Beijing
op z’n Amerikaans. In acht dagen de Verboden Stad, het Tienanmen
plein, het Zomerpaleis, de Minggraven, een cloisonné-fabriek
en natuurlijk een allereerste ontmoeting met de Muur.
Een
toeristische bezienswaardigheid kan pijn doen, ontroeren en soms
doen verlangen naar thuis.
De bussen op het pokdalige parkeerterrein stinken naar hete olie.
Zwetend en struikelend over de gaten in het harde zand loop ik
erheen. Daar ligt hij dan. Door kosmonauten op de maan waargenomen
als een dropveter op een voetbal.
‘Vanaf de oostkust kruipt hij over de bergen ten noorden van
Beijing, voegt zich als een lintworm naar de op en neergaande
buiging van de aardkorst en verdwijnt uiteindelijk in het
woestijnzand van Binnen-Mongolië,’ vertelt de gids. Het is me
allemaal worst. Water wil ik, koud water uit een plastic fles met
in de hals een bevroren klont. Tussen de drukte door baan ik me
een weg naar de rij stalletjes waarachter gillende vrouwen hun
koopwaar aanprijzen: toeristenrommel en water uit de
diepvrieskist. Ik betaal bij een glimlachende schoonheid een paar
yuan voor een flesje bronwater en onderga gelaten de scheldpartij
die een naburige neringdoende dame over me uitstort.
De concurrentie is meedogenloos. Het wordt me hoogst kwalijk
genomen dat ik mijn dorst niet bij haar wil lessen. Maar ja, wie
koopt bij een tandenloze kraai als even verder een mooie bloem je
toelacht?
Om me heen
klinkt een veelvoud van talen, vooral veel Chinees. Voor westerse
oren lijken die klanken bits,
nasaal, oprijzend uit de diepte van hun strot. Je moet leren
luisteren, je oren openstellen voor de tonen in hun taal. Dan hoor
je een bijna verborgen melodie.
Eenzelfde kakofonie hoorde ik in de Verboden Stad, op de place
Pigalle in Parijs en varend in een bootje van Amsterdam Centraal
naar Volendam. Maar hier is alles groter, massaler, chaotischer
ook. Duizenden zwoegen langs de muur omhoog. Ze puffen, zuchten,
lijden, creperen bijna bij elke stap omhoog.
Soms loopt de trap steil omhoog en is het hoogteverschil
tussen de ene trede en de volgende te groot. Je knieën breken
bijna.
De ouden en dikken keren om voordat ze het hoogste plateau bereikt
hebben. Daarachter ontrolt zich het kilometers lange
ongerestaureerde gedeelte: verboden terrein en levensgevaarlijk.
Wie lijdt aan hoogtevrees keert na een tiental meters schielijk
om. Maar allen die terugkeren kijken alsof ze de Mount Everest
hebben bedwongen. Niemand zal weten dat ze bijna bezweken onder de
hitte of dat ze nauwelijks meer lucht kregen vanwege hun door
nicotine en teer versleten longen.
Doodmoe, met
benen vol slappe gel,
rust ik uit op een plateau. De dapperen laat ik passeren. Mijn
lijdensweg is ten einde. Ik bewonder het uitzicht en zie hoe de
muur zich klimmend en dalend over de bergen slingert en heel ver
weg oplost in staalblauwe wolken Ik vraag een Japanner mij te fotograferen. Hurkend schiet hij
vanuit een kikkerperspectief een plaatje: op de voorgrond een
bezweet toerist met pas gekocht eunuchenhoedje met rode pompoen en
zwart kunststaartje langs het klinkeroor hangend en op de
achtergrond een stuk muur met daarboven heel veel blauw.
Langzaam,
stap na stap schuifel ik naar beneden, enigszins teleurgesteld
over mijn gammele
lichamelijke conditie.
Beneden,
onder een schaduw van een parasol, drink ik een liter
Tsingtao-bier. Hete druppels spetteren uit mijn voorhoofd. Met een
kletsnatte zakdoek probeer ik ze weg te vegen. Kijkend naar het
gekrioel van de toeristen, denk ik
aan de foto’s uit de reclamefolder: een muur,
majesteitelijk en zwijgend opklimmend vanuit het dal naar
de top van de berg en daar, omgeven door voorbij vliegende
mistflarden, kil en nat een onneembare barrière was voor iedere
barbaar die wilde binnendringen in het hart van China.
Maar
ook nu, belopen door duizenden zwoegers, met aan de voet stinkende
restaurants met lekkende poepdozen, stoffige parkeerplaatsen en
walm uitbrakende autobussen, dwingt hij bewondering af. Ik sluit
mijn ogen en zie hoe in een ver verleden soldaten de wacht hielden
en vuren brandden. Achter deze bescherming heerste over
het Rijk van het Midden de Keizer: de Ware Draak, de Zoon
des Hemels.
Twee
straatwerkers gaan hun gang en repareren met een pikhouweel en een
emmertje heet asfalt een gat in het wegdek. Ik bestel een tweede
fles, zing zacht voor me uit: Heerlijk, helder... en
verlang naar huis. Nog twee dagen en dan...barbecuen
op mijn balkonnetje. |