(Drie
ontmoetingen op een eiland dat zonovergoten straalt in de Caraïbische
zee. Drie vrouwen, drie verrassingen, drie momenten om in stilte
aan terug te denken als de winter toeslaat in de Lage Landen en
sneeuw door voorbijrazende auto’s vermalen wordt tot modderige
pulp.)
HET GEHEIM VAN
DE CHANCHAN
Ze wiegt en deint als een oud-hollands
oorlogsschip op de golven van de Caraïbische zee. Een monument is
ze, bewonderd door velen. Haar lichaam is een jubelzang, een
koraal dat uit brede orgelpijpen opklimt ter ere van de schepper.
Als een verzadigd accoord uit een symfonie van Mahler, waarin
oceanen en vulkanen samensmelten, schrijdt ze langs de
Heerenstraat. Van been naar been balanceert ze, haar flanken
plooiend naar het ritme van de samba die als een perpetuum mobile
haar dijen bezielt en modelleert. Onder
haar lange gewaad draagt ze vrij haar chanchan, groter dan een
watermeloen; sierlijk, stap na stap zettend op het zwart asfalt is
ze een majesteit, een koningin. Voor
haar geen kakelbonte leggings die als dwangbuizen vastknellen wat
ruimte nodig heeft om te kunnen gedijen onder de warmte van de
tropenzon en in te ademen de zoute zeelucht van het eiland.
Maria
Rosario di Porto zat breed gebeeldhouwd in de witte kunststof
stoel met armleuning onder de palmbomen van het pleintje vóór 'Zuikertuintje',
een voormalig landhuis buiten Willemstad en nu een befaamde
ijssalon. Haar twee bolletjes pistache-ijs lepelend uit een
kartonnen beker vertelde ze me een onbekend verhaal. Haar
grootmoeder had het meegenomen uit Kameroen, toen de slaven nog
met duizenden per schip werden weggevoerd.
'Het
was lang geleden dat Mijnheer God het huis van Adam en Eva had
bezocht. Ze waren weliswaar door Hem het paradijs uitgezet na die
afschuwelijke affaire met de slang, maar nog wel goede vrienden.Op
een weiland even buiten de omheining van de Hof van Eden lag de
oudste van de vier dochters van Adam en Eva te zonnen, de buik in
het gras, haar gewelfde rug gericht naar de hemel. Mijnheer God
zag haar liggen, bekeek haar nog eens goed en dacht: 'het kan
beter, mooier, ronder, met meer poëzie. Kom eens hier,' wenkte
hij de assistent-engel die de scheppingsklei in een emmertje uit
de hemel had meegenomen. (Want je weet als God maar nooit wat je
onderweg tegenkomt). Hij bracht
de jonge vrouw in een diepe slaap en boetseerde met grote ronde
bewegingen en met veel liefde en aandacht, een ruime hoeveelheid
leem op en langs de naar zijn smaak wat te schriel uitgevallen
billen. Na een klein kwartier klopte hij wat spetters leem uit
zijn baard, veegde het zweet van zijn voorhoofd en zei: 'Dat is
beter, veel beter dan dat dunne van eerst'. Hij blies over de leem
die onmiddellijk veranderde in soepele huid en stevig vlees.
De assistent-engel - dun als een
panlat en half doorzichtig - keek een tikje jaloers naar Gods
laatste schepping en vloog met hem mee naar de zevende hemel.'
Maria
Rosario di Porto, likte het rode ijslepeltje schoon. 'En
dan te bedenken', en ze verhief haar stem 'dat die knullen van de
marinebasis Parera spotten met onze chanchan. Ze zeggen: 'je kunt
er drie pullen bier op kwijt en dan hou je nog ruim plaats over om
te toepen'. Haar ogen schoten
vuur. 'Branden in hellevuur
moeten ze, allemaal!'
('chanchan' is
papiamento voor 'achterste')
MADELIEN
Drie dochters heeft ze, 10, 14 en 17
jaar. Kroeshaar, lange benen als zuilen van ebbenhout.
schoonheden, alle drie. Als ze
vertelt is de kamer vol warm geluid. Ze hoeft geen antwoord te
hebben. Ze zegt: “Ja mevrouw,” met de zwabber een dode
Antilliaanse kakkerlak opzij schuivend, “heel erg lang is ze,
die oudste. En grote voeten! Wel veertig in de maat. U moet dat
zien, mevrouw, dat opversieren.” De
zwabber schuift desinfecterend over de betegelde porch, terwijl ze
verder praat. “Krulletje hier, krulletje daar. Strikje boven,
strikje beneden. En dan wrijft ze poeier. Hier…”
Madelien tekent met de top van haar middelvinger een half
maantje onder haar rechteroog. “Ik
doe dat nooit hoor. Alleen jongelui doen dat. Die smeren alles op
hun toet.. En dan, mevrouw, soms gooit ze water uit een flesje op
haar jurk. Bah, dat ruikt stink!” De
koffie komt. Even pauze met een Bastogne koekje, maar haar mond
staat niet stil. “Ha, lekker, dat koekje gaat er wel van
binnen.” Tussen twee hapjes door: “En dan de lippen, eerst
verven met de borstel en dan nog een randje met de potlood.”
Ze
zwaait met haar handen langs haar gezicht om haar betoog te
onderstrepen en zegt dan, om de ijdelheid van haar oudste nogmaals
te illustreren: “Soms duurt het wel een uur voordat ze uit de
spiegel komt!” |