INHOUD VAN BEUNINGEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL
KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Guy van Beuningen (1911-1970)

DE DUISTERE HEIDE

 


Illustratie: Eppo Doeve

Het is somber en naargeestig weer; het regent al dagen aan een stuk. De stammen van de berkebomen glimmen alsof ze door een kraakheldere huisvrouw met groene zeep geboend zijn. Met een eentonig plink, plink, plink vallen de druppels van de takken in de plassen eronder. In de bossen en boven de hei hangt een lichte grondmist - het is alsof de natuur zich schaamt en haar natte, verregende uiterlijk achter een sluier verbergen wil. De hei schiet te vroeg in bloei omdat ze door het vele vocht oververzadigd is; ze lijkt op een palet vol lichte pasteltinten; purper, rose, rood, paars, lichtgroen en wit. Ondanks het sombere karakter van het weer, is ook nu de natuur nog onovertroffen mooi - ze staat zo schril in tegenstelling tot die andere wereld waarin de mens Gods mooiste scheppingen heeft verdrongen door het lawaai van de radio, het getril van de magische, steeds weer verspringende televisiebeelden of het gekrijs van de juke-box. Hier in de wijde natuur kan men nog alleen zijn en de rust vinden die men zoekt - alleen met zichzelf en, als men gelovig is, ook alleen met God.

In deze afgelegen, schaars bewoonde streek tussen de Nederlandse en de Belgische grens, komen weinig toeristen en op zulke natte dagen ziet men er niemand. Daar komt nog bij dat deze streek zich een slechte reputatie heeft 

verworven en niet geheel ten onrechte want dit is het dorado van smokkelaars, van wilddieven en messentrekkers; hier kan men een vete nog ongezien en ongeweten uitvechten met de vuist of met het mes. De smokkelaars hebben alles goed geregeld. Ze kopen uit legerdumps afgedankte wagens, lappen die weer op tot vehikels die berijdbaar zijn en trotseren daarmee alle versperringen en zelfs revolverschoten om boter, vee of sigaretten over de grens te smokkelen. Geen valkuilen, geen kraaiepoten en zelfs niet het geratel van de mitrailleur van hun achtervolgers kan hen tegenhouden. Ook ons land kent in deze tijd zijn wilde westen! Als ik zo nu en dan in deze streek rondzwerf, doet niemand mij iets. Alle marechaussees en smokkelaars kennen me, ze weten dat ik zwijg en wie weet, misschien zien ze mij wel aan voor een zonderling omdat ik hier zo heel alleen, zo zonder enig doel, rondzwerf door bos en hei en hooguit een duik neem in de vennen.

Dit alles vormt echter slechts de inleiding tot een ware geschiedenis die ik u vertellen ga en die zich aldaar vóór de oorlog heeft afgespeeld.

Vlak bij de Belgische grens staat een klooster dat bij alle jagers en stropers goed bekend is omdat men bij de Franse paters, zoals men de Waalse kloosterlingen aldaar noemt, zo gemakkelijk en zonder moeite biechten kon. Ze verstonden immers geen Nederlands, maar of ze de berouwvolle zondaar niet begrepen hebben, waag ik ernstig te betwijfelen. Niettemin kreeg men altijd de absolutie of men nu zijn schoonmoeder had vermoord of met een Antwerpse schone op stap was geweest en de bloemetjes stevig buiten had gezet. In dit leven heeft men echter niet alleen vrienden, maar helaas dikwijls ook vijanden. Men zegt dan ook wel eens:

 

Hij die alleen maar vrienden heeft,

Dat is een stakker.

Bij vrienden slaapt men in,

De vijand houdt u wakker!

 

Deze wijze woorden waren ook van toepassing op de paters in dat klooster. Niet ver van dat klooster bevond zich een zigeunerkamp en de bewoners van deze standplaats, een berucht en dikwijls terecht gevreesd volkje, waren de schrik van alle brave en vredelievende mensen uit de omtrek. Op eenzame hoeven en in afgelegen woningen sliep men met een geladen geweer naast zich omdat men zijn weinige bezittingen, zijn vee, zijn kippen of konijnen soms gewapender hand tegen de wilddieven in bescherming moest nemen. Maar niet alleen de boeren hadden een hekel aan dit volkje, ook de paters raakten verschillende keren met deze zwervers in conflict: er werden offerblokken gelicht, te velde staande gewassen werden gestolen of vernield en op zekere keer verdwenen er zelfs op een onnaspeurlijke wijze twee miskelken. Het was dan ook volkomen begrijpelijk dat de kloosterpoort en de kerkdeur voortaan gesloten bleven. De zigeuners op hun beurt namen dit niet en verdubbelden hun duistere praktijken. De toestand werd onhoudbaar en liep niet zelden uit op woordenwisselingen en vuistgevechten. Dan kwam er een groep marechaussees om de kwestie te onderzoeken en met veel gevloek en gescheld werden de grootste raddraaiers het land uitgewezen en over de grens gezet. Maar ook dit leverde moeilijkheden op, want de Belgische grenswacht was er vanzelfsprekend niet bijster op gesteld dit volkje toe te laten en heimelijk stuurden ze de zigeuners weer naar hun oude standplaats terug. De kaaskoppen in den Haag moesten dit geval maar oplossen, vonden zij: ze hadden er seffens niet mee van doen!

Maar op een avond gebeurde er iets ongelooflijks. Dergelijk nieuws werd destijds nog angstvallig uit pers en publikatiemiddelen geweerd omdat wereldlijke, maar vooral kerkelijke autoriteiten beducht waren voor een schandaal. De openheid die men tegenwoordig op dit gebied kent, was toen nog ver te zoeken. In het heldere maanlicht van een stille zomernacht klonken er voor de kloosterpoort vreemde geluiden - een heel orkest bracht op allerlei snaarinstrumenten een stemmige serenade aan de vrome broeders. Het klonk als een weemoedig verlangen naar de verre poesta. Broeder portier kwam stilletjes uit zijn cel en sloop naar de poort om te zien wat er gaande was en algauw stonden ook de andere broeders om hem heen door de zoetklinkende muziek op dit zonderlinge uur uit hun slaap gewekt. Geleidelijk aan werd het ritme heftiger en onstuimiger, en toen gebeurde er iets merkwaardigs. Vanachter het struikgewas en uit de omliggende bosjes kwamen een aantal gestalten te voorschijn, op een spookachtige wijze verlicht door brandende toortsen die in hun macabere verleidelijkheid visioenen opriepen aan de hel van Dante. Tergend langzaam naderde een groepje geheel ontklede zigeunerinnen die zich lokkend en heupwiegend op de maat van de muziek heen en weer bewogen; het leek op een moderne bekoring van een heilige Antonius of een heilige Hyronimus. Het aanschouwen van zoveel vleselijke verleidelijkheid was voor de meeste monniken te veel. De poort vloog open en ze holden naar buiten, maar de duivel der zinnelijkheid was met zijn trawanten reeds in de donkere beslotenheid der omliggende bossen verdwenen.

Zodra de kloosterpoort geopend was en de bekoorde broeders de lokstem van het vlees volgden, hield de muziek op en drongen de muzikanten het klooster binnen en staken het in brand. Hoog laaiden de vlammen op en zelfs een stuk bos vatte vlam en dreigde een verwoesting aan te richten. Toen de politie, de brandweer en de marechaussees eenmaal ter plaatse waren, was er van de zigeuners geen spoor meer te bekennen. Het was satan zelf, Belial, de helse vorst uit het rijk der zonde, die hier een overwinning had behaald en een burcht van het celibaat in een ruïne had herschapen.

 

Ik zou dit hoofdstuk met een korte epiloog willen besluiten. De duivel kan voor een keer wel overwinnen, maar zijn heerschappij is meestal slechts van korte duur. Er speelt mij een distichon door het hoofd:

 

Der Teufel kann uns doch nicht kriegen,

Denn der Herrgott weisst schon wo wir liegen!