CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 23 januari 1930

 

 

Van vroeger dagen 150: Kinder-rijmen

 

Netjes in de rij - en ook wel minder ordelijk - werden de schooljongens met twee oppassers vanuit school naar huis begeleid. Om er den maat in te houden - en ook om de aandacht zooveel mogelijk af te leiden van aanleidingen tot kattekwaad - zongen de kinderen voor 40, 50 jaar te Tilburg tijdens zoo'n thuisgang goed en minder goed in de maat:

 

     Een, dat is een

     Éénen God alleen

     Éénen Zaligmaker

     En anders geen.

 

     Twee, dat is twee

     Twee steenen tafelen

     Aan Mozes gegeven.

     Éénen God alleen

     Éénen Zaligmaker

     En anders geen.

 

     Drie, dat is drie

     Drie Patriarchen:

     Abram, Izaak en Jacobus.

     Twee steenen tafelen,

     Éénen God alleen

     Éénen, enz.

 

     Vier, dat is vier

     Vier Evangelisten,

     Die de waarheid wisten.

     Drie Patriarchen,

     Twee steenen tafelen,

     Éénen God alleen

     Éénen, enz.

 

     Vijf, dat is vijf

     Vijf wonden des Heeren,

     Die wij moesten eeren.

     Vier Evangelisten,

     enz.

(Dan zong men telkens weer al tellend terug tot men altijd weer bij den éénen God belandde.)

 

     Zes, dat is zes

     Zes kruiken water,

     Veranderd eens in wijn,

     Die op de bruiloft

     Te Kanaän geschonken zijn.

 

     Zeven, dat is zeven

     Zeven Sacramenten

     ....................

 

     Acht, dat is acht

     Acht Zaligheden

     ....................

 

     Negen, dat is negen

     Negen koren der Engelen

     ....................

 

     Tien, dat is tien

     Tien Geboden des Heeren,

     Die wij moeten eeren.

    

     Elf, dat is elf

     Elf duizend maagdekes

     ....................

 

     Twaalf, dat is twaalf

     Twaalf heilige Apostelen

     ....................

 

Wie vult mij het ontbrekende aan?

Dit godsdienstige liedje leerde tevens automatisch op dreun tellen.

 

 

Voor het "aftellen" bij den aanvang van een spelletje dreunde men:

     Pierlala lag in de kist,

     Met bei z'n billekes bloot.

     Hij stampte het deksel van de kist

     En kroop er uit, dat niemand wist.

     Ha, ha, zei Pierlala,

     Nu ben ik nog niet dood!

     Van je een! Van je twee! Van je drie!

     Mijn zuster heet Marie!

     En als ze geen Marietje heet,

     Dan heet ze: Een, twee, drie!

 

Bij een regenbui klonk het en klinkt het nog:

     Het regent, het regent,

     De pannen worden nat.

     Daar kwamen twee boerinnekes aan,

     Die vielen  op d'r gat!

 

Rondspringend en dan op de hurken gaan zitten, klinkt het:

     Wij hebben in den Bosch 'n stoeltje gekocht

     En wij zullen er eens op gaan zitten.

 

Een ander aftelrijm luidt:

     Achter 't kasteel daar staat een huis.

     Is mijnheer of mevrouw niet thuis?

     Neen, ze zijn pas uitgegaan.

     Raadt eens wie ik tegenkwaam?

     Twee houtere mannen,

     Twee kopere pannen,

     Twee kindjes zonder ziel

     De ziel was in den hemel

     Ge vloekt gelijk eene kemel.

 

Waren de kinderen flink in actie en vlotte het spel dermate, dat ze naar den overmoedigen kant gingen overhellen, dan ging het hand in hand op een drafje over de volle breedte van de straat, zingend:

     Lang uit

     Breed uit

     Schup het vrouwke de deur uit.

 

De jongens zongen ook wel:

     Wij gaan voor niemand

     om, om, om,

     Maar wel voor paard en wagen.

 

De meisjes gingen vaak, tot zorgelijke benauwenis der moeders, bij elkaar aan de tippen der schorten hangen, onder den zinloozen roep van:

     Lang uit

     Brilleschuit

     Tien hoeken en een schuit

     Driemaal in een olliemolen.

     Links rechts

     Toe, toe.

 

Het volgend wiegeliedje of "schommelliedje" werd me genoteerd uit den mond van een opa, die 'n baby, welke nog niet loopen kon, op de knie liet wippen. Het wijsje was den kleuter directe aanleiding om 'n wiegende beweging met het bovenlijfje mee te maken. Uit de woorden klinkt het weversmilieu nog na, hoor maar.

 

     Stuurla, stuurla wijven

     Laat ons (Anneke) drijven

     In de school en op de straat

     Waar ons Anneke leere gaat

     Wie zal ze leeren?

     Onze Lieve Heere.

     De koperen pot

     De deur op slot

     De grendel er veur

     Adjuu, Monseigneur

     Zie, daar is oew kaas

     Zie, daar is oew brood

     Slaat diejen arremen wever dood

     Laat 'm nog wat leven,

     Hij zal er te beter om weven

     Hij weefde al dit

     Hij weefde al dat

     En hij weefde 'n kussen al onder z'n gat

     Van veeren,

     Van pluimen

     Van allerhande ruimen.

 

Hiermede heb ik uit het allerhande, dat naar aanleiding van vorige opstellen inkwam, weer een en ander geordend weergegeven.

 

Het kind heeft in de folklore een belangrijke plaats verkregen. Vandaar dat we prijs stellen op het kennen van spelen, liederen, rondedansen, gebeden, raadsels, kinderfeestjes, schoolgebruiken, die in onbruik raakten of tot de verdwijnende soort gaan behooren.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Januari 1930