|
|
Winkelhaken en wapens
Daar waar de spoorbrug over het Wilhelminakanaal gaat en de weg naar
Berkel- Enschot en verder naar Den Bosch, daar was vlak na de bevrijding
van Tilburg in oktober 1944 een grote opslagplaats van legervoertuigen
en wapens,het meest voertuigen .
De spullen waren van het geallieerde leger en waren hier opgeslagen
omdat het front hier vlakbij was. Immers de scheidslijn tussen de
Geallieerden en de Duitsers lag bij de grote rivieren,
“THIS IN NOT A HELPYOURSELF PARK” stond er met grote zwarte
drukletters op een geel bord.
Maar dat was niet besteed aan de jongelui van een jaar of zestien.
Bovendien kenden zij geen Engels. De Engelse taal was onder de Duitse
bezetting streng verboden, zoals alles wat maar zweemde naar Engels of
Amerikaans.
In een groepje kwam het idee op om eens te gaan kijken in dit
‘wagenpark' langs het Wilhelminakanaal. Militairen die iets misten of
kwijt waren geraakt, konden hun uitrusting hier aanvullen. Het groeps-
idee was, te gaan rijden met jeeps. Die stonden klaar met benzine – en de
contactsleutel erin. Je kon er lekker mee op en neer rijden. Dat was het
idee. De werkelijkheid was iets genuanceerder. Toen we daar
aankwamen bleek ten eerste dat 'het park' bewaakt werd. Er stond een
militair bij met een groot geweer. Er was geen omheining dus je kon er
zo in, dat wel, en uit het zicht van de wacht doken wij met een man of vijf
‘het park‘ in. Toch had hij iets gezien denk ik en wij hoorden dan ook
schoten. Enkele keren. Waarschijnlijk vlogen die kogels ver over de voertuigen
de lucht in.
Toch zat er meteen de schrik goed in. Ik dook onder een grote truck en
bleef ergens aan hangen en ook het scheurend geluid was duidelijk
genoeg. Op de rug van mijn jasje - het enige pak dat ik had - zat een jaap van een
winkelhaak. Het was zondag en we waren dus ook op z’n
zondags en ik had thuis uiteraard niet verteld wat wij van plan waren.
Grote paniek voor mij en grote lol voor de ‘kameraden‘. Wat te doen? Naar huis gaan was
geen optie. ”Nood maakt vindingrijk” zegt, geloof ik, een spreekwoord en
ik ging naar Tante Cor in de Pijlijzerstraat aan de andere kant van
Tilburg . Te voet. Waarom daar naar toe ? Intuďtie denk ik . Tante Cor
keek er naar en schrok toch nog van de omvang van de scheur.
“Trek dat jasje maar uit", zei ze “dan ga ik ermee naar Trees, die is
stopster".
Tilburg was toen nog een textielstad en in die stad staan fabrieken waar
men ‘lappen stof’ maakt en in sommige van die lappen zaten fouten.
Die lappen zaten op een karton gerold. Je zag dus een rol stof, ofwel
textiel. Die rollen gingen naar een stel huisadressen en daar werd de
‘fout’ bijgewerkt door ‘stopsters’. Dat waren zeer bekwame vrouwen die
ooit in de fabriek hetzelfde werk gedaan hadden, maar er als huisarbeidster verder mee waren gegaan.
De rollen waren zeer groot en zwaar en werden met
een kruiwagen gebracht en opgehaald. Voordelig voor de fabriek en handig
voor de vrouwen: die konden thuis werken.
Tante Cor ging dus die zondagmiddag naar Trees. En zij bleef weg.
Enkele uren later kwam ze triomfantelijk binnen en toonde de jas. Er
was werkelijk niets, maar dan ook niets meer te zien van de vreselijke
winkelhaak. Een echte vakvrouw dus. Met draadjes aan de randen van de
stof had zij het geheel weer in elkaar geweven.
Grote dankbaarheid natuurlijk. Maar dat duurt maar even als je jong bent,
alles is zo weer vergeten. En wat het thuisfront betreft: mijn moeder heeft
nooit iets geweten van die escapade van haar oudste zoon.
mrt
2008 J.B.
|
|