CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 29 januari 1935

 

 

Uit vroeger dagen: Het bier en de folklore 2

 

Het vorige artikel vertelde van "kwanselbier", "verscholbier", "snijbier", "oud bier" en dergelijke. De goeie ouwe tijd herleefde er door. We zullen dit relaas nog wat vervolgen.

Er waren ook kasteleins, die de kwansel- en verscholbieren aan de varkens opvoerden. Aan de brouwerij werd wat in de vaten achterbleef, met heet water uitgewasschen en gespoeld; ook deze spoeling werd als veevoeder te Tilburg verkocht. Een ander bijproduct der brouwerij was de "bostel", d.i. hetgeen overbleef van de mout, nadat het bieraftreksel hiervan was gemaakt. Ook dit was veevoeder. De overtollige gist werd verkocht aan de bakkers. Er waren zelfs handelaren, die hiervan kannen vol opdeden en er mee den boer optrokken. Mouterijen verkochten ook de gedroogde en afgepoetste mout(gerste)kiemen als veevoeder.

De vaten waren gesloten door de "bonde" of het bomgat. Daarnaast was een klein gaatje, waarin een paar korenaren gestoken werden. Deze sloten het luchtgaatje af. Zij moesten bij het tappen gelicht worden om de lucht toe te laten. De leege aren beletten de stroohalmen in het vat te schieten. Te Tilburg gebruikte men vaten van vier verschillende maten: 1/8 ton, circa 20 L, genaamd "kattekop", was het vat voor particulier gebruik; 1/4 ton, circa 40 L, genaamd "keeneke" voor cafégebruik en ook wel particulier bij feestelijke gelegenheden en gezelschappen; 1/2 en 1/1 ton, waren 75 tot 80 L en 150 tot 160 L, voor grootere inrichtingen en bij drukke gelegenheden zooals kermissen, festival enz. De halve ton noemde men ook "vat".

Bij gelegenheid der kermis sprak het volk van "kermisbier" en wilde daarmede te kennen geven, dat de brouwer voor die gelegenheid een speciaal brouwsel gemaakt had, waarop van toepassing is het gezegde: "Zweimal Wasser und gar kein Malz". De brouwer en de kastelein wisten in die dagen, dat met kermisjolijt van menig man gezegd kon worden: "An dem ist Hopfen und Malz verloren". Dan dronk men om te drinken. In tegenstelling met kermisbier gold het Maartsche bier "mertsbier" voor het beste van het heele jaar, mits gebrouwen in Maart doch vóór de volle maan van Maart. Het volksgeloof omtrent "Maartswater" speelt hierbij de groote rol. De grootere zaken en die financieel daartoe bij machte waren, legden dan ook hun kelder vol met dit bier.

In vele herbergen werd het bier op kruiken getapt. Daar werden dan een lepeltje suiker of eenige korrels rijst bijgedaan om de mousseerende werking te verhoogen. Bestelden bezoekers een kruik bier, dan werd deze gebracht met evenveel glaasjes als het gezelschap groot was. Vooral het zg. "wit bier" (dat een kleur had als het tegenwoordige pilsener) werd niet anders dan op kruiken verkocht.

Bij de bierbereiding werden ook koe- en kalfspooten ingekookt. Dit hield verband met het reeds vroeger genoemde "klaarsel" voor 't bier, waarvoor vooral gedroogde ruggevellen gebruikt werden, opgelost met een zuur en heet water. Trouwens voor dit "kunstbier" werden allerlei ingrediënten gebruikt.

Als brouwgerst gold de Moldau- en Donaugerst voor de beste. Deze soorten geven een goeden smaak en een hoog rendement. Zoo werden de beste hopsoorten geteeld in den Elzas, Beieren en Bohemen. Hier in Vlijmen en te Alost in België wordt o.m. ook hop geteeld. De betere hopsoorten zijn voorzien van een certificaat van oorsprong; dit ter voorkoming van vermenging met minderwaardige soorten. Het is bijv. wel eens voorgekomen, dat in een baal Beiersche hop een Nederlandsche gewichtsteen werd aangetroffen. Als typische bijzonderheid zij medegedeeld dat Engeland voor het eerst in 1524 hop uit Holland importeerde voor de bierbrouwerij, maar in 1528 kende men blijkbaar reeds de beteekenis van contingenteering, want toen werd in het Parlement een wet aangenomen, die den invoer van hop verbood.

 

Betreffende de brouwerij der Trappisten werd mij verteld, dat vóór 1893 als hoofdvertegenwoordiger optrad Alex Jünger uit Amsterdam. In dit jaar werd hij vervangen door den heer Berghegge. Daarover voelde eerstgenoemde zich ernstig gepiqueerd. In "Abram Prikkie", een hekelblaadje uit dien tijd, verscheen een scherp artikel over deze kwestie. Jünger liet etiketten drukken, die oppervlakkig bekeken volkomen op het Trappistenetiket geleken. Bij nadere beschouwing zag men evenwel, dat de schaapjes van "De Schaapskooi" vervangen waren door bokjes met horens. In plaats van "Brouwerij De Schaapskooi" kon men lezen: "Tilburgsch Trappistenbier" en met kleine letters onder het etiket "Brouwerij de Posthoorn".

In de jaren 1894-1895 ging het niet florissant met de Trappistenbrouwerij. Er was een burger-brouwmeester aangesteld met tal van diploma's, doch hij verstond blijkbaar zijn vak niet, zoodat de brouwerij op apegapen lag. De man moest weg en een Broeder heeft het zaakje toen aangepakt. Met stijgend succes, dat zich tot den dag van heden voortzette onder dienzelfden brouwbroeder.

 

In deze streken kenden we tot voor kort nog het zg. "vlaggenbier", dat door den eigenaar-besteder moest worden gegeven aan de werklui, als zijn nieuwe woning onder de kap was en de vlag op de nok was geheeschen.

In de Kempen, en misschien ook te Tilburg, bestond vroeger het "slägerbier". Dit was de gewoonte, dat jongelui, die van het eene dorp in een andere plaats gingen beugelen, het recht om er te spelen gewoonlijk met een flink kwantum bier moesten koopen. Meermalen werd dan opgeboden tot een ton bier, en het hoogste bod geschiedde voor den släger, die als de partij gewonnen werd, als een zegeteeken mee naar huis genomen werd. Door de verliezers kon deze dan teruggenomen worden tegen betaling van twee ton bier, of ridderlijk teruggewonnen.

 

Het "gildebier" is nog niet uit den tijd. Bij het koningschieten verbeurde de nieuwe Koning a.h.w. een bepaalde hoeveelheid bier. Vandaar, dat het wel voorkwam, dat goede schutters uit financieele overwegingen de vogel niet afschoten, doch de schutterseer maar lieten aan beter-bij-kas-zijnden. Bij onze schuttersgilden is het bier nog steeds in eere. Zoo, om een voorbeeld te noemen, bij "Kapelle Doelen", de handboogschutters-vereeniging in de Hasselt. De Koning of Keizer geeft het traditioneele vaatje.

Met "kaauwmèrt" is het eveneens feest en geeft de kastelein een vaatje bier, waarvan de grootte geëvenredigd is aan het aantal drinkers. Met Tilburgsche kermis wordt er een feestbal gegeven. Ook dan schenkt de kastelein aan de leden met hunne dames vrij bier, zooveel men verkiest.

Is er een lid van de vereeniging overleden, zoo wordt het door 12 of 16 leden ten grave gedragen, waarbij de slippendragers niet ontbreken. De familie van den overledene geeft 's avonds een vaatje bier, zg. "leedbier". Indien de vrouw van een lid sterft vóór de man, wordt ook zij door de leden ter laatste rustplaats gedragen, en alweer komt er bier ter tafel. Dit geschiedt echter niet wanneer de man vóór de vrouw overlijdt.

Dergelijke feesten en bieravonden komen bij vrijwel elke hand- en kruisboog-vereeniging voor. Ook is er jaarlijks prijsverschieting (naar luxe en huishoudelijke artikelen). Gewoonlijk ter herdenking der oprichtingsvergadering en telkens speelt het "gratis bier" een goede rol mee.

 

"Lekbier" noemt men het bier, dat onder de tapkraan drupt, in een bierglas. Deze vele beetjes vullen geleidelijk glazen en komt er nu iemand, die bijv. geen geld meer heeft om een glas bier te betalen, dan geeft de kastelein bij navraag (bijv. aan een bedelaar of zwerver) dat lekbier.

De duivenverenigingen zijn te Tilburg talrijk. Als het vliegseizoen afgevlogen is en de kampioenen uitgerekend zijn, geeft de vereeniging gewoonlijk een vaatje bier aan de leden in die herberg, waar zij gevestigd is.

Meerdere seizoendagen gaven naam aan het bier. Naast mertsenbier, denken we aan het "kerstbier" en de brandewijn, die schuld zouden zijn aan de dood van den hoofdpersoon uit Selma Lagerlöf's kerstvertelling "Kerstvrede".

In Geldersch Hengelo bijv. zorgen de boeren jaarlijks voor de mest van dominee's tuin en als "stank voor dank" worden zij dan door hem op "mestbier" getracteerd.

 

Het voorgaande noteerde ik als vriendendienst voor den folklorist D.J. van der Ven, die mij ten behoeve van een eerlang uit te geven studie over bovenstaand onderwerp gegevens verzocht, betrekking hebbend op Tilburg en omgeving. Wat ik te weten kwam, vindt U hier, doch 'k ben er zeker van, dat het lang niet volledig is. Zijn er onder de lezers belangstellenden, die er prijs op stellen Tilburg in zoo'n werk de plaats te doen toekomen, waarop aanspraak te maken is, terwijl zij nog noteerenswaardige bijzonderheden weten, dat zij die dan even opgeven, desgewenscht middels de Redactie van de N.T.C. Ik zal dan trachten een geheel te maken. Bij voorbaat namens den verzamelaar dank.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 13-1-1935