CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 25 oktober 1930

 

 

Van vroeger dagen 163: Folklore en Ambacht 2

 

Straatmuzikanten

Wat zijn ze sporadisch geworden in deze streken de doedelzakspelers. Van plaatjes kennen we de Hooglanders met doedelzakken als Engelsch soldatenregiment, doch dat zijn toch heel andere figuren dan die wondere kerels, welke we in onze jeugd zoo vreemd opgetuigd op zekeren middag in de straat hoorden met zoo'n leeren zak, waarin de speler lucht blies. Door drukking met zijn arm blies hij die dan in een soort schalmei met vier of meer toongaten. In bastoon ruischten nog een paar schalmeien steeds mee. Zeer droefgeestig was die muziek, doch wellicht juist daardoor van te meer bekoring. Ruw gebaard en met sandalen bij andere ongewone kleedij maakten die doedelzakspelers indruk op 't kindergemoed, welke nimmer meer werd uitgewischt.

Oudtijds werd ook in ons land de doedelzak bespeeld; hij werd meest cornemuse genoemd. Reeds in 't Kerelslied (XIVe eeuw) is er sprake van den doedelzak:

     Dan comt de grote cornemuse

     Ende pijpt hem turelureluut...

En de bekende Brabantsche schilder der realiteit Pieter Breughel de Oude beeldde op zijn schilderstukken de doedelzakken af. Hieruit is mede een bewijs te putten, dat de weemoedige, monotone doedelzakmuziek in de zestiende eeuw in Brabant wel vaak gehoord zal zijn.

Minder sporadisch zijn de Duitsche straatmuzikanten geworden. Deze doorkruisten vroeger al zwervend met kleine groepjes ons land en België; de Vlaming René de Clercq dichtte ervan:

     Hoort gij de Duitsche hoornen toeten,

     Hoort gij de pijpers in 't gehucht...

Na den oorlog zijn ze weergekeerd, al is hun aanzien veranderd. Vroeger verrieden zij in forschen, zwaren lichaamsbouw de Germaansche origine, nu vragen we ons wel eens af, of 't wel "echte" zijn, al schetteren hun koperen instrumenten ook nu een zonnige zomermiddagstraatrust weg, zoodat de buurt te hoop komt.

Dan kennen we nog de liedjeszangers, die moord, drama of liefdesromantiek op een bekende wijs met viool of harmonica den volke voorkrijschen en de woorden op een ordinair papiersoortje voor grof geld verkoopen.

 

Hardloopers

Als kind waren we huiverig, om niet te zeggen bang, als op 'n goeie zomermiddag de deur werd opengeworpen en een man met zoowat niets dan een armzalig tricootje over het bloote lijf en een stelletje rinkelende belletjes aan z'n pakje, een dun Spaansch rietje in de hand en meestal een stelletje getatoueerde figuren van ankers, slangen, vrouwenkop of jeneverglas op de behaarde armen, stond te trappelen op den vloermat, totdat moeder of de meid hem een cent gegeven had. Dan rende hij weer als een bezetene naar de volgende deur, zonder stil te staan en al maar springend bedelde hij z'n boterhammetje (of z'n borrel?) bijeen. Ze zijn van het tooneel verdwenen, zonder dat we er erg rouwig om behoeven te zijn.

 

Dat het ambacht ook den spot niet ontloopen kon, bewijzen bijv. de beweringen, die den kleermaker, zijn naald door den lap halend, laten zeggen:

     "Ginder hangt het spek."

De schoenmaker, zijn pekdraad door het leer trekkend, zegt:

     "'k Begeer het niet, 'k begeer het niet."

Terwijl de wever, als hij de spoel door de draden doet flitsen, verzucht:

     "Had ik het maar, had ik het maar."

 

Bakkers

Als de bakkers tegenwoordig wel eens sputteren over sociale maatregelen, die hen in 't bedrijf nou maar niet hun gang laten gaan, dan zullen ze zich toch stellig met minder ontevredenheid aan die noodwendigheden onderwerpen, wetende hoe het er vroeger naar toe ging. Toen werden de bakkers allerminst vertrouwd, en de overheid controleerde gewicht, prijs, soms vorm, zooveel ze maar kon. Zoo had men het speciale ambt der Broodwegers bij de gilden in 't leven moeten roepen, wijl "vuige winzucht de schamele gemeente in haar noodzakelijkste levensbehoefte te kort deed. Wel is iedere bedriegerij strafwaardig, maar geenszins is iedere bedriegerij even onzedelijk". Daarmede zijn we het eens. Destijds heeft men wel zéér strenge maatregelen getroffen.

Ook de "prijsbepaling" van het brood geschiedde vroeger van overheidswege: het werd "mit der Stede clock" afgekondigd van de pui van 't Stadhuis. En waren de bakkers met 'n lage prijs niet tevreden, dan stak het Gerecht er spoedig een stokje voor en wist wel te dwingen: wie zich niet aan den prijs hield, mocht "zijn leven lang het vak van bakker niet meer uitoefenen noch van broodslijter". Men poogde de Keur te ontduiken en de broodwegers te bedriegen. Om deze achter het net te doen visschen hadden sommigen 'n "Verklikker" aangesteld, waarbij men mettertijd straatslijpers vond, die er een winstgevend baantje van maakten... Soms werd 'n bakker, die bekeurd werd, zoo driftig dat hij den broodweger te lijf ging, of minder erg, hem de huid vol schold. Daarom werden hen weder "beschermers" terzijde gesteld. (Wie hiervan meer wil lezen, sla "De Gilden" van A.J.M. Brouwer Ancher blz. 141 e.v. maar eens na.)

Als ge dan naar oude dingen zoekt, vergeet dan ook die jonge wetenschap der folklore niet: op dat terrein heeft de bakker 'n schreefke veur. Hij gaf in den loop der eeuwen zooveel en velerlei. Denk maar aan de "duvekater" naast den "Gebakken Bijbel", de brooden en broodjes en koekjes, die bij speciale gelegenheden gebakken werden, zooals daar zijn: Kerstkransen, Krakelingen, Kerstbrood, de varkentjes van marsepein, Antoniuswafels, de Boonkoning, Broodjes van St. Nicolaus van Tolentine, Fransche bakkers, St. Hubertusbroodjes, Johannesbrood, Koningskoek, Mandaetbrood, Nieuwjaarskoeken, Nuselkoek, Sterfbrooden, Zielbroodjes en Zielkoeken. Dit zijn allemaal namen uit verschillende deelen van ons land en ook daarbuiten bijeengegaard en die van bijzondere beduidenis moeten heeten. 'n Volgend maal daarover misschien nog eens wat meer.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 19-10-1930