INHOUD VAN BEUNINGEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL
KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Guy van Beuningen (1911-1970)

BEDELARIJ

 


Illustratie: Eppo Doeve

Ofschoon mijn grootvader beslist niet orthodox was, geloofde hij wel degelijk in het doen van goede werken, een plicht die iedere christen heeft. Van de zeven werken van barmhartigheid beoefende hij vooral 'de zieken bezoeken, de bedroefden troosten en de gevangenen verlossen'. Ik kan gerust zeggen dat het aantal bedelaars dat bij ons aanklopte, enorm was.

Ik zal bij de oudste beginnen en dan moet ik ouwe Gijs het eerst noemen. Deze man had een leeftijd die niet te schatten was, zelfs niet bij benadering. Hij had de gewoonte de kasteelheer iedere zondag een goede feestdag te wensen en daarop werd hem dan prompt een rijksdaalder in zijn knokige knuist gestopt. Die bijdrage kreeg hij elke week ook als Oops (zoals we grootvader noemden) niet aanwezig was; het 'achterwiel' lag dan in een mandje op de stoep. Op zekere morgen zagen we Gijs met tranen in de ogen naar ons toekomen en mijn grootvader vroeg natuurlijk wat er aan de hand was. Snikkend vertelde Gijs dat hij zijn beste vriend verloren had. We troostten hem zo goed we konden. 'Kom, kom, Gijs, vijfentachtig jaar, dat kan onderhand wel. Hij is immers naar een beter leven overgegaan.' Gijs knikte stil en zwijgend en was het daar allemaal wel mee eens, maar toen hij eindelijk wat kalmer was geworden, kwamen zijn bedenkingen hakkelend en stotterend over zijn dunne

lippen: 'Och, wat zal ik zeggen! Dat hij afgerezen is, nou ja... Nee, dat is het 'm niet, maar ik ben zo bang dat hij me bij Onze Lieve Heer verraaien zal...' Vreemde opmerking van zo'n oude man, maar drie weken later was ook Gijs afgerezen!

Wat mijn grootvader bij zijn verscheiden aan goodwill onder de bedelaars, schooiers en werklozen naliet, erfden mijn ouders en dat was warempel geen kleinigheid. De meesten van hen waren prachtige mensen, maar hun aantal was zó groot dat mijn moeder op een gegeven ogenblik ertoe overging een notitieboekje bij te houden, waarin ze de bedelaars in een bepaalde groep indeelde en iedere groep een cijfer gaf. De grootte van de bijdrage hing af van het cijfer en de groep waaronder de betrokkene genoteerd stond. Maar de listen die deze lieden verzonnen, waren ongelooflijk. Uit de vele gevallen citeer ik slechts het volgende:

Er kwam iedere maand een vrouw aan de deur die altijd verklaarde in gezegende staat te verkeren, zij het dan niet altijd van dezelfde man. Haar man was een ruwe, grofgebouwde kerel, maar had een hart van goud. De bende thuis was zó groot, dat hij er nauwelijks tegenop kon. Hij werkte slechts halve tijd en dan nog alleen maar in de werkverschaffing. Hij was wild en opvliegend van aard en zo gebeurde het dat hij op een keer een opzichter aanvloog en tegen de grond sloeg. De straf bleef niet uit; hij werd op staande voet ontslagen en was van iedere verdere hulp verstoken. En zoals altijd het geval was, kwam ook deze keer de pastoor weer naar ons en klopte aan om ondersteuning. Hier was een ziel in nood, een ziel die gered moest worden, ja zelfs een heel gezin! Mijn vader, die net als mijn grootvader een onverbeterlijke optimist was, nam de lastpost in dienst. En nu weet ik niet waaraan dit alles lag, maar ik kan me niet herinneren dat we ooit een eerlijker en trouwer arbeider in dienst hebben gehad dan deze man. Maar dat was nog niet alles.

De schoonvader van deze man was ook in het gezin opgenomen. Veel kon hij niet meer doen en zijn voornaamste dagtaak bestond dan ook in het schoonmaken van de pot de chambre waarin de kinderen om de beurt hun produkten hadden gedeponeerd. Daarna werd dit nuttige en onmisbare, maar visueel nu niet bepaald aantrekkelijke onderdeel van een slaapkamerameublement voor iedereen te kijk gehangen op een paaltje buiten aan het hek.

Deze grootvader had een klein pensioentje, maar dat werd er in de eerste dagen van de maand al met enkele borreltjes grotendeels doorgejaagd. De oude heer verdween dan onverwachts naar Rotterdam waar de laatste guldens opgingen aan vrouwen en drank. Zonder een cent op zak, kaal en berooid, keerde hij dan weer terug naar de rommel, de bende en... de nachtspiegel. Op zekere dag werd het zelfs mijn vader te erg en hij nam zich dan ook voor de man eens onderhanden te nemen en die oude boemelaar ervan langs te geven. Het baatte niets. Brutaal en ordinair flapte hij eruit: 'Doe niet zo rottig, zeg! Het is toch mijn poen, waar of niet? Ga liever een keer mee naar Rotterdam, dan beleef je de lol van je leven!' En zo bleef het met dat gezin, maar toen er weer een dochtertje geboren werd, werd mijn vader peetoom, en met echte Brabantse humor zorgde mijn moeder, de burgemeestersvrouw, voor een leuke Sinterklaas-verrassing: een prachtig kussen met daar op de woorden geborduurd Slaap wel, lieve oom.

Och, het is slechts een greep uit de vele herinneringen. Een ervan wil ik u nog wel vertellen om daarmee dit hoofdstukje te besluiten. Op een regenachtige dag verscheen er een bedelaar op zijn sokken aan de deur. De lange reeks klachten die we al zo dikwijls hadden gehoord, begon, maar maakte niet eens indruk meer. Ten slotte zei hij hakkelend en stotterend: 'Meneer, meneer, ik heb niet eens schoenen meer... en eh... al in geen vier dagen heb ik iets gegeten, en...' '...en nog geen kwartier geleden heb je je vol gedronken, om niet te zeggen vol gezopen!' viel mijn vader hem in de rede. En hij had gelijk. De jeneverlucht hing als een waas om hem heen. Mijn vader deed dan ook een stap achteruit en vervolgde: 'Ik zou maar eens beginnen met de fles te laten staan. En bovendien nou ik je eens goed bekijk, je hebt droge voeten. Hoe kan dat bij deze regen...?'

Zó ging het natuurlijk niet altijd. Deze poging om misbruik te maken van mijn vaders goedheid mislukte, maar talloze anderen hebben hem bedot. Als we hieraan denken, dan voelen we ons toch nog getroost door de woorden: 'De arme gegeven is Gode geleend.' Bovendien heb ik ergens eens gelezen: 'Bedelaars zijn een geschenk van de goden!' Of dit waar is, weet ik niet, maar ik ben wel sterk geneigd het te geloven.