INHOUD
JANSSEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL
KUNST & FOTO
PRINT PAGINA
REAGEREN
 


Jo Janssen

        

Triepsoep  (sòp’i mondongo)

Het zijn ten hemel schreiende gedrochten, die rode betonnen zuilen. Je vindt ze langs snelwegen, in winkelcentra, in Beijing, Rome, Calcutta, Willemstad en zelfs in Ohé en Laak. Ze steken een monsterlijke, gele M in de lucht. Dat zou zo erg nog niet zijn - hoe lelijk ook – ware het niet dat ze oproepen tot een nog grotere wansmaak Je kunt er eten, wordt gezegd. Bijvoorbeeld twee plakken lucht gevangen in papperig deeg met daartussen gehakte koe uit Argentinië, bijgekleurd met chemicaliën en gevangen in een vel sla, een plak tomaat en – indien gewenst –  overdadig bekliederd met een kwak tomatenketchup. Een Big Mac heet zoiets. De daarbij harmonieus aansluitende dorstlesser is a Real Big American Coke: een halve hectoliter ontroester voor oude kunstheupen en sproeten en voor de helft gevuld met brokken ijs die de drank verleppen tot bruin water met prik. Wie deze slik-smakfabrieken heeft uitgevonden moet gestraft worden, gegeseld, van zijn hoge M afgekieperd in een nog niet aangestijfde bak beton. En dat mogen dan mensen doen die een nog ongeschonden tong hebben, ogen die niet alleen kijken maar ook zien en – o, zeldzame fossielen – nog weten wat een Pommerol is, hoe een stamppot smaakt van koolraap, knolselderij met gekruid roerbakvlees en feta, voorafgegaan door een uienbouillon met shii-take, verhit met een Madame Jeanetpepertje.

Maar het kan ook anders. Gisteren hadden we, weliswaar op aandringen van anderen, onze smaak geweld aangedaan met zo’n Amerikaanse flopdrol. Vandaag Fried Chicken eten in een al even zondige eettent met plastic stoelen en formicatafels, dàt zou onze laatste vakantiedag zowel geestelijk als lichamelijk verziekt hebben. We wilden genieten van dampende geuren uit de keuken, proeven met het puntje van de tong;  ons verhemelte laven aan een gerecht waarbij het bitter en het zoet, het zout en het zuur als een feestelijke vanuit de heupen gedanste salsa ons lichaam zou meeslepen in een avontuurlijk genieten. We moesten die onsmakelijke wandaad van gisteren uit ons geheugen wissen. Kortom: we waren toe aan een verrukkelijke maaltijd, naar gebruik van dit eiland besproeid  met bier, gebrouwen met ter plekke ontzilt water uit de Caraïbische zee. (Geen bier is zachter voor de tong. En nergens smaakt koud bier zo verkwikkend als op een tropisch terrasje in de schaduw van een grote parasol. Je huig rilt van genoegen vanaf de eerste, lange slok. Hoe zalig is het dan na de vierde pul lichtjes weg te doezelen in een luie stoel, omarmd door het late oranje licht van de zon die haar rust zoekt in de koele diepten van de Atlantische oceaan.)
“Als je echt kennis wilt maken met de meest voortreffelijke maaltijden van Curaçao, dan moet je naar de gaarkeuken”, was ons verteld. En hij die ons deze raad gaf, was een waarlijk ingewijde in culinaire aangelegenheden. Hoewel het woord gaarkeuken ons herinnerde aan beelden uit een hongerwinter of aan eindeloze rijen uitgemergelde Afrikaanse woestijnbewoners, besloten we het experiment te wagen.
Dat hadden we eerder moeten doen!
“In Punda moet je zijn, tegenover de bootjesmarkt, op de Plaza Bieuw”.
Drie meter hoog, 26 bij 60 meter, een gemetselde muur van 1,5 meter hoog en daarboven spijlen tot aan de dakrand, dubbeldikke houten deuren. Een grote kooi leek het, een fietsenstalling. De altijd waaiende wind dreef wolkjes rook vanaf de gaarkeuken naar de Sint Annabaai.  We stapten vanuit fel licht naar het schemerdonker van een hal vol pruttelende kookpotten waarin een halve geit kan drijven, zwarte wokken boven gloeiende houtskool, lange tafels met hier en daar een tafelzeiltje uit de zeventiger jaren. In de lengte van het gebouw staan twee rijen gemetselde keukens met achter elke fornuis zwetende zwarte kookmeesteressen en grote mannen die enorme houten lepels met twee handen roeren in potten waarin het pruttelt en luchtbelletjes ploffen als bij een heet modderbad. Het is druk. Blanke en gekleurde mensen zitten aan lange tafels. Ze eten, praten, lachen en drinken. Hier en daar een zitje voor vier. 
Ogen, oren gaan wijd open voor wat je ziet en hoort. “Wegwezen”, denk je. Maar geprikkeld door dat wonderlijk aromatisch mengsel van geurende geroosterde galiña (kip) dampende moten vis en velerlei soorten soep loopt je mond vol water.
’n Oud lokvogeltje – een schriel vrouwtje, dun en met doorzichtig grijs haar – nodigt uit:”hier eten, hier voor jullie lekker soppi, de lekkerste van alles” en trekt je aan de hand mee naar haar mevrouw-kok. Donkerbruin, breed glimlachend, een en al buik, bil en boezem, armen als olifantslurven, zwaait ze ons toe met haar enorme pollepel.
Boordevol, tot aan de rand vult ze de grote diepe borden, reikt ons een servet aan en een homp brood. Voorzichtig keuren, smakken met de tong, het verhemelte aftasten  “Er zit iets in van citroen, paprika en… ja, een vleugje knoflook, iets zoetigs ook”.  Na nog eens proeven is het duidelijk. ”Heerlijk! Wat een soeppie! Nooit zoiets lekkers gegeten!” We knikken prijzend naar de kokkin die toekijkt, ons compliment in ontvangst neemt, tevreden glimlacht, zich omdraait naar haar kookpot en ons verder laat genieten We slobberen bijna als biggen, genietend van de soppi mondongo. Een ribbelig stukje wit vlees ligt op mijn lepel. Ik kijk…”Verroest. Dit is PENS! Pens uit het slachthuis. Dat kocht ik vroeger voor de hond!” En dan, een fractie van een seconde later toch:”maar lekker!!!”
Een half uur later staan we buiten, af en toe een klein boertje onderdrukkend. Nog nooit zo heerlijk en zo goedkoop gegeten in Willemstad. We likken onze lippen, de buiken vol soep die in vroeger tijden alleen door de allerarmsten en door slaven werd gegeten.  Echt vlees konden ze niet betalen, maar slachtafval wel, om daarmee te gaan toveren in hun keukens.

23 mei 2000

 


 

Hieronder kunt u uw reactie mailen naar Jo Janssen
Vul uw naam in:


Geef uw e-mail adres op:


Over welk verhaal gaat het? (datum of onderwerp):


Uw opmerkingen: