Huub Moonen - AaBe

 

Wat een schitterend bedrijf, wat een promotie voor Tilburg, wat een voorrecht was het om daar te mogen werken: "De koninklijke AaBe wollen stoffen en dekenfabrieken", voluit.

Nadien heb ik nooit meer mijn brood verdiend in een ambiance, met de allure en uitstraling als die daar werd aangeboden aan de werkende klasse.

Het begon al bij het betreden van het fabriekscomplex, een ruime en luxueuze portiersloge.

Bemand en bewaakt door een portier die gezegend met een fotografisch geheugen alle werknemers kende, weliswaar niet allemaal bij naam maar wel van gezicht.

Een niet geringe prestatie, wanneer men bedenkt dat er in de glorietijd van de textielindustrie

bij AaBe toch een kleine 1250 mensen in dienst waren.

Ja zelfs de schuchtere jongelingen, die nauwelijks de korte broek ontgroeid, zich kwamen presenteren met hun broodtrommeltje met 18 sneeën brood en hun fles koude thee, werden reeds vanaf hun tweede werkdag, door hem al als legale loonslaaf herkend.

Onnodig te vermelden dat deze man ondanks enige lichte oorlogsschade -hij hinkte - een gezag en autoriteit uitstraalde die men als arbeider, kritiekloos en gelaten onderging.

 

Zijn macht viel enigszins te vergelijken met die van de portier van het St. Elisabethziekenhuis.

Het ouwe dan, wel te verstaan. Die zag ook kans om in zijn eentje half Tilburg, dat gewapend met fruitschalen, bloemenruikers en bezoekerskaart, stond te trappelen om hun beminde doch zieke verwanten te gaan bezoeken, onvermurwbaar tot de laatste seconde voor de aanvang van het bezoekuur achter de blauwe lijn vergaderd te houden.

Mens, telt uw zegeningen!! In deze tijd zou hij, in het gunstigste geval, bespuwt, bespot en/of vertrapt zijn geworden. Tegenwoordig worden er mensen voor minder neergeschoten of lek geprikt. Wij dulden geen obstakels meer.

 

Terug naar AaBe, was men de portier gepasseerd dan kon men aan de linkerkant in een immense fietsenkelder het rijwiel stallen, onafgesloten, de portier waakte als een Cerberus.

Daarna stak men een binnenplaats over en betrad het eigenlijke fabriekscomplex, nog steeds bevond men zich dan in de gewelven, alwaar men werd geconfronteerd met een batterij wasbakken, rond van vorm en voorzien van blinkend gepoetste chromen kranen.

Een noviteit in die dagen. Daar waren ook diverse kastjes beschikbaar, bestemd om de dagelijkse dracht te verruilen tegen een degelijke overall.

 

Ho, bij AaBe was een overall niet alleen maar, simpelweg bedrijfskleding.

Nee, ben je mal, daar werd de ambachtelijke hiërarchie bepaald door de kleur van deze kledij.

Het vaak ondergewaardeerde personeel dat werkzaam was in het duvelhok of de spinnerij, de afdelingen die het dichtste bij de verwerking van het basismateriaal, de ruwe wol, staan waren gekleed in een egaal blauwe overall.

De afdeling appretuur, waar stoffen en dekens verfijnd worden tot winkelproducten, hulden zich in beige bedrijfskleding.

De weverijvoorbereiding en de crème de la crème, de wevers dus, droegen ook een blauwe overall, maar dan met een groene kraag.

Bijkomend voordeel was, dat elke afdelingschef haast blindelings de ´vreemdgangers´ in zijn

afdeling kon herkennen, beboeten en verwijderen.

Typisch AaBe zou ik haast zeggen, maar er waren meer zaken opmerkelijk.

Het meest in het oog springende object was wel de centrale gang, die als een aorta door het hele bedrijf liep, vanaf de Hoevenseweg tot ruwweg de Fatimastraat, honderden meters lang.

Overkapt door een glazen dak, lag die gang daar in het ongenadig felle daglicht te blinken en te glanzen, smetteloos, zonder dat één stofje, vuiltje of draadje het totaalbeeld bezoedelde. Imponerend. Die netheid was kenmerkend, symboliek voor een meer dan doorsnee bedrijf.

 

Ook wanneer men het pand passeerde aan de kant van de Ringbaan Zuid, was de aanblik van het fabriek overweldigend. Geraffineerd belicht door talloze schijnwerpers, werd het stralend wit geschilderde pand als het ware aan de aanstaande klant opgedrongen. Hier moet je kopen!

Om deze uitstraling nog wat extra te benadrukken, lagen daar twee tennisbanen en maar liefst drie voetbalvelden, het hoofdveld zelfs voorzien van een lichtinstallatie, en van een kwaliteit die de trainer van Willem II van pure jaloezie deed knarsetanden. Over cachet gesproken.

Voor het beheer van deze secundaire arbeidsvoorwaarde was een gediplomeerde hovenier aangetrokken, wiens taak het was deze velden en toebehoren optimaal te onderhouden.

De man deed het met zulk een overgave, dat het hem haast lijfelijk pijn deed wanneer er op zaterdag bedrijfsvoetbal werd gespeeld op "zijn" velden. Toch werd er menig heroïsch duel uitgevochten op die heilige grond: AaBe-Enneking of AaBe-TKT, dat loog er echt niet om.

Menig werkdag is verzuimd door blessures, opgelopen in die titanenstrijd.

Maar ondanks het feit dat de eerste twee ziekendagen niet werden betaald, trok geen enkele speler het been terug wanneer het er op aan kwam om de eer van het bedrijf hoog te houden.

Want dat was ook een gegeven bij AaBe, het saamhorigheidsgevoel was ongekend groot.

 

Tegenwoordig is in menig bedrijf ´teamwork´ het toverwoord, ´benut de latente capaciteiten van uw werknemers, elke medewerker heeft meer in zijn mars dan alleen maar het ordinair uitvoeren van zijn opdrachten en taken´, zo schreeuwt het management luidkeels de directie toe. Gevoelig voor deze argumenten wordt weer een reorganisatie opgestart, want er gloort weer goud aan het einde van de regenboog. Blind voor het feit dat alle managers van dezelfde school afkomstig zijn, denken de werkgevers het ei van Columbus te hebben hervonden.

En hoewel in theorie juist, moet men eerst zijn medewerkers motiveren en aan het bedrijf weten te binden, alvorens er in de praktijk ook daadwerkelijk iets zal gaan veranderen.

Ook op mijn werkvloer sijpelen deze geluiden vrij frequent door, voor mij reden om me even in een stil hoekje terug te trekken en al gniffelend in mijn vuistje te denken: " ach, stumpers".

 

Toen er nog geen scholen bestonden waar men ´eenheidsworst´ managers creëerde, was men bij AaBe zijn tijd al ver vooruit. Daar werd nooit gesproken over samenwerking of teamwork.

Nee, daar werkte men toen al met visuele indoctrinatie, middels de alom aanwezige klokken.

Deze waren rond van vorm en beelden een klein stripverhaaltje uit, aan de bovenkant zag men twee rendieren –het logo van AaBe- en twee oppers hooi, de rendieren waren door een touw of iets dergelijks aan elkaar verbonden, stonden kont aan kont, maar oogden desondanks zeer tevreden en content. Het volgende plaatje riep spanning op, elk rendier begaf zich naar een andere opper hooi. Belemmerd door hun onderlinge verbondenheid (ketens) slaagden zij er geen van beiden in om hun doel te bewerkstelligen, de oppers hooi links en rechts bleken onbereikbaar. Gelukkig waren bij AaBe zelfs de rendieren intelligent, zoals uit plaatje drie bleek, want alvorens de hongerdood te sterven werd eerst gemeenzaam de hooiopper aan de linkerkant verorberd, waarna ze ook de opper aan de rechterkant gezamenlijk opvraten.

Daaronder stond de moraal van het verhaal, psychologisch doordacht en uiterst correct:

"Samenwerking schept vreugde en brengt een product tot stand waar u trots op kunt zijn".

 

Kijk, daar kun je iets mee, dat scherpt het ´wijgevoel´ aan, dat is pas echt teambuilding.

Dit stripverhaal stond ook op mijn knisperend plastieken loonzakje, waarin zich voor vijfenveertig uren werk de gigantische somma van Fl. 50,52 bevond, een vermogen.

Rekent u dit zelf maar om naar Euro’s, want mijn hart schreit nu reeds.

Toch was AaBe een sociaal bedrijf, ze betaalde hogere lonen dan strikt genomen door de vakbonden waren bedongen. Voor de jeugd, waar ik deel van uitmaakte, werden allerlei

faciliteiten in het leven geroepen, zo was er elke middag om half vier gratis `melk drinken´.

Dit hield in dat men 20 minuten in de -in het fabriek aanwezig zijnde gymzaal- kon recreëren onder leiding van de professionele sportleraar Cor van Unen. Inderdaad, de judoleraar.

Schijnbaar had hij zijn instructies, want wij kregen voornamelijk basketbal gedoceerd.

Daarna kon men in de kantine, verplicht, een beker melk gaan consumeren alvorens het werk weer te hervatten. Toch een schoon gebaar.

 

Ging men vanuit de kantine weer richting werkvloer, dan liep men door een lange brede gang.

Aan de linkerkant passeerde men dan eerst een garderobe, formaat à la schouwburg, daarna de reeds genoemde gymnastiekzaal. Aan de rechterkant waren naast de afdeling personeelszaken de receptieruimten, de spreekkamer van de bedrijfsarts en de kamer van de bedrijfszuster daar gesitueerd. Daar stond ook standaard een bedrijfsklare rolbrancard standbye.

Het rechter gedeelte was afgemaakt met glazen panelen, zodat er sprake was van een aparte gang. Aan het einde kwam men dan weer uit op de aorta, de centrale gang.

Sloeg men hier rechtsaf en liep richting Hoevenseweg, dan kon men eventueel de werkplek van het kantoorpersoneel penetreren. Dit werd evenwel door deze hoger opgeleiden maar matig gewaardeerd en gebeurde derhalve zelden, om niet te zeggen, nooit.

Om het standsverschil tussen het ´gemene werkvolk´ en de ´denktank´ te benadrukken diende men ook eerst nog een trap van een achttal treden te bestijgen, alvorens men überhaupt een kantoorbeambte kon aanschouwen, al dan niet met open mond. Niet bijster uitnodigend dus.

 

Hoewel men de wetenschap had zich in een textielfabriek te bevinden, was er zover het oog reikte geen enkele activiteit te bespeuren. De afdelingen bevonden zich aan weerszijden van de gang en waren te bereiken via deuren van hard plastic. Het enige dat deed vermoeden dat hier Heer en economie werd gediend, waren de prikklokken en bakken met prikkaarten die bij elke afdeling aan de muur bevestigd waren. De bedoeling hiervan was dat men bij aanvang en verlaten van het werk, zijn kaart in de gleuf van de klok stopte waarna deze een stempelafdruk met de exacte tijd op je kaart achterliet zodat men eenvoudig kon controleren of het personeel

tijdig was begonnen en niet onwettig of te vroeg, het gebouw weer had verlaten.

Enig gerommel was mogelijk met dit systeem, een collega kon voor jou prikken. Maar het was wel zaak niet al te veel te laat te komen, want je afwezigheid werd door de voormannen vrij snel ontdekt, zo je al niet door de portier was betrapt. Op te laat komen stond een boete.

Een minuut te laat prikken kostte al een dubbeltje, daarna liepen de bedragen snel op tot het maximum boetebedrag van een gulden was bereikt. Het heeft me vrij veel geld gekost helaas.

Om te bewijzen dat een mens door de jaren heen veel onnutte informatie onthoudt geef ik u het nummer van mijn prikkaart, dat was 1022.

 

Er werd gewerkt in 2 ploegendienst, de vroege ploeg werkte van 05.00 uur tot 14.00 uur.

De late ploeg begon om 14.00 uur en eindigde om 23.00 uur, daarnaast was het algemeen gebruikelijk om op de helft van de week van ploeg te wisselen met je maat, hetgeen er in de praktijk op neer kwam dat je op woensdag om 23.00 uur afgewerkt was en dan op donderdag weer om 05.00 uur moest beginnen. Bij voorkeur fris, monter, en goed uitgerust.

Ik werkte in de weverij. Of beter gezegd, er werd verwacht dat ik werkte in de weverij.

Maar aangezien ik jong en uitermate speels was, en nog geen gezin behoefde te onderhouden kon men mij overal aantreffen, maar niet te vaak aan mijn werk. Ik ging liever op verkenning.

De kleinste spelonken en duisterste krochten van het gigantische complex, werden door mij met een bezoek vereerd. Vermoedelijk was ik in het fabriek beter thuis dan de directeur.

Werd je dan nooit tot de orde geroepen, vraagt u zich wellicht af. Jawel, meermaals zelfs.

Maar klaarblijkelijk vond men mij een sympathiek baasje, want wanneer ik weer eens door de weverijleider werd gekapitteld en op een donderpreek werd vergast, lachten desondanks zijn ogen. Mijn loze belofte om het nooit meer te doen volstond, waarna ik werd heengezonden.

Waarschijnlijk wist de goede man ook wel dat ik die belofte vroeg of laat weer zou breken.

Hoewel de man de naam had stug, stuurs en humorloos te zijn, kon ik goed met hem overweg.