CuBra

Frater Justinianus

 

Huub Moonen

 

Door de bank genomen denk ik met een zeker welbehagen terug aan mijn lagere schooljaren.

Met uitzondering dan van mijn laatste jaar, de zesde klas. Het noodlot wilde dat ik terecht kwam in de klas van een frater die niet alleen nieuw was op onze school, maar tevens als hoofd der school fungeerde. Een dubbelfunctie waar de nodige macht en gezag aan kleefde.

Frater Justinianus. ‘Ik droom nog wel eens van hem, als ik te zwaar getafeld heb’.

Om Wim Sonneveld te citeren. Zijn kloosternaam deed toch enige rechtvaardigheid en eerlijkheid bevroeden. Niets was echter minder waar, hij was een ‘klassejustinianus’.

Vanaf dag één van het schooljaar was onze verhouding meer een gewapende vrede.

Zonder aanwijsbare reden kon hij mij niet pruimen en intuïtief gold voor mij hetzelfde ten aanzien van zijn persoontje.Voor de duidelijkheid zal ik trachten hem te schetsen en zijn doen en laten te beschrijven, zonder rancuneus over te willen komen.

Waarom zou ik ook, het is bijna vijftig jaar geleden en Justinianus heeft allang voor de stoel van de opperrechter gestaan, die meer tot oordelen is bevoegd dan dat ik dat ben.

 

Hij was toen vooraan in de vijftig, bebrild, en ik schat één meter achtenzestig groot of klein.

Een sarcastisch grijnslachje, een groot ego, en een autoritaire manier van zich presenteren.

Als drilsergeant in het dienstplichtige leger zou hij zeker geen slecht figuur geslagen hebben.

Wanneer alle leerlingen op de speelplaats rondrenden voor de school begon, kwam hij naar buiten luid bellend met de schoolbel, iets wat de hoofdfrater voorheen nooit deed.

Iedereen wist wat dat gelui betekende dus holde je naar jouw klas en stelde je op in twee rijen.

Dan volgde er nog een enkele slag van de bel, werd alles stil en ging men zwijgend onder begeleiding van de klassenonderwijzer naar het eigen schoollokaal. Discipline, ingebakken.

Justinianus geilde daarop, hij genoot van het ritueel en straalde dat ook duidelijk uit.

Wellicht vraagt u zich nu af, maar schrijver vanwaar zijn aversie tegen u? Was u tegendraads?

Een goede vraag lezer, maar neen integendeel. Ik was eerder het prototype van een voorbeeldige leerling. Deed ijverig mijn best en hoewel geen briljante leerling, had ik als subtopper toch met twee vingers in de neus moeiteloos de vijf voorgaande klassen doorlopen met een dikke zeven als gemiddeld cijfer over alle vakken. Ik was provocatief noch recalcitrant of obstinaat dus waarom?

Aanvankelijk was mijn instelling identiek aan die der voorgaande jaren totdat me opviel dat er iets gaande was dat ik niet kon duiden. Justinianus zijn strategie was om mij op een zuigende en subtiele manier te kleineren ten overstaan van mijn klasgenoten en te trachtten mij op die manier te isoleren, iets wat slechts deels slaagde maar mijn studieresultaten niet bevorderde.

Daardoor waren thuis de rapen weer gaar, kreeg ik ongenadig op mijn ballen en het dringende advies om beter mijn best te doen op school. Mijn verweer dat ik me van geen kwaad bewust was maar dat de frater me niet mocht, werd afgedaan als paranoïde en goedkoop geneuzel.

Totdat de ouderavond kwam voor het eerste rapport, dat inderdaad verre van bemoedigend was. Mijn moeder zat oog in oog met de frater die op zijn gekende wijze mijn intellectuele vaardigheden hekelde. Toen mijn moeder op haar vraag, hoe het mogelijk was dat mijn voorgaande vijf schooljaren zo snel konden omslaan in een acute idioterie, als antwoord werd vergast op nog meer badinerende spitsvondigheden compleet met grijns, ontwaakte in haar de leeuwin die haar welp bedreigd zag en beet ze de frater nijdig de legendarische woorden toe: "Nou ja als hij dan toch nergens voor deugt, kan hij altijd nog frater worden." Einde gesprek! Hoewel mijn moeder van de oude stempel was, in de zin van wie zijn kind lief heeft spaart de roede niet, heeft ze me bij thuiskomst innig geknuffeld en voor de eerste en enige maal haar excuses aangeboden. ‘Jongen je had gelijk, wat een zeldzame hork van een vent zeg’.

 

Enige tijd later hebben we op een avond met het koor een repetitie in het schoolgebouw.

Na de repetitie komen we met een paar man de trap af en zien een vreemde man door de benedengang lopen. Wij trekken ons schielijk terug en melden dit aan de frater die ons koor dirigeert. De goede man weet ook niet wat hij er mee aan moet, dus die belt de politie.

Die waren er zo, toen nog wel, en onderzoeken heel het gebouw op eventuele braaksporen.

Niks gevonden. Een paar dagen later word ik uit de les gehaald, moet in de directiekamer komen samen met Justinianus als hoofd van de school. Daar zit een levensechte rechercheur ons op te wachten die aan mij vraagt wat er is gebeurd, en of ik de man kan beschrijven of eventueel zou kunnen herkennen. Laatdunkend mengt Justinianus zich in het gesprek, dat de fantasie op hol is geslagen bij de bewuste leerling. Waarop de rechercheur fijntjes vraagt of het de eerwaarde frater bekend is dat er de laatste tijd veel inbraken zijn gepleegd in scholen en of de eerwaarde frater zo vriendelijk wil zijn zich niet met het verloop van het gesprek te bemoeien.En dat in mijn bijzijn, ik zie hem nog kleiner worden en roder van pure nijd.

Na een vergeefse identificatie in de fotoalbums op het politiebureau, bleek het de vriend te zijn geweest van de werkster die alle commotie had veroorzaakt. Wel kreeg Justinianus alle lachers op zijn hand toen hij zijn gram haalde door, zonder namen te noemen, melding te maken van het feit dat iemand die teveel avonturenboeken gelezen had toch veel deining teweeg kon brengen. Ik lachte net zo hard mee, maar vooral om het spreekkamergebeuren.

En dat wist hij.

 

Schijnbaar waren zijn bezigheden nog niet dagvullend, of was de eerzucht in hem sterker.

Feit was dat hij zich van de een op de andere dag benoemde tot trainer van de voetbalelftallen.

De eerste de beste training komt hij vanuit het schoolgebouw de speelplaats oplopen, de bal onder de arm. Nauwelijks buiten, zet hij de sandaal onder de bal en jaagt het speeltuig meters hoog de lucht in. Hij kijkt daarbij zo triomfantelijk alsof dat de bedoeling is van het spelletje en het slechts een kwestie van tijd is alvorens hij hiervoor de hoge pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice zal ontvangen.

Ook tijdens de lessen snoefde hij regelmatig over zijn successen behaald met het voetbalelftal van de fraters, waar hij vedette en animator van was.‘Eigen roem stinkt’ was ons geleerd dus zocht ik thuis de trofeeën van mijn vader nog eens op. Mijn vader speelde linksback bij Willem II, in een tijd dat die club nog iets wezenlijks won. Zo vergaarde ik een miniatuur van de KNVB beker, een speldje van het zilveren bal toernooi, destijds een groot landelijk toernooi, een medaille voor het behalen van het kampioenschap van zuid Nederland, invitaties voor de selectie van het zuid Nederlands elftal en nog enkele andere prullaria. Alles ging mee naar school en werd stilzwijgend uitgestald op de schoolbank in de richel waarin ook het inktpotje zat. Terwijl Justinianus door de klas slenterde en ik ijverig in mijn schrift zat te schrijven kwam hij langs mijn bank, zag de handel staan en viel prompt stil. Hij bestudeerde uitgebreid alles en vroeg me hoe of ik daar aan kwam. Ik zei dat mijn vader die had gewonnen en dat ik dacht dat de frater als eveneens succesvol voetballer het misschien wel leuk en interessant vond.Hij grijnsde en liep door. Achteraf was het verstandiger geweest wanneer ik deze actie niet had ondernomen, want bij de oefenwedstrijden voor het paastoernooi bleek dat ik van vaste keus voor het eerste elftal was gedegradeerd tot reserve bij het derde elftal. Met als toelichting dat het voor de school erg spijtig was dat ik de voetbaltalenten van mijn vader niet had geërfd.

Zo regen de trimesters zich aaneen met stekeligheden over en weer.Hij volhardde quasi lollig. En ik gaf hem waar mogelijk lik op stuk, in woord of daad.

Ik liet de studie maar sloffen en ging nagenoeg dagelijks met tegenzin naar school, iets wat tegen mijn geaardheid indruiste want ik was eigenlijk best een strebertje.

 

Een jaargenoot van Justinianus, op vakantie uit de missie, kwam op een ochtend de lessen van zijn klas volgen. We hadden een taalles met als onderwerp spreekwoorden en gezegden.Dat vond ik altijd leuk want daar was ik goed in en deed dan ook mijn uiterste best om haantje de voorste te zijn. Om zijn suprematie te benadrukken vroeg Justinianus zijn collega-frater om een willekeurige leerling aan te wijzen, waarop hij dan een toepasselijk spreekwoord zou lanceren. Om de humor die hieraan ten grondslag lag nog wat te verhogen mocht de bewuste jongen reageren met een ander spreekwoord. Dit leverde soms hilarische taferelen op, een niet alledaagse situatie in onze klas dat jaar, maar eerder een frivole uitspatting.

Natuurlijk kwam ook ik aan de beurt. Zonder nadenken; ‘het achter de ellebogen hebben’.

Uitdagend en lachend keek hij me vragend aan, waarop ik hem vrijwel meteen pareerde met: ‘dat slaat als een tang op een varken’, ‘de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet’.

Hoewel niet van harte nam hij het toch sportief op. Vooral omdat de klas gierde van de lach.

 

Uiteraard was het een ongelijke strijd die ik nooit kon winnen. Ik heb hem dan ook verloren.

De manier waarop heeft me echter veel pijn gedaan en heb ik hem nooit kunnen vergeven.

Het Ceciliafeest stond voor de deur en het jongenskoor zou op woensdagmiddag in de klas van fraterdirigent films gaan kijken. Dankzij een bijdrage van meneer pastoor zou er ook wat te snoepen zijn en was er zelfs voor echte flesjes limonade gezorgd. Een ongekend feestje.

In het tijdperk voor de televisie was het kijken naar een zwart/wit film al haast een uniek uitje.

Op de woensdagmorgen stond er als laatste les altijd catechismus gepland. Gewoonlijk kende ik die op mijn duimpje, maar deels door de stelselmatige demotivatie door Justinianus, deels door de spanning en de voorpret van de middag, had ik hem die bewuste week niet geleerd.

De catechismusles begon en ik zat hem te knijpen en te hopen dat ik geen beurt zou krijgen.

IJdele hoop, Justinianus had met zijn ervaring allang gezien en geroken dat ik hem niet kende.

Hij hield me lang in spanning en aan het lijntje en net toen ik opgelucht adem wilde halen omdat de schooltijd bijna voorbij was, kwam hij met zijn vraag. Nog niet eens een moeilijke vraag, zo zeker was hij van zijn zaak. Alleen maar overlezen en ik had het antwoord geweten.

Hakkelend probeerde ik te putten uit de herinnering, zonder tot een bevredigend antwoord te komen. Duidelijk zag ik de triomf opflakkeren in zijn ogen, het sarcastische lachje verscheen terwijl hij zei dat hem dat toch wel erg tegenviel, maar dat hij bereidt was met de hand over het hart te strijken en me de gebruikelijke boete –tien keer de les overschrijven – wilde schenken omdat dit de eerste keer was dat ik in gebreke bleef. Maar, vervolgde hij, natuurlijk kon dit feilen niet onbestraft blijven en leek het hem raadzaam om in plaats van met het koor films te gaan kijken, die middag alsnog de catechismus te leren.

Een dolkstoot recht in het hart, een trap onder de gordel, psychische wreedheid, je reinste kindermishandeling. En dat door een geestelijke, een man Gods.

Vanzelfsprekend was ik niet van plan me het Ceciliafeest door de neus te laten boren dus glipte ik op het laatste nippertje het filmlokaal binnen. Onopgemerkt en ongezien door wie dan ook, daar was ik zeker van. Het licht werd gedoofd, de projector begon te snorren, het streperige aftellen van de film voerde de spanning op, de film liep. Ontspannen leunde ik achterover in de schoolbank.Twee minuten, toen ging de deur van de klas open en het licht aan. In de deuropening stond als de engel der wrake, Justinianus. Hij had me goed in geschat en kende me door en door. Zo goed, dat hij op de vrije woensdagmiddag niet naar het fraterhuis was gegaan maar wie weet waar verscholen op mijn komst had staan wachten, om zijn goed getimede overval uit te kunnen voeren. Zijn priemende ogen keken me venijnig aan toen hij me toesnauwde dat hij me toch verboden had om hier aanwezig te zijn. De frater van het koor hield nog een pleidooi; dat het toch wel hard was om een zanger het Ceciliafeest te ontzeggen, misschien wilde het hoofd de straf alsnog terugdraaien? Justinianus antwoordde dat hij dat beslist gedaan had als ik hem dat gevraagd zou hebben (de vuige huichelaar) maar dat hij het niet over zijn kant kon laten gaan dat zijn gezag met voeten werd getreden.

De keuze was; of ik eruit of het hele feest kon worden afgeblazen. Als blikken konden doden was Justinianus ter plekke gesneuveld, zo vals keek de dirigent hem aan. Helaas lukte dat niet dus sloot Justinianus, gezond en wel, de deur en verdween weer naar zijn schuilhol en uitkijkplaats. Inwendig juichend, zeker weten!

Meelevend en zeer tegen zijn zin in nam fraterdirigent me mee de gang op en zei dat hij het erg sneu voor me vond, maar dat hij er ook niets aan kon doen. Hij streek door mijn haar en liet me alleen. Vechtend tegen mijn tranen verliet ik zo stoer en onverschillig mogelijk het schoolgebouw, schopte op de speelplaats even tegen een doelpaaltje en stond in de Hoefstraat.

Justinianus had gewonnen. De grote pedagoog liet me verder ongemoeid terwijl ik de rest van het schooljaar lusteloos, apathisch en onverschillig, wat in de bank hing.

Kort na het rampzalige schooljaar zijn wij verhuisd naar de parochie Heuvel waar ik op de frater Andreasschool de zesde klas nog eens heb overgedaan bij frater Symphorianus die het geschonden vertrouwen in het fraterdom weer aardig wist op te poetsen.

Justinianus heeft niet lang op de Hoefstraat gestaan, hij is na enkele jaren weer verdwenen.

Spoorloos, nooit meer iets van vernomen. En als ik zeg dat ik dat erg vind, dan lieg ik.