. Zijn welgevulde lijf buigt voorover, de neus bijna tegen het stuur.

‘Gaat-ie lekker?’

‘As ’n tiet! Zijn oranje voetbalpetje-met-klep staat achterste voren op zijn kalend hoofd. Breed is zijn glimlach, breed ook zijn dijen. Met zijn humor en zijn zeer grote mensenkennis heeft hij al vaker op diplomatieke wijze de kleine wrijvingen opgelost die zich wel eens voordoen als achttien vreemdelingen het een maand lang met elkaar moeten stellen. Tijdens de eindeloos lijkende busrit van Jinjiang naar Lijiang  (een dag openbaar vervoer is schudden en hobbelen in een aftandse bus) hield hij de moed er in. Zelfs toen de motor afsloeg, niet meer aan te praat was te krijgen en de mannelijke passagiers de bus weer moesten aanduwen. ‘Dit maak je toch niet mee bij ons in Amsterdam op het Leidse plein’, schaterde hij terwijl het zweet in kleine fonteintjes uit zijn huid sprong. ‘Couleur locale heet dat.’

Of die avond toen hij een dwarsligger in ons gezelschap stevig maar met de juist gekozen woorden tot betaling dwong toen deze een wel geconsumeerde, maar zijns inziens smakeloze vleesschotel, weigerde te betalen. ‘Betaal toch kerel, voor jou zijn die dingetje niet meer waard dan een paar dubbeltjes, voor die man bijna een dagloon.’ ‘Die dingetjes’ noemde hij de Chinese bankbiljetten altijd. Zonder André had deze reis er anders uitgezien en zeker minder prettig. Een  bijzonder man, deze rondborstige Amsterdammer.  

Het speelde allemaal door mijn hoofd toen ik zag hoe hij  er een wedstrijd van maakte om vooruit te komen zonder ook maar één trap te doen. Optimaal gebruik makend van het heel flauw hellend wegdek sukkelde hij meter na meter verder. Hij stond bijna stil. Een sur place dreigde. ‘Kom joh, help effe. Blazen!’ Maar juist op dat moment maakte de weg een knikje en kreeg André weer vaart. Hij glorieerde. ‘Rij maar door knul. Ik kom een druppel later.’

We zagen elkaar weer bij het vallen van de avond. ‘Gelukt. Bijna twee kilometer zonder één trap.’

Een dag later. Voordat we met de bus naar Dali zouden vertrekken, liepen we na een ontbijt met roerei een rondje door het Vijverpark van de Zwarte Draak. Wat waren ze mooi, die twee donker getinte vrouwen die daar wandelden, wellicht op weg naar een feest. De langste droeg een  dieppaarse robe waarin wolken dreven van lichtpaars. Daaronder een hagelwitte blouse met lange mouwen en een hoge, openstaande  kraag. Naast haar liep, iets kleiner, een schoonheid met een roze hesje, bruine rok met gele motieven, met de rechterarm een veelkleurige schoudertas tegen zich aandrukkend. Op haar hoofd rustte een wit bolhoedje met smalle rand. Met zijn videocamera  - die André altijd bij zich had -  registreerde hij het statig voortschrijden van deze twee prachtige vrouwen uit Lijiang. Het beloofde videoverslag van onze 28-daagse reis hebben we echter nooit mogen zien.

Drie weken na thuiskomst  belde een van mijn reisgenoten. ‘Ik las vanochtend in de krant een overlijdensbericht. Ik schrok bij het lezen van de naam. Voor de zekerheid heb ik Marianne gebeld, zijn vriendin. Onze André is dood. Een hartinfarct.’

In mijn condoleancebrief heb ik geen troostende woorden geschreven, maar verteld hoe ik me ons tweedaagse verblijf in Lijiang herinnerde en hoe ik toen, fietsend van dokter Ho naar de stad, de glimlach heb gezien van een man die ontzettend genoot van zijn reis, dwars door China.

Ik zal hem nooit vergeten

 


 

Hieronder kunt u uw reactie mailen naar Jo Janssen
Vul uw naam in:


Geef uw e-mail adres op:


Over welk verhaal gaat het? (datum of onderwerp):


Uw opmerkingen: