|
|
E.T.
Lab en de V1 bom
NV Volt lag vlak na de oorlog, na de bevrijding van Tilburg op 27 oktober
1944, stil. De Duitsers hadden er bij hun vertrek flink huisgehouden en
toen kwamen de Engelsen met een werkplaats voor hun voertuigen, de Remy .
En voertuigen hadden ze, de geallieerden.
Churchill, de premier van Engeland, liet eens uitrekenen dat er voor elke
geallieerde soldaat een legervoertuig was in Europa. De Duitsers trokken
terug in platte wagens, getrokken door paarden. De motorvoertuigen zaten
aan het front tegen Rusland. Die platte wagens waren trouwens hoog
opgestapeld met goederen uit Nederland, gestolen van de gewone burgers.
In die chaotische dagen probeerde de directie van Volt het bedrijf weer op
te starten. Het E.T. Lab. (Elektro-Technisch Laboratorium) was bijna
klaar. De vloer was nog wit zand, en in de talloze kozijnen was geen glas
aangebracht. Er wás geen glas en om het binnenregenen te voorkomen was er
in de kozijnen staalplaat aangebracht. Het was er dan ook hartstikke
donker. Een groot gebouw. Zeker 25 x
15 meter
en zonder muren voor kamers en kantoren en ... donker. De stalen
buitendeuren konden niet op slot want er waren ook geen sloten. Een groot
nieuw karkas dus. Maar er kwámen sloten, dat was het eerste waaraan
gewerkt werd. Kiske - zo noemden wij deze plaatwerker uit de
gereedschapmakerij - Kiske Breugelmans kreeg de opdracht om het gehele
gebouw te voorzien van sloten en ik zou hem daarbij helpen. Daar was ik
niet voor opgeleid maar dat gaf allemaal niets, je werd ingezet waar het
nodig was.
Het E.T. Lab. lag parallel aan de afscheiding met de Groenstraat, toen nog
een straatweg die het einde van Tilburg markeerde.
Keien op de straat, een zandpaadje aan twee kanten voor de fietsers. En
daar waren gemeentewerkers keien aan het leggen.
Je hoorde in de grote lege hal dan ook niets dan het tikken van hun
gereedschap bij het op hoogte plaatsen van de keien. Je hoorde niets tot
ineens een groot gebrul en gevloek opsteeg van waar de keienleggers aan
het werk waren. Fluks door een deur gekeken zag ik als eerste indruk een
grote zwarte schim, op ongeveer
20 meter
hoogte overvliegen en de keileggers zagen dat ook en waren in paniek al
vloekend en schreeuwend plat op de straatweg gaan liggen. “Een V1 “
(een bom met vleugeltjes) dacht ik. Nog dagelijks vuurden de Duitsers van
ergens op de Veluwe - toen nog bezet gebied - deze smerige vliegende
bommen af op Antwerpen, dat in handen was van de geallieerden en gebruikt
werd als loshaven om de eindloze stroom goederen te lossen, nodig om het
immense leger te voorzien van letterlijk alles. Want dit deel van Europa
was totaal leeggeroofd. De schim was al voorbij en sloeg een halve
kilometer verderop tussen Tilburg en Hilvarenbeek de grond in, vlak bij
een boerderij. Een onbeschrijflijk zware ontploffing volgde en alle stalen
platen in het gebouw, waar wij intussen ook plat in het zand lagen, vlogen
uit de kozijnen naar binnen er uit en kwamen als grote messen naar beneden
en stonden daar in het zand. Gelukkig niet op ons maar rondom ons.
Ongelooflijk dat wij niet getroffen werden.
Een
kwartier erna, toen de ergste schrik voorbij was, gingen wij weer door met
nieuwe sloten monteren. Het was wel heel wat lichter in het gebouw en de
wind loeide erdoor heen. Het getik van de keileggers was nu zeer goed te
horen.
|
|