De Grote Muur bij Mutianyu. Een rustig alternatie voor de grote toeristische drukte bij
Badaling. Op die plaats ontmoette ik een wel zeer bijzonder man.
Johannes
de Grote
Op een
druilerige namiddag ontrolt zich voor Chinese ogen een
onvergetelijk schouwspel.
Johannes
kende zijn klassieken. Hij wist ook dat in een oorlog een
wapen doel moet treffen wil het respect afdwingen bij de vijand.
Een voltreffer op een bunker tikt meer aan dan een schot hagel
tegen een rafelige legertent.
Afgescheiden van zijn medereizigers – die moesten zo nodig hun
conditie bewijzen door te voet langs de berg omhoog te klimmen –
had hij zich door de kabelbaan laten dragen naar de
muur bij Mutianyu.
Het miezerde. Langs de koppen van de heuvels dreven zware wolken
die leeg drupten op de bomen en de trappen van de muur spekglad maakten. Alles was grijs. Ook Johannes. Onder zijn
zomerse T-shirt rilde hij. Een plastic jack hield wel het nat uit
zijn vel maar niet de kou.
In zijn eentje klom hij puffend en blazend
bijna loodrecht tegen de muur omhoog, trede na trede
overmeesterend. Hij vroeg zich wat hij hier deed en maakte en foto
van een gedenksteen die eraan herinnerde dan een autofabrikant uit
Duitsland geld gestoken had in de restauratie van dit deel van de
muur.
De Zhang Cheng, de Lange Muur, een meer dan tweeduizend kilometer
lange legende, lag onder zijn voeten. Indrukwekkend,
overweldigend. Zijn golvend bewegen over bergen en langs dalen
volgde hij met zijn videocamera.
Inmiddels waren
de echte klimmers aangekomen bij het platform met de
telescoop-op-statief. Hijgend hapte een jong student een stuk hard
brood weg. De kruimels spoelde hij uit zijn kiezen met
mineraalwater uit een fles. ‘Zijn we nou echt de enige dwazen
die in dit pokkenweer van steen naar steen glibberen?’
Inderdaad werd op die dag in augustus China’s grootste bouwwerk
nauwelijks bezocht. Twaalf Hollanders en zeven Japanners keken
door de schietgaten in de hoge wand naar beneden. Daar, links van
de parkeerplaats met de twee bussen, lang een klein restaurant.
‘Voor een kop koffie van moeke verkoop ik mijn ziel aan de
duivel’, zei Johannes. ‘Ik heb het gezien hier. Tot
straks!’en hij sukkelde met rugzak, videocamera en twee
fototoestellen terug naar het stationnetje van de kabelbaan. Onder
de cabine gleden bomen en scherpe rotsspleten voorbij. Tegenover
hem babbelden twee heren in driedelig kostuum.
‘From where you are?’
‘Holland, Ajax, Goellit, you know.’
‘Oh, yes. We are Hong-Kong Chinese. Nice wall, isn’t it?’
‘Yes, nice and cold. Have a good time!’
Hij stapte uit.
Tussen hem en het restaurant lag een lange cascade van trappen,
plateautjes en vooral een groot aantal stalletjes met kitsch. Nog
voordat hij één voet had gezet op de eerste trap naar beneden,
werd hij aangevallen door een Chinees die met T-shirts leurde. ‘Two
fol one dollal.’ Hij drukte de bonte stukken textiel
onder de neus van Johannes. ‘Getver… stinken die hempies zo of
ruik ik kilo’s knoflook?’
‘Two
fol one dollal, pleese mistel.’
Een beetje geïrriteerd
duwde Johannes de man van zich af. ‘No,
I have one. You see?’ en hij wees naar zijn bolle buik.
Maar souvenirverkopers zijn net teken. Ze hechten zich aan je
vast, kruipen bijna in je en duwen hun koopwaar tegen je aan. Hij
keek naar beneden, zag de bijna tweehonderd meter lange bonte haag
van stalletjes omlaag golven en krabde zich achter zijn
rechteroor. Nadat hij was aangevallen door een zeer opdringerige
dame, schreeuwend uit haar mond met zwarte tanden dat zij er
‘slee for one dollall’ had en met haar borsten in botsing was gekomen de met bovenbenen
van Johannes, toen, ja toen ontwaakte iets in hem dat zelden tot
leven kwam.
Hij rechte zijn rug, plantte zijn ineengeschoven paraplu tegen het
voorhoofd van de oude vrouw en riep met luide stem: ‘Wie heeft
er ooit het lied gehoord, het lied van boerke Naas?’ Vervolgens
klikte hij de Knirps open en hield haar met zijn linkerhand
boven zijn hoofd. Met zijn rechterhand maakte hij zegenende
gebaren, boog naar links, boog naar rechts en zong: ‘Ite missa
est. Alleluia!’ De tonen van het Alleluia liet hij wijd
uitwaaieren over de met stomheid geslagen scharrelaars. Plechtig
benedenwaarts schrijdend zong hij psalmen en groette het volk met
brede gebaren.
Een jong vrouwtje met wat klein houtsnijwerk: ‘wooden galving’,
drong aan. Zijn repertoire wijzigend declameerde hij: ‘O
krinkelende, winkelende waterding, met het zwarte kabotseken aan,
ga heen met je hout!’
Geschrokken vluchtte ze weg van deze brullende, roodharige reus.
Zijn wapen trof
doel. Luid zingend en declamerend baande hij zich een weg naar
beneden Links en
rechts rolden ogen van verbazing uit hun kassen. Verbijsterd waren
ze, met stomheid geslagen, de tientallen kooplui.
Pas toen Johannes zijn voeten neerzette onder het betonnen
afdakje vóór het restaurant, realiseerden ze zich dat ze getuige
waren geweest van een groots schouwspel. En als er iets is waar
Chinezen verzot op zijn, dan is dat Het Theater.
De eerste lach was aarzelend, de tweede ingehouden, de derde
proestend en al gauw rolde een ketting van lachsalvo’s van boven
naar beneden. Het schaterde luid, daar aan de voet van De
Muur.
Die rare langneus. Ze klapten in hun handen: ‘You aal a staal, a
movie staal. You
aal greet comics!’ Johannes glimlachte het volk toe, zeeg
neer in een kreunend plastic stoeltje en bestelde koffie.
De toeristenprijs bedroeg acht yuan (twee gulden) voor een bakje
lauwe oploskoffie, voor een Chinees bijna een dagloon. Van de
vrouw met de zwarte tanden kocht hij een T-shirt voor 10 yuan. Hij
trok het over zijn hoofd, streek met zijn wijsvinger langs de
besnorde bovenlip van de oude dame. ‘Jij bent een tof wijffie.’
Daarna drukte hij zijn brede heupen wat dieper in de stoel, legde
zijn gekruiste armen op zijn buik, stak de benen wijduit naar
voren en geeuwde luid.
Op zijn blauwe
T-shirt prijkte in witte letters I HAVE VISITED THE GREAT WALL.
Amsterdam
was ver weg. |