INHOUD BERRY VAN OUDHEUSDEN
HOME
 BEELDENDE KUNST
FOTOGRAFIE
AUTEURS
SPECIAAL

 

Berry van Oudheusden

'Spleten

 

De eerste dag hadden we een nogal saai kanotochtje op een riviertje in de Ardennen en op dag twee moesten we een berg beklimmen die nauwelijks een berg te noemen was. Ons vriendenclubje zag dan ook reikhalzend uit naar de laatste dag van het survivalweekend, want die stond in het teken staan van ‘speleologie’. Dit was vooral spannend omdat niemand wist wat dit nou precies betekende, en bij het kampvuur kwamen we niet verder dan dat het iets met grotten en stalactieten te maken had. Het klonk gewoon interessant en ondertussen associeerde ik het woord met de stalactieten van Astrid. Op de een of andere manier wist ze haar T-shirt altijd zo strak te trekken dat je dan net dat spleetje boven haar volle boezem zag. Daar konden die hele Ardennen niet aan tippen. We dronken, zongen en fantaseerden zoals dat hoort bij een kampvuur, en gedurende de nacht ging het alleen nog maar over spleten, druipsteenlullen en grijpgrotjes.

We waren met zijn achten, vier van elk geslacht, en het maffe was dat zowel bij het kanoën als bij het bergbeklimmen de meisjes van de jongens hadden gewonnen. Dus dat zou bij de speleologie wel anders gaan, maar hoe en wat?

Bij de ingang van de grot krijgen we van onze gids een soort regenpak en een helm met een lampje. Nog gapend van de nacht ervoor staan we daar te wachten bij een riviertje en Bas vraagt of hij zijn fototoestel mag meenemen. De gids is duidelijk: ‘Het is daarbinnen donkerder dan de hel’. En wij met zijn allen lachen natuurlijk dat Bas zo stom kon zijn. We gaan op pad.

Het riviertje dat we volgen wordt smaller en smaller en eindigt uiteindelijk bij een bergwand. Nee, het riviertje loopt in de bergwand en wij ook. En inderdaad, het is meteen zo donker dat ik me er met mijn nachtblindheid meteen thuis voel. Dus op commando gaan onze lichtjes op de helmen aan, terwijl het water van het riviertje over onze hoofden en schouders gutst. Ondanks het regenpak zijn we binnen no time zo nat dat je het niet meer voelt. We gaan de diepte in. Eerst een steile afdaling in een kaarsrechte spleet, waarbij je met je rug tegen de ene wand klemt en met je schoenzolen tegen de andere, en dan zo hortend en stotend naar beneden. Ik krijg meteen respect voor de dames, want dit heeft met kracht te maken, en dat hebben ze gek genoeg. Alhoewel Brigitte meteen begint te jengelen dat ze het te eng vindt, maar de rest schreeuwt haar door die spleet omlaag. Dan op onze rug onder een rotswand door die niet hoger is dan wij zelf, waarbij ik mijn knokkels open haal tegen de scherpe stenen. Maar het bloed is snel verdwenen in het water van het riviertje dat nog steeds langs ons heen klotst. We gaan dieper en dieper door gaten, via kronkels en tunneltjes. Het is tot iedereen al wel doorgedrongen dat dit hier niets met stalactieten en andere druipstenen te maken heeft. Alle meisjes hebben al een keer gehuild van angst, ook vanwege het feit dat onze gids een grapjas is, die af en toe zegt dat ie de weg kwijt is en dat er geen reddingsploeg op de wereld bestaat die ons hier uit zou kunnen halen. Zijn humor gaat zelfs zover dat ie ineens zijn lampje op zijn helm uit doet en vervolgens het huilen van de meisjes imiteert. Ik heb eigenlijk al vanaf het begin een hekel aan die lul, en nu helemaal, maar ja veel alternatieven zijn er niet.

We zijn inderdaad in de hel beland, maar schijnbaar is een stom soort overlevingsdrang onze werkelijke gids. En we gaan verder, dieper tot aan het eindpunt van de route die de klootzak (die ik straks bij helder daglicht zijn eigen helm laat opeten) voor ons heeft bedacht. Het is een tunneltje zegt hij van een meter of tien lang, waar je alleen op je buik doorheen kunt. We moeten dan wel onze hoofden blijven oprichten want door de tunnel stroomt weer zo’n riviertje en het zou toch vervelend zijn als je een hap van dat bruine strontwater binnen krijgt. Koos gaat als eerste, gevolgd door Astrid, Brigitte en Peter. Na Peter ga ik, en na mij de rest van de club. Ik ben nooit zo goed geweest in het maken van juiste keuzes, maar dit keer wordt het wel erg duidelijk. Want op het moment dat ik zo’n meter of vier in het tunneltje ben gevorderd, komt Peter voor mij vast te zitten. Gek genoeg heb ik de situatie meteen in de gaten. Zijn regenpak heeft zich gevuld met water en zo wordt hij opgeblazen als een ballon. Het lullige is niet alleen dat hij geen centimeter meer vooruit komt maar dat ook het water van het riviertje al snel tot aan mijn lippen stijgt. Tijdens de gedachte aan deze roemruchte verdrinkingsdood grijp ik in een reflex naar de rotswand, breek een stuk steen af en sla daarmee het pak van Peter lek. Het waterpeil daalt, Peter is los en iedereen haalt zonder verdere kleerscheuren het eindpunt.

Op de een of andere manier zijn we ook weer veilig teruggekomen, waarbij ik me vooral herinner hoe fantastisch het aanschouwen was van het zonlicht bij het punt waar we ooit de hel waren binnengegaan. In het dorpscafé lachen we om ons hachelijke avontuur en dat het hele survivalweekend toch een beetje was tegengevallen. Ook de gids deelt in de pret, terwijl hij vertelt over zijn ervaringen als soldaat in het Vreemdelingenlegioen en heel wat vervelende, met name Afrikaanse klootzakken had omgelegd. Nu pas zie ik het litteken op zijn hoekige kaak, zijn troebele ogen en zijn spierballen. Ik besluit maar om de helm-maaltijd af te bestellen, niet wetend dat ik dertig jaar later op een dag overmand werd door een ernstige vorm van claustrofobie.