CuBra

De allereerste Kerstmis

 

Huub Moonen

 

 

De allereerste Kerstmis

Wat was de reis ver geweest en lang.

Hoewel Jozef een vitale en sterke jongeling was, had hij in stilte al menig maal keizer Augustus vervloekt met zijn volkstelling. Hij had geen voeten meer over en raakte stilaan uitgeput.     

Zorgzaam keek hij naar Maria, zijn verloofde, die in gezegende omstandigheden schrijlings op hun ezeltje zat. ‘Gaat het nog?` vroeg hij. Een overbodige retorische vraag, want er was geen alternatief. ‘Ik zie in de verte de lichten al van Bethlehem , nog even volhouden en dan kun je uitrusten schat.` Maria glimlachte minzaam naar hem, dankbaar voor zijn medeleven. Zij was totaal verkleumd door  de ijzige wind, had een houten kont van het zitten op de harde rug van hun ezel en bij elke stap voelde zij nadrukkelijk dat het kind dat zij in zich droeg ,zijn aanstaande geboorte aankondigde.

Maar waarom zou zij met haar gevoelens Jozef nog extra belasten dus zei ze fluisterend: ‘gelukkig`. De sneeuw versluierde hun blik en bedekte alle ongerechtigheden toen ze Bethlehem binnen reden. Vol verwachting en verlangend naar rust leidde Jozef zijn verloofde en lastdier naar de herberg om de nacht door te brengen. Het viel hem rauw op het dak toen hij hoorde dat het vol was en er voor hen geen plaats was in de herberg. Vol is vol, dus hoe Jozef ook tegensputterde, het bleek definitief. Toen de herbergier evenwel Maria, hoogzwanger en uitgeput, over de ezel zag hangen werd zijn hart door medelijden vervult en wees hij Jozef een stal  verderop in het veld, als mogelijke slaapplaats.  Tot zover het verhaal dat wij geromantiseerd als basis hebben meegekregen, maar wat gebeurde er nu echt in die stal? Dat weten we niet dat blijft gissen. En dat wil ik vanaf nu dan ook gaan doen.

Wat knorrig en narrig komt Jozef aan in een donkere en tochtige stal. Begroet door een lodderig ogende en herkauwende os. Terwijl zijn ezel letterlijk door zijn hoeven zakt, werpt Jozef zijn bagage af en wil ook gaan liggen. Maria echter, gekweld door weeën, roept angstig zijn naam en vraagt om Jozef zijn steun en nabijheid. Logisch, ook nu ruim 2000 jaar later is elke eerste geboorte nog een sprong in het duister. Een spannend en ongewis avontuur, zelfs in het volle licht en met behulp van verloskundige of specialist. Een wonder op zich dat toen in het volslagen duister en zonder enige medische hulp het kindeke Jezus ter wereld kwam. Om de boreling zoveel mogelijk te beschermen tegen de kou en de tocht, wikkelden ze hem in doeken en vleide hem neer op het ranzige stro van een voerbak die daar toevallig stond. Gelukkig zoals alleen jonge ouders dat kunnen zijn staarden ze naar het kind, een permanente glimlach rond de lippen. Kirrende geluidjes makende lag het ventje zoetjes op zijn knuistje te sabbelen. ‘Wat is hij toch mooi, het is een bijzonder kind en dat is ie’, sprak Jozef trots. Maria rilde van kou en vermoeidheid en Jozef haastte zich om zijn mantel om haar frêle gestalte te draperen. Teder kuste hij haar op het voorhoofd. Plotseling baadde heel de stal in een zacht en diffuus licht dat door de kieren en reten binnenviel. Ver weg weerklonk, een weliswaar welluidend,maar vreemd gezang. ‘Wat heb ik nu aan mijn fiets hangen?` sprak Maria verbaasd.               

‘Ik ga wel even buiten kijken` zei Jozef, terwijl hij de verzakte staldeur opentrok. Na een korte spanne tijds keerde hij weerom. ‘Je zult het niet geloven` zei Jozef opgewonden ‘ maar boven de stal staat een levensgrote ster te stralen en aan het dak hangt een spandoek met ‘Gloria in excelsis Deo` erop.`  ‘En wat is dat vreemde zingen dan?` Maria was een en al verbazing. ‘O, dat` antwoordde Jozef ‘dat zijn d’engelenkoren, die moeten de herders nog wekken.` ‘Ik heb geen herder gezien` zei Maria waarheidsgetrouw. ‘Nee dat klopt ook` vervolgde Jozef ‘die liggen nu nog in het veld, maar ze zullen wel spoedig hier zijn.` ‘Hé jakkes, daar heb ik geen zin in.` Maria’s stem klonk lichtelijk verbolgen. ‘Het is net zo gezellig hier met ons drietjes.` ‘Het moet Lieve vrouwe, zo staat het geschreven` zei Jozef, die zijn klassiekers kende.

In afwachting van de herders en overig kraambezoek, mijmeren de jonge ouders over de toekomst. Dan begint het kindeke te krijten in de koude winternacht. Geroutineerd alsof ze het al jaren doet legt Maria het kind aan. Gretig doet het zich tegoed aan de moedermelk. Vertederd ziet Jozef het familietafereel aan en mompelt; “Als hij maar geen timmerman wordt.”                                                       

‘Och`, zegt Maria terwijl ze het kindje zachtjes op de rug klopt om een boertje op te wekken, ‘als hij maar geen voetballer wordt, ze schoppen hem misschien half dood.` ‘Maar liever dat nog` vervolgt ze fel  ‘dan het bord voor de kop van een sjoemelende professor aan de Tilburgse universiteit, of nog erger, een hulpbisschop van het bisdom ’s Hertogenbosch.`                                                                        

Zachtjes kust ze het fragiele kinderhoofdje en fluistert hem toe: ‘Maar jij bent wel wijzer, hé knul?`

Lieve lezeressen, beste lezers, ik steek er mijn handen niet voor in het vuur dat het verhaal zich ook voltrok zoals ik het u schetste. Stiekem hoop ik van wel, het zou veel van het mystieke wegnemen en de Heilige Familie een meer menselijk gezicht bezorgen. Edoch, te romantisch en naïef, naar ik vrees.  Maar wanneer het u op enig moment tot een glimlachje kon verleiden, dan is mijn opdracht- voor mij althans- geslaagd.  Het platgetreden pad richting stal opnieuw en op originele wijze, te bewandelen.                                    

Heeft u zich echter groen en geel  geërgerd aan mijn vederlichte versie van het geboorteverhaal, dan denkt u maar: “Och, hij is niet wijzer”.                                                                                                                                                                 Een zalig Kerstfeest.