INHOUD 
GOEDE VRIJDAG
INHOUD
JAN BUSTER
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina

 

 


Paarden(vliegen) en bomen rooien

 

Het was niet alleen flierefluiten in de bossen waar wij een huisje hadden.
Er moest ook gewerkt worden, dat wil zeggen: bomen bekijken, bomen uitzoeken, bomen omkappen. Het uitzoeken deed Pa. Hij zocht uit wat eruit moest. Wat goed was voor het bos. Kromme en scheve bomen en bomen die op de verkeerde plaats boom werden moesten eruit.
Voordat we aan het kappen toe waren, moest er eerst nog zorgvuldig gewerkt worden. Dat wil zeggen: het mos en naalden rondom de boom wegkrabben, het zand wegkrabben en met een schop de horizontale wortels blootleggen en met een klein bijltje deze wortels vlakbij de stam en 60 cm verder weg doorkappen . Dan verder graven naar de ‘pin’. Elke dennenboom heeft een spitse wortel, (‘pin’ noemde wij die ) op het einde van de stam.
Als deze pin rondom goed vrij was mocht je eindelijk met een grote bijl kappen, daarbij uitkijkend naar de valrichting. Dat was nodig want er waren zeer dikke bomen bij .
Zo, dat was dan weer klaar, hé ? Ja, dat dacht je maar: alle takken moesten eraf. Vlakbij de stam en dat deed je met een kapmes. Een bijl was daarvoor veel te zwaar. Die takken werden keurig op hopen gelegd, mooi gelijk en als de hoop groot genoeg was, ging er een ijzerdraad omheen. Het ijzerdaad flink aantrekken zodat de bos - die wij een ‘mutsert’ noemden - goed vast was. Die mutserts werden door bakkers afgenomen die er hun ovens mee op temperatuur brachten. (De oven wordt met mutsert, houtkrullen of iets anders gloeiend heet gestookt, de brandstofresten worden verwijderd en dan pas gaat het brood in de oven.)
Daar lagen die bomen en mutserts dan, her en der verspreid over het terrein. Ze werden door de hei naar het bospad gesleept.
In de Hasselt woonde boer Mutsaers en die was wel bereid om met paard en wagen de bomen en de mutserts te vervoeren naar ons huis in de Nijverstraat in Tilburg. Dat vervoeren gold vanaf de pad. Het slepen van de bomen van de hei naar het zandpad was een jaarlijkss penitentie voor Pa  en Jan.
Voor Jan in ieder geval want eigenlijk waren die bomen te zwaar: ik was nog maar twaalf.
Pa pakte het dikke eind en Jan het dunne eind, 5 à 6 meter achter Pa. En daar ging het dan, stapje voor stapje, dwars door de hei naar het pad waar alle bomen dan op een hoop lagen.
En dan op een goed dag kwam Jan Mutsaers met paard en platte wagen. Het was zeer warm die dag en het paard stond niet stil. Trappen, snuiven, je kent dat wel. Of niet ? Overal rondom het beest dat al zweette zaten dazen. Grote, zwart gevleugelde, buitenmaats grote vliegen. Zij boorden in de zichtbare aders van het paard een gaatje en dronken zo het bloed. Soms liep dat in een straaltje langs de buik. Het paard werd helemaal razend en stond in de verzengende hitte te stampen.  “Hier”, zei Jan den boer en ik kreeg een dennetak in mijn hand gedrukt. “Sla die beesten maar van zijn lijf,  flink slaan!” Maar ik durfde niet erg goed te slaan en zeker niet hard te slaan. Het hielp dus niets en de grote platte wagen kruide maar op en neer en het gezicht van den boer werd hoe langer hoe roder. Ineens pakte hij een schop van de kar, een ‘bats’, dat is een heel brede diepe schop waar veel zand in een schep op kan. Hij pakte die bats, greep met zijn linkerhand het tuig van het paard aan zijn kop en sloeg met de achterkant van de schop het paard op zijn kop op zijn neus en tussen zijn oren. Het knotste. Hij sloeg het beest wel vijf keer en wonderlijk genoeg stond het toen stil, waarschijnlijk verdoofd. De schop was denk ik nog erger dan de dazen. Och wat had ik medelijden met dat grote beest dat daar stond te lijden!
Gelukkig was de kar vol en ging het over het zandpad naar de Goirkesekanaaldijk en de Hasselt in, zo naar de Nijverstraat. Daar volgde dan het laatste bedrijf van die dag, het naar binnenbrengen door de smalle poort van die boomstammen die Jan Mutsaers van de kar geflikkerd had. De stammen moesten in de kortste keren van de straat. Mijn rechterschouder was donkerpaars en helemaal pijnlijk van het gesjouw de gehele dag.

Een heel verhaal  ‘van boom tot stookhout’.  De mutsert werd - dat was mijn werk - van de ijzerdraad ontdaan en in kleine stukjes gehakt met het hakmes op een hakblok. De stukjes werden verzameld in een mand en daarmee moest je dan de ladder op in de schuur om het spul te storten op de vliering boven de keuken. Aangezien elke dag de kachels uitgingen en weer aangemaakt moesten worden was er veel aanmaakspul nodig en daarvoor dienden die kleingehakte takken.