INHOUD
Jo Janssen
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL
KUNST & FOTO
PRINT PAGINA
REAGEREN
 


Jo Janssen

        

De muur

Beijing op z’n Amerikaans. In acht dagen de Verboden Stad, het Tienanmen plein, het Zomerpaleis, de Minggraven, een cloisonné-fabriek  en natuurlijk een allereerste ontmoeting met de Muur.

Een toeristische bezienswaardigheid kan pijn doen, ontroeren en soms doen verlangen naar thuis.
De bussen op het pokdalige parkeerterrein stinken naar hete olie. Zwetend en struikelend over de gaten in het harde zand loop ik erheen. Daar ligt hij dan. Door kosmonauten op de maan waargenomen als een dropveter op een voetbal.
‘Vanaf de oostkust kruipt hij over de bergen ten noorden van Beijing, voegt zich als een lintworm naar de op en neergaande buiging van de aardkorst en verdwijnt uiteindelijk in het woestijnzand van Binnen-Mongolië,’ vertelt de gids. Het is me allemaal worst. Water wil ik, koud water uit een plastic fles met in de hals een bevroren klont. Tussen de drukte door baan ik me een weg naar de rij stalletjes waarachter gillende vrouwen hun koopwaar aanprijzen: toeristenrommel en water uit de diepvrieskist. Ik betaal bij een glimlachende schoonheid een paar yuan voor een flesje bronwater en onderga gelaten de scheldpartij die een naburige neringdoende dame over me uitstort.
De concurrentie is meedogenloos. Het wordt me hoogst kwalijk genomen dat ik mijn dorst niet bij haar wil lessen. Maar ja, wie koopt bij een tandenloze kraai als even verder een mooie bloem je toelacht?

Om me heen klinkt een veelvoud van talen, vooral veel Chinees. Voor westerse oren lijken die klanken  bits, nasaal, oprijzend uit de diepte van hun strot. Je moet leren luisteren, je oren openstellen voor de tonen in hun taal. Dan hoor je een bijna verborgen melodie.
Eenzelfde kakofonie hoorde ik in de Verboden Stad, op de place Pigalle in Parijs en varend in een bootje van Amsterdam Centraal naar Volendam. Maar hier is alles groter, massaler, chaotischer ook. Duizenden zwoegen langs de muur omhoog. Ze puffen, zuchten, lijden, creperen bijna bij elke stap omhoog.  Soms loopt de trap steil omhoog en is het hoogteverschil tussen de ene trede en de volgende te groot. Je knieën breken bijna.
De ouden en dikken keren om voordat ze het hoogste plateau bereikt hebben. Daarachter ontrolt zich het kilometers lange ongerestaureerde gedeelte: verboden terrein en levensgevaarlijk. Wie lijdt aan hoogtevrees keert na een tiental meters schielijk om. Maar allen die terugkeren kijken alsof ze de Mount Everest hebben bedwongen. Niemand zal weten dat ze bijna bezweken onder de hitte of dat ze nauwelijks meer lucht kregen vanwege hun door nicotine en teer versleten longen.

Doodmoe, met benen  vol slappe gel, rust ik uit op een plateau. De dapperen laat ik passeren. Mijn lijdensweg is ten einde. Ik bewonder het uitzicht en zie hoe de muur zich klimmend en dalend over de bergen slingert en heel ver weg oplost in staalblauwe wolken  Ik vraag een Japanner mij te fotograferen. Hurkend schiet hij vanuit een kikkerperspectief een plaatje: op de voorgrond een bezweet toerist met pas gekocht eunuchenhoedje met rode pompoen en zwart kunststaartje langs het klinkeroor hangend en op de achtergrond een stuk muur met daarboven heel veel blauw.

Langzaam, stap na stap schuifel ik naar beneden, enigszins teleurgesteld over mijn  gammele lichamelijke conditie.

Beneden, onder een schaduw van een parasol, drink ik een liter Tsingtao-bier. Hete druppels spetteren uit mijn voorhoofd. Met een kletsnatte zakdoek probeer ik ze weg te vegen. Kijkend naar het gekrioel van de toeristen, denk ik  aan de foto’s uit de reclamefolder: een muur,  majesteitelijk en zwijgend opklimmend vanuit het dal naar de top van de berg en daar, omgeven door voorbij vliegende mistflarden, kil en nat een onneembare barrière was voor iedere barbaar die wilde binnendringen in het hart van China.

Maar ook nu, belopen door duizenden zwoegers, met aan de voet stinkende restaurants met lekkende poepdozen, stoffige parkeerplaatsen en walm uitbrakende autobussen, dwingt hij bewondering af. Ik sluit mijn ogen en zie hoe in een ver verleden soldaten de wacht hielden en vuren brandden. Achter deze bescherming heerste over het Rijk van het Midden de Keizer: de Ware Draak, de Zoon des Hemels.

Twee straatwerkers gaan hun gang en repareren met een pikhouweel en een emmertje heet asfalt een gat in het wegdek. Ik bestel een tweede fles, zing zacht voor me uit: Heerlijk, helder... en verlang naar huis. Nog twee dagen en dan...barbecuen op mijn balkonnetje.

 


 

Hieronder kunt u uw reactie mailen naar Jo Janssen
Vul uw naam in:


Geef uw e-mail adres op:


Over welk verhaal gaat het? (datum of onderwerp):


Uw opmerkingen: