|
De
geur van rogge, 1943 Pa
kon alles maken wat hij gezien had en zo maakte hij ook een molentje van
staal, dat je met een beugel aan de tafel vast kon maken. Boven op die
molen zat een kleine trechter waar je bij voorbeeld
met een koffiekopje roggekorrels in kon ‘gieten’.
Aan dat molentje zat een groot wiel, een vliegwiel van de
wasmachine.
Iedere keer dat er gemalen moest worden werd dat wiel van de
wasmachine gekoppeld aan het roggemolentje. Dat draaien aan dat wiel was
mijn taak en dat ging niet vlot. Het draaide zwaar en ... het duurde lang.
Eindeloos lang, maar hoe lang weet ik niet want ik had geen horloge en er
hing geen klok in de keuken. Onder
uit het apparaat dat niet groter was dan een thermoskan, kwam, als je
regelmatig draaide, een stroom meel met stukjes zemelen. Die zemelen waren
de huid van de roggekorrel. Tegenwoordig maken ze reclame met brood en
zemelen want, zeggen ze,
“dat is goed voor de stoelgang”. Waarom
maakten wij zelf roggemeel? Wij maakten daar brood van omdat we niet
genoeg brood hadden. Roggemeel was nog wel verkrijgbaar tegen veel geld of
tegen spullen die je had, bij voorbeeld een riek of een schop of een
gouden ketting of ring.
Je ruilde die spullen bij boeren uit de omgeving of je kocht ze bij
een zwarthandelaar. En wij deden dat omdat wij niet genoeg broodbonnen
kregen. Wij hadden nog honger en daarom kocht Pa op de zwarte markt rogge. Had
je eenmaal meel, dan had je nog geen brood. Bij dat meel moest gist (ook
verkrijgbaar op de zwarte markt ) en water en dan kneden,lang kneden en
dan bakken in de oven. Tijdens
het bakken rook het nog wel lekker, maar daarna niet meer. En het wás ook
niet lekker. Pikzwart was het roggebrood en klef. Lag dat misschien aan
het bakken? Ik denk het niet. De Duitse soldaten kregen ook van dat brood
en dat noemden zij ‘kuch’ en dat was ook zo zwart, smakeloos en
kleverig maar ja , je had honger en dus: eten.
Eten met wat erop? Kaas was allang op, ham was onbekend geworden en
die kregen we eens per maand. Boter was er nauwelijks en mijn moeder
maakte een soort yoghurtachtige pasta die door moest gaan voor boter. Je
kreeg dan een snee roggebrood waar je bijna in stikte besmeerd met yoghurt
en daarop jam of suiker. Het brood van de bakker was wel veel lekkerder
maar daarvan was er niet zo veel. Het was op de bon. D.w.z.
naast geld moest je ook bonnen hebben.
Een keer per tijdvak kreeg je op het distributiekantoor een pak met
bonnen voor van alles, bij voorbeeld textiel, suiker, vlees, schoenen,
sigaretten, enzovoorts, enzovoorts. Het was van alles te weinig. Op een
AUSWEIS, een soort paspoort met je eigen vingerafdruk, kreeg je dat pakket
bonnen. Een zware belasting voor mijn moeder die een dubbele boekhouding
moest bijhouden: geld en bonnen. Pa
fabriekte verder. Op een gegeven moment had hij de elektromotor van de
wasmachine gehaald, op de tafel gemonteerd naast het molentje en over de
poelie van de motor een drijfriem naar het vliegwiel gelegd. Het einde dus
van het met de hand rondsleuren van het vliegwiel. Wel
moest ik erbij blijven om nieuwe roggekorrels aan te voeren en op te
letten want soms vloog zomaar ineens de riem eraf en dan sloeg de
elektromotor loeiend op hol. Dan
was het: stroom uitschakelen, drijfriem weer aanbrengen en de
machine met de hand even rondslingeren tot de zaak weer draaide. En
ondertussen in mijn neus de geur van rogge… Juni
2007
|