INHOUD VAN BEUNINGEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL
KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Guy van Beuningen (1911-1970)

DE VREEMDE BELEVENISSEN VAN EEN KOLONEL BUITEN DIENST

 


Illustratie: Eppo Doeve

Toen ik kort na de oorlog kennismaakte met jonkheer Zaeg tot Molendijke, was het duidelijk aan de man te merken dat hij aan lagerwal was geraakt. Hij was zijn militaire loopbaan begonnen als enthousiast beroepscavalerist, maar al vóór 1940 moest hij lijdelijk toezien dat zijn streven stap voor stap gedwarsboomd en tegengewerkt werd. De jonker geloofde echter in zijn ideaal en omdat hij een idealist was, vocht hij door. Maar tegen de grillen van het noodlot staat men machteloos. In de meidagen van 1940 vocht de toenmalige ritmeester als een held en voor de mannen die onder hem stonden, was hij als een vader. Hij geloofde vast in zijn erewoord als officier en begaf zich na de vijandelijkheden dan ook zonder enige bijgedachten naar Amersfoort waar de officieren alleen maar 'geregistreerd' zouden worden. Dat pakte echter anders uit. Tegen alle afspraken in werden ze op transport gesteld naar het oosten waar ze in een Duits kasteel geïnterneerd werden. Daar bleven ze tot ze vier jaar later door de Russen werden bevrijd, en toen hij daarna berooid, vermagerd en gekweld door heftige aanvallen van reuma naar Nederland terugkeerde, werd hij voor de militaire dienst afgekeurd. Vadertje staat scheepte deze trouwe dienaar van koningin en vaderland af met een armzalig pensioentje en een symbolische bevordering als schrale troost.

Jan Zaeg tot Molendijke bleef een waardig 

soldaat, fier en trots en er kwam dan ook geen enkele klacht over zijn lippen. Het pensioentje dat men hem had toegekend was echter zó klein dat schraalhans bij hem voortdurend keukenmeester was - hij kon er onmogelijk een vrouw en drie minderjarige kinderen van onderhouden. Door tussenkomst van enkele vrienden kreeg hij een baantje als rij-examinator, en zo kon de ex-kolonel in een tweedehands kever nog enigszins zijn stand ophouden als hij naar de wekelijkse bijeenkomsten van het schuttersgilde toog.

Het noodlot kan echter hard en boosaardig toeslaan en zo gebeurde het dat onze rij-examinator op een avond wat laat uit de sociëteit kwam. Volgens de verkeersregels moest men de Markt rondrijden in de richting van de wijzers van de klok, maar aangezien er 's nachts om twee uur geen levende ziel te bekennen viel, reed hij in de opgewekte stemming die men na een pittige borrel overhoudt, regelrecht naar zijn dorp zonder zich aan de verkeersvoorschriften te storen. Toevallig surveilleerde er op dat moment een piepjong agentje dat de sociëteit al enkele weken in het oog had gehouden. Waarschijnlijk was het ventje jaloers op de heren die het er in het Zwaantje eens gezellig van namen en nu zag hij opeens zijn kans schoon. De dienstklopper kwam met een sprong te voorschijn en sommeerde de kolonel te stoppen. 'Halt! Politie!' De kolonel was nog maar nauwelijks van zijn verbazing bekomen of hij hoorde hoe het agentje hem toesnauwde: 'Kun je niet uitkijken, stommeling? Je rijdt in de verkeerde richting! Je papieren!'

Voor de ex-officier was deze barse uitval te veel. De militaire discipline waaraan hij jaren lang onderworpen was geweest, kwam opeens weer boven en met een ruk schoot hij rechtop en donderde tegen de agent: 'Wie ben je eigenlijk, snotneus? Klim in de houding als je tegen een meerdere spreekt!' Als gevolg van een spraakgebrek, veroorzaakt door zenuwen die hij tijdens de internering had opgelopen, kwamen deze woorden al stotterend over zijn lippen. 'Donder op, uilskuiken. Onder mijn ogen uit!' Het agentje was er nu zeker van dat de ex-militair in kennelijke staat verkeerde en kon aan de reeks overtredingen ook nog het besturen van een voertuig onder invloed en het beledigen van een ambtenaar in functie toevoegen. Zonder pardon sleurde hij de delinkwent uit de auto en bracht hem op. Hij was er vast van overtuigd te doen te hebben met een ernstig geval van delirium tremens en het in de kraag grijpen van zo'n overtreder kon alleen maar een gunstige invloed hebben op zijn promotiekansen.

Met veel tact en begrip voor de verhouding leidde een wijze commissaris de volgende morgen deze delicate zaak. Goed, het rijbewijs werd tijdelijk ingetrokken, de overtredingen werden als bewezen beschouwd en een boete werd vastgesteld. Ook de kantonrechter toonde begrip en noemde een en ander 'een ongelukkige samenloop van omstandigheden'. De hele stad leefde met het gebeuren mee en lachte om het dwaze voorval: geen mens heeft de kranige oud-officier iets verweten.

Een ongeluk komt echter zelden alleen. De reeds zozeer beproefde kolonel verloor een half jaar later zijn echtgenote en zijn jongste zoon bij een auto-ongeluk, en door verdriet overmand, zocht hij zijn troost in de drank. Algauw was de situatie werkelijk alarmerend, het kon zo onmogelijk nog langer doorgaan en de oudste zoon en enkele van zijn vrienden pleegden dan ook onderling overleg. Ze kwamen eenstemmig tot de conclusie dat alleen een vrouw hem weer in het rechte spoor kon brengen en orde kon scheppen in het verwaarloosde huishouden. Dat was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Voor een van alles berooide, al niet meer zo jonge en een beetje verlopen ex-officier, die bovendien nog weduwnaar was, zijn de kansen op een huwelijk gering.

Een van zijn vrienden had echter een relatie in Antwerpen, nu niet bepaald een pronkstuk en beslist geen sieraad in Gods schepping, een beetje aangebrand door de tropenzon, maar niet onbemiddeld en met maar één wens - een huwelijk met een heer! Ze droeg de bijnaam 'chérie noire' en wat niemand voor mogelijk had gehouden, gebeurde: het paartje trouwde en de voormalige kolonel ging op huwelijksreis. De Brabanders, spotlustig en spitsvondig als ze zijn, maakten algauw de slagvaardige opmerking: 'Heddet geheurd? Jan is weer op herhaling - hij is nou in de zwartebroodsweken!'

Maar ook op deze uitweg dreigde het verkeerd te gaan. Een in zijn wiek geschoten pastoor meende roet in het eten te moeten gooien en kwam voor de dag met het resultaat van zijn naspeuringen: madammeke was al eens getrouwd geweest maar had haar echtgenoot de deur uit gebonjourd. Het vaandel dat de kolonel aan de harmonie had geschonken, kwam hij dan ook verontwaardigd terugbrengen. Maar Jan was ondertussen zo verstandig geworden zich nergens meer iets van aan te trekken. Na de ellende van de afgelopen jaren had hij eindelijk zijn evenwicht teruggevonden in de armen van zijn vrouw. En dat ze een verstandige vrouw was, moge blijken uit de volgende anecdote die er van haar werd verteld:

Op een keer verscheen er aan de deur een pater die op termijn kwam. Chérie, vrijgevig als ze was, drukte hem een rijksdaalder in de hand en toen de pater dankend wilde weggaan, vroeg ze hem: 'Pater, weet u misschien ook in welk opzicht Onze Lieve Heer en wij huisvrouwen aan elkaar gelijk zijn?' De pater keek een beetje beduusd, maar moest het antwoord schuldig blijven. 'Omdat we allebei met ons personeel tobben! Dag, pater!'