‘Laat
het zo zijn dat, hoewel het innemen plezier verschaft, het
ontladen een nog groter gevoel van voldaanheid bewerkstelligt.
Amen.’
(citaat uit een dagboek)
Een paar dagen daarvoor was de
ellende begonnen. Totaal onverwacht sloegen de ingewanden op tilt.
Na de ochtendkoffie kon ik met moeite de lift halen die me zeven
verdiepingen omhoog moest tillen. Bij elke etage werd gestopt om
andere hotelgasten te lozen, waardoor de spanning bijna
ondraaglijk werd. Lang geleden legde ik de honderd meter af in 13
seconden. Op die rampzalige ochtend werd dat record gebroken.
Een week lang had ik elke avond gegeten en genoten in een
eethuisje waar geen pan heel was, de potten geblakerd maar de
gerechten de tong streelden bij elk innig contact met mijn
smaakpapillen. Het zuur en het zoet, het bitter en het zout
smolten samen als in een harmonisch akkoord uit een symfonie van
Mozart. Drie gerechten per avond, bestaande uit verschillende
soorten groenten en vlees en een melange van de meest
verrukkelijke kruiden lagen op mijn plastic bordje. Daarnaast een
fles koel bier. Wat een heerlijke avonden waren dat!
En nu dit. De avond daarvoor waren we – tenminste naar Chinese
begrippen – uit de band gesprongen en hadden voor meer dan 60
yuan (9) per persoon gedineerd in een van de meest chique
restaurants in Chengdu. Gefileerde vis in hete pepersaus, gegrilde
reepjes varkensoor, dun gesneden plakjes van de wortel van de
lotusbloem, gefrituurde krekels en nog meer heerlijkheden met
exotische namen. Zelden heb
ik zoveel tijd gehad om te mediteren. Nauwelijks had ik de voor
sanitaire doeleinden bestemde zetel verlaten of mijn inwendige
beroeringen joegen me terug. Na een halve dag was het duidelijk.
Deze totale ontreddering van de ingewanden zou nog wel even
aanhouden. Na drie dagen uiterst voorzichtig af en toe een sneetje
brood en een slokje thee en veelvuldig mediteren, werden mijn
benen slap als roomboter, mijn knieën onbetrouwbaar en zagen mijn
ogen het allemaal niet meer zo precies. Het duizelde en wankelde.
Mijn wereldje was heel klein geworden. Als ik soms de moed had een
klein wandelingetje te maken naar het centrum van de stad op zoek
naar iets leuks voor mezelf of voor de achterban, dan werd de duur
van deze wandeling in hoge mate bepaald door de conditie van maag
en sluitspier.
(Het bezoeken van een toilet in een chinees restaurant is niet aan
te raden. Andere volkeren, andere zeden.)
Mijn duizeligheid werd gevaarlijk; ik naderde het punt van
flauwten en neerzijgen in de lobby van het hotel. Totdat ik me een
vuistregel herinnerde uit een handleiding voor rugzaktoeristen:
‘neem een grote zak drop mee om te voorkomen dat bij langdurig
diarree je lichaam een tekort krijgt aan zout en suiker.’
Mijn geringe kennis van de Chinese taal is voldoende om in
het woordenboekje de woorden te vinden die ik zoek. In keurige
karakters schrijf ik: ‘ik buikziek. ik veel water drinken en
zout en suiker eten. U zout en suiker?’ en ga naar het mij
vertrouwde kleine eethuisje.
Enigszins gegeneerd laat ik het briefje zien. De jonge vrouw kijkt
me aan, ziet mijn bleke snoet, knikt begrijpend: ‘wo dong’ en
loopt tussen het plastic kralen gordijn naar achteren. Even later
geeft ze me met een glimlach, waarin ik enig medelijden meen te
bespeuren, een zakje met daarin een handjevol suiker en zout. Ik
koop twee grote flessen water en neem afscheid.
Het werkt! Binnen een paar uur voel ik me het haantje. Geen
duizelingen meer, geen maagpijn. Alles lijkt onder controle
Als ik de volgende avond
mijn eethuisje binnenstap en het ge
bruikelijke bestel, kijkt de eigenaresse me vragend aan. Ze maakt
met haar rechterhand ronddraaiende bewegingen over haar buik.
‘Ni hao ma?’ (Alles goed met u ?). Ik knik bevestigend en
steek mijn rechterduim omhoog. ‘Hen hao, xie xie.’ (prima,
dank, dank)
Na het nuttigen van de eenvoudige maar o zo heerlijke
gerechten wil ik afrekenen. Dat mag niet. Met beide handen maakte
ze afwerende gebaren, de jonge vrouw met de geldbuidel. Ik mag
beslist niet betalen. In een hakkelend taaltje waarin ze engels en
chinees door elkaar klutst, maakt ze me duidelijk dat
ze zich schaamt voor wat me door de Chinese keuken is
aangedaan. Ze is heel, heel erg blij dat ik weer kan eten en
drinken en gelukkig zijn.
Ik neem haar beide
handen, geef een kus op linker- en op de rechterhand en veroorzaak
daarmee grote verlegenheid bij de betreffende schoonheid en een
enorm gegiechel bij de overige in het eettentje aanwezig meisjes.
Ik voel me kiplekker naar geest en lichaam en wandel de zwoele,
subtropische avondhitte in. Een beetje zwevend, gelukkig bijna. |