|
|
In
Boxtel 'aanzeggen'.
Het was vlak ná de "bevrijding" zoals wij dat noemden, in
oktober 1944.
Er vielen nog bommen die de Duitsers afvuurden van boven de Maas naar de
haven van Antwerpen. Het waren vliegende bommen van het type V1. Men had
aan de bom vleugeltjes gemaakt en er bovenop een motor gezet, een
straalmotor wat toen absoluut uniek was. "Vergeltungswaffe"
noemden zij dit terreurwapen. Alleen: het was nog niet zo betrouwbaar. Bij
de start vanaf een glijbaan werd de motor afgesteld om boven de haven van
Antwerpen neer te komen. De explosieve lading woog 830 kilo, behoorlijk
zwaar dus. In de Achterhoek afgeschoten moesten de V1 's Tilburg passeren
en er viel er nog al eens een boven de stad uit.
Je kon ze horen aankomen - een pruttelend geluid - en het werd spannend
als ineens dat pruttelen ophield, vooral 's nachts.
Soms hoorde je niets meer maar andere keren ontstond er een geluid
als een zwaar onweer en dan wist je "hij is gevallen en
ontploft". Was het dichtbij dan schudde de aarde als bij een
aardbeving, maar het gevaar was dan voorbij.
Op een middag viel er een V1 in Tilburg, op Mariëngaarde aan de
Bredaseweg.
Er waren verschillende doden, onder wie mijn nichtje. Zij was in de keuken
en werd door de luchtdruk geplet tussen een koelkast en de muur.
Er was toentertijd geen telefoon en ook geen regelmatige briefpost. Alles
was nog in de war. Echt vlak na de bevrijding. In Boxtel woonde in Huize
La Salle onze oom. Hij was frater in dit tehuis voor jongens. Die oom
moest gewaarschuwd worden en het familieberaad wees uit dat ik en mijn
neef André Doevedans (van de aannemer) de mededeling van het overlijden
moesten gaan overbrengen. We kregen ieder een fiets met luchtbanden, een
grote zeldzaamheid want de Duitsers hadden op hun terugtocht bijna alles
mee geroofd.
En daar gingen we via Oisterwijk. Toen de oorlog begon, was ik 13 en toen
we bevrijd werden 17. Ik was nog nooit ergens geweest en André, net zo
oud als ik, ook niet. Wegwijzers waren er niet tenzij het geheimschrift
van de verdwenen Duitsers en de oprukkende Amerikanen.
Dus de weg vragen en ' binnendoor',
dat was korter. Maar helaas, alle, maar dan ook alle wegen waren kapot
gereden door de zware tanks van het oprukkende leger. Voetvolk zag je niet
bij hen. Alles was gemotoriseerd. Lopend naast onze fietsen in het gras en
door struikgewas was de enige mogelijkheid. Kwam je op 'de weg', dan zakte
de fiets tot aan de middenas in de modder en bij het eruit trekken van de
fiets zakte jezelf ook weg.
Hoelang we er al vragend en zwoegend, meest lopend, over gedaan hebben
weet ik niet. Het was in de middag dat we er aankwamen en we werden
grandioos ontvangen. Daar bij de fraters was het nog goed.
Dezelfde
dag terug geloof ik maar dat weet ik niet zeker
en aan mijn neef André kan ik het niet meer vragen.
|
|