Hispaniola
in het jaar onzes Heren 1515.
Ten
behoeve van ’s konings zilvermijnen op Hispaniola hebben wij
nieuwe slaven verworven op het Reuzeneiland, dat ook wel Curaçao
wordt genoemd. Er zijn 2000 heidenen gezond en sterk van lijf en
leden gevangen en verscheept.
Het nutteloze restant van de bevolking hebben wij geliquideerd.
(Zo
is te lezen in een van de logboeken die de tijd hebben overleefd
en te zien zijn
in het Maritiem Museum in Willemstad, Curaçao.)
Op zondag 3 december van
het jaar 2000 rees ik om kwart over twee in de namiddag omhoog uit
de golven van de Caraïbische zee. Duikbril op het voorhoofd,
snorkelpijpje omhoog. Ik was weer toeschouwer geweest bij een
schouwspel dat nooit overtroffen zal worden door welk corps de
ballet dan ook. Ik kon ze
aanraken, de papegaaivissen, plat en rond als verjaardagstaarten,
met kleuren die alleen met het penseel van de grootste van alle
schilders zo getekend kunnen worden. De geelzwart gestreepte
sergeant-majoortjes schoten links en rechts voorbij. Schichtig
leken ze. Of was het toch alleen maar om het plezier van de dans?
Mijn eigen vertrouwde koffervisje was er weer en zwom een eindje
met me mee. Zou het er over een jaar nog zijn?
Zout water drupte
langs mijn oorlelletjes naar beneden, mijn ogen waren spleetjes
door het licht van de middagzon. Onder
de grote parasol die aan het begin van de middag nog zonder gasten
in het zand stond, lag nu volk. Zo te zien rechtstreeks geïmporteerd
uit de Hoekse Waard. Twee grootouders, drie dochters met
schoonzonen en een handvol klein grut. De koelbox werd geopend en
de eerste flesjes fris gingen van hand tot hand.
Op weg naar mijn
plekje onder een palmboom hoorde ik dat onvervalst gereformeerd
nasale geluid dat vermoedelijk van geslacht na geslacht ontwikkeld
is door het dagelijks drie maal monotoon voorlezen uit de
statenbijbel. ‘Jongens,
niet te ver het water in. Bij opa en oma blijven!’
Drie knulletjes met vlasblond piekhaar en zwembandjes om de
bovenarmpjes kropen door het zand, kwijlden na het eten van een
kaakje uit de koelbox en riepen voortdurend om mamma of pappa.
Tussen hun benen hing een dikke pamper die snel nat werd door
vocht van binnenuit en door het water van de zee. De
ouders waren inmiddels verdwenen. Ze waren tenslotte gekomen om te
duiken en opa en oma waren toch ook meegekomen naar Curaçao om af
en toe op de kleintjes te letten, nietwaar, toch?
Opa had zich wat
gedistantieerd van het geheel. Zijn borst, die dik beplant was met
grijs krullend haar dat zelfs doorliep tot op de schouderkoppen,
bleef bleek. Hij hield er niet zo van bruin te bakken en de kans
te lopen op verbrand vel. Oma was wat uitdagender. Hoewel het
badpak vriendelijk alles wat dreigde te hangen overeind en in het
gareel hield, weinig bloot liet zien. Toch waren en nog wat
benen en armen die wel prijs stelden op een spatje
tropenzon. Je zou maar thuis komen, blank als Sneeuwwitje, om dan
te vertellen dat je veertien dagen op een tropisch eiland had
doorgebracht! Geen hond die je dan gelooft. Opa
las een tijdschrift en rookte een pijp. Oma verschoonde een luier,
veegde hier en daar een billetje schoon en stuurde de knulletjes
uiteindelijk maar voor het gemak zonder luier het strand op. Wit
als kleine met meel bepoederde broodbolletjes schoven ze door het
zand, staken voorzichtig een teen in de oceaan, snelden terug en
vroegen om weer een slokje fris.
Ik nestelde me onder mijn privé-palmboom, at een broodje met zalm
en draaide de dop van een fles. De Hoekse Waard latend voor wat
het was en mijn oren afsluitend voor het jengelend jong volk uit
het verre Holland. Er lagen overwegend witte mensen op het strand
van Porto Marie. De meeste donkeren hadden hun plekje een eind
verder op, waar niet betaald hoefde te worden voor een dag zee,
zon en strand. Ze dwarrelden nog op mijn netvlies, de vissen die
nauwelijks voor me opzij gingen
en zich in al hun schoonheid lieten bewonderen. Juweeltjes
waren het, waarvan de kleuren verschoven van groen naar rood of
van blauw naar geel als ze onder een andere hoek draaiden naar het
licht van de zon. Voor sprookjes hoef je niet diep te duiken,
tenzij je op zoek bent naar het raadsel van de zeemeerminnen die
zich ver weg, in hun huis in de rotsen, schuil houden. Misschien
waren het de glaasjes gekoelde witte Martini die mijn hoofd
verlichtten en me doezelend lieten meevaren naar een
fantasiewereld die me de heerlijkste zaligheden voorspiegelde.
Ik heb
– al was het maar een paar minuten -
gezien en gevoeld hoe licht, kleur, een lied van wind en
water en het zachte fluisteren van een stem uit de diepte, me
meenamen en wegdroegen naar een land zoals dat ooit gedroomd werd
door de reuzen die heel lang geleden over dit eiland wandelden.
Maar dat is geschiedenis, zoals zoveel
geschiedenis werd waar blanken ooit voet aan wal hebben gezet en
met musketten, veldheren en zendelingen onbeschaafde heidenen
hebben bekeerd of uitgeroeid.
7 februari 2001 |