Frans van Gèssel

De ontaarde vrouw

 

Toen mijnheer pastoor des zondags

op de preekstoel stond,

Keek hij norser nog dan anders

dat zag men terstond.

Want toen hij begon te preken

klonk zijn stem zo kwaad.

Dat de vroomste aller kwezels

de schrik om het harte slaat

 

De pastoor zei 't is verschrikkelijk

wat hier is gebeurd.

De moraal hier van 't dorpje

wordt door het slijk gesleurd.

Er is hier in de parochie

een ontaarde vrouw.

Die als ik haar naam zou noemen,

Zeker hier verzinken zou.

 

Gisteren tussen licht en donker

zat ik in het plantsoen.

Ik verborg me in de struiken

want ik hoorde een zoen.

Als dat nu nog maar gebeurd was

met haar eigen man.

Maar ze lapte 't met een ander

ja, daar ben ik zeker van.

 

Ik had me stellig voorgenomen

om de naam dier vrouw.

Als een schandvlek der parochie

openbaren zou.

Maar ik wil haar nog vergeven

als ze daarvoor boet.

En in de offerblok der armen

nu een gouden tientje doet.

 

Heel de parochie was onder de indruk

van die strenge preek.

De pastoor had mensenkennis

wat ook weldra bleek.

Want toen hij de andere morgen

denk eens wat hij schrok…

Tweeëndertig gouden tientjes

zaten in de offerblok.

 

 

De twee laatste regels van elk couplet

dienen te worden herhaald