|
|
De
koffer, 10 mei 1940
Moeizaam wakker wordend besefte ik al snel dat er iets was.
Stemmen op straat, gezoem ergens vandaan, plofjes die ik nog nooit gehoord
had.
Het was nog heel vroeg in de morgen en de zon scheen in een strak blauwe
lucht. Snel uit bed en uit het raam op straat gekeken zag ik alle buren.
De radio, die wij pas enkele jaren hadden, stond keihard aan en alle
deuren waren open. Alleen de stem van de nieuwslezer was te horen en hij
had geen goed nieuws, wèl voortdurend waarschuwingen en de constatering
dat Nederland vanaf 4.00 uur die ochtend in oorlog was. Dat Duitsland
‘ons kleine landje‘ was binnengevallen. Waarschuwingen voor
bommenwerpers van Oost naar West vliegend in groepjes. Parachutisten bij
Den Haag en de Moerdijkbruggen, een
stroom berichten die over hetzelfde ging maar voortdurend werd aangepast
aan de omstandigheden.
Heel hoog in de lucht zag je kleine zilverkleurige stipjes. Dat waren
vliegtuigen in groepjes van een stuk of tien en ze zaten zo hoog dat enkel
maar een gezoem, een gebrom te horen was. Soms zag je witte wolkjes
ontstaan samen met een plofje en dat was luchtafweergeschut van de
Nederlanders maar het ontplofte, zo leek het, veel te laag.
Iedereen zat met vragen en met veel emotie, dat was te merken, en dan
opeens een speciaal bericht :
“Zet u een koffer klaar met uw papieren en de noodzakelijke dingen om
enkele dagen te kunnen overleven.” Zo
ongeveer kwam het bericht via de radio, onze enige informatiebron, en lang
niet iedereen had zo’n apparaat.
Paniek
bij mijn moeder. “Hoor je dat ?” riep ze. “En onze koffer is bij
tante Sjaan. Die koffer móét teruggehaald worden. Dat moet onze Jan dan
maar doen.”
Tante Sjaan woonde aan de andere kant van Tilburg. Wij in Den Besterd en
tante in de St Anna-parochie, in de Capucijnenstraat. Geen klein
eindje dus.
Jan wist waar het was, hij was toen twaalf jaar en al eens bij tante Sjaan
geweest, op de autoped, samen met pa maar die was toen op de fiets. Op
deze bijzondere morgen was pa naar zijn werk op de gasfabriek en Jan ging
dus alleen op de autoped de koffer halen.
Zo’n ding van riet met lederen hoekjes. Ik weet nu nog precies
hoe het rook.
Het eerste stuk - Lange Nieuwstraat, Koestraat en Heuvelstraat - leek net
als anders maar in de Zomerstraat, die er nu niet meer is, was het een
echte oorlogssfeer. In de Zomerstraat lag een militair bureau en daar was
het een af en aanrijden van vrachtwagens met natuurlijk veel lawaai en
veel kijkers. Ik herinner mij dat ik moest wachten voor een paar
vrachtwagens die uit een poort kwamen gereden. Soldaten met mitrailleurs
in stelling. Veel rook. Dat kwam denk ik door het tegenlicht. De zon stond
recht in mijn gezicht en dan lijkt alles nog dramatischer door de vele
zwarte schaduwen.
Via het St Annapleintje de Capucijnenstraat in. Smal trottoir met rottige
rode steentjes. Ongeveer halverwege tegenover het klooster van de fraters
moest het zijn en zoals toen gebruikelijk ging ik ‘achterom’ met mijn
step. Maar er was niemand thuis. Wel stonden alle deuren open. Bij de
buren ook niemand. Nergens een mens te zien en toen opeens een
afschuwelijk gehuil, nee gekrijs. Het kwam uit de lucht, het waren
vliegtuigen die erg laag vlogen, zogenaamde Stuka’s - maar die naam
kende ik toen nog niet.
Parallel aan de Capucijnenstraat, op
ongeveer
70 meter
denk ik, ligt de Bredaseweg, (de weg
met het kerkhof en de beelden). Daar hadden de Stuka’s het op gemunt,
daar waren Franse troepen met auto’s en motoren met zijspan aan het
terugtrekken richting Breda en zij werden door de Stuka’s
gemitrailleerd. Een hels kabaal dat op mij toch niet veel indruk maakte.
Ik heb wat gekeken naar de vliegtuigen en toen het wat verminderde ben ik
tegen een schutting gaan zitten. Ik was moe en het was erg warm die dag en
ik ben zowaar in slaap gesukkeld tot er iemand riep: “Hé kijk hier! Jan
van Stoffeltje”. En tante Sjaan: “Wé doede gij hier ménneke ?”
“Ik moet de koffer kome hale tante Sjaan “. “O! Jè, wij zaten
allemaal in de schuilkelder bij de Fraters, de Fraters wilden dat.”
Hoe ik met die grote lompe koffer vóór op het treeplankje van de step
naar huis ben gesukkeld weet ik niet meer zo goed; ik moest met één hand
de koffer vasthouden en met de andere hand het stuur van de step en
intussen nog steppen ook.
Mijn
moeder vond wél dat ik lang was weggebleven.
|
|