CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 12 oktober 1929

 

 

Van vroeger dagen 136: 1898 3. De historische optocht 2

 

Het eerste deel van deze historischen optocht lieten we in 't vorig artikel ons geestesoog voorbijtrekken. Het geheel verplaatst ons in den tijd der Gouden Eeuw van Frederik Hendrik (1620-1650). Men had de tegenwerping, het bezwaar, gefluisterd, dat Frederik Hendrik en zijn tijdgenooten protestantsch waren en dat het daarom niet best voor Tilburger-katholieken ging die personen voor te stellen. Kleinzieligheid, bekrompenheid sprak uit zoo'n achterbaksche verdachtmaking. Doch de ziel van dit grootsch festijn, Dr. Dijksterhuis, die al zijn willen en wenschen, geheel zijn doen en denken, dat kostlijk kijkspel gunde, strafte aan de hand der historiemuze met wetenschappelijk gefundeerd betoog in een openbare vergadering die benepen, botte monkelaars af. Hij nam de geheele verantwoordelijkheid voor zich.

Waarom, zoo vroeg hij, heeft men gemeend, dat de aangewezen vorst uit het Oranjehuis, dien wij moesten verheerlijken, niemand anders kon zijn dan de groote Frederik Hendrik? Niet omdat hij het geweest is, wien het eindelijk gelukte het sterke Den Bosch te veroveren, niet als een uiting van leedvermaak dus in het lot van het vernederde Den Bosch, dat vroeger zoo graag den meester speelde in de Meierij, en dat nu, naar men wel eens beweert met jaloersche blikken het haar in zielental ver overtreffende Tilburg in zijn groei en bloei gadeslaat. Neen, edeler beweegredenen hebben tot die keuze geleid. Frederik Hendrik toch is een van de Oranjevorsten, wier nagedachtenis zeer in eere wordt gehouden. In Brabant, waar hij zoovele bezittingen had, is hij meermalen in de gelegenheid geweest door daden te toonen welk een edel vorst hij was. Bovendien werd hij niet alleen om den persoon, maar ook om den tijd, waarin hij leefde, gekozen. Onzer zijn stadhouderschap valt de glanstijd van Kunsten en Wetenschappen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Onder zijn regeering waren de Nederlanden de eerste mogendheid ter zee, en welk een macht wij waren te land, daarvan getuigen des stadhouders roemrijke dagen en de betrekkingen met het buitenland.

Voor de regelingscommissie van den optocht deed zeer zeker ook veel om de omstandigheid, dat de tijd van Frederik Hendrik viel in de 17e eeuw, de eeuw, die uitmuntte door haar sierlijke en kleurenrijke kleedij. Als die roemrijkste vorst bijv. geleefd had in het begin dezer eeuw, dan zou men zeer zeker een grootheid van den zooveelsten rang tot hoofdpersoon gemaakt hebben, liever dan een stoet samen te stellen, die in alle opzichten leelijk moest zijn door de kleeding der personen, wilde hij - en dit is een gebiedende eisch - historisch getrouw zijn. Waren de costuums uit de 1e helft der 19e eeuw schooner geweest voor het oog, waarlijk de keuze zou te Tilburg gegolden hebben den onvergetelijken koning Willem II. Ook had hier de protestantsche historicus er zijn katholieke stadgenooten niet arglistig willen laten inloopen. Verre vandaar. Zoo'n volksfeest was hem lief en daarom was hij met mannelijken ernst aan 't werk getogen toen katholieke medeburgers toonden in hem zulk 'n vertrouwen te stellen. Trouwens dat was reeds vroeger gebleken, als men uit lezingen, die hij hield, rijpe kennis naast strikte onpartijdigheid mocht concludeeren.

Juist om het hierboven genoemde bezwaar was bij de keuze van een deel der geschiedenis van het huis Oranje niet Willem van Oranje, noch Maurits, noch Willem III als hoofdfiguur genomen. De menschenkenner wist bij ondervinding reeds lang, dat er gegeven maar ook genomen ergernissen zijn. Daarom vroeg hij zich angstvallig af: "Is er in de persoon van Frederik Hendrik ook iets, waardoor men - mits met kennis van zaken oordeelende - bezwaar kan hebben hem hier als hoofdfiguur te eeren?"

Hem was geen feit bekend, maar hij kon eenzijdig oordeelen. Dus zocht hij bij historieschrijvers van naam en vond, dat Wagenaar, de protestantsche Hollandsche geschiedschrijver, op blz. 436, deel XI, zegt: "Fr. Hendrik gebruikte omtrent de Roomschgezinden zooveel toegevendheid, dat men in Frankrijk in den waan viel, dat hij hunner leere heimelijk toegedaan was." In de geschiedenis der Predikheeren te 's-Hertogenbosch van het lid dier orde Pater Meger, lezen we op blz. 91, waar hij de verovering van Den Bosch door Frederik Hendrik beschrijft: "Ophovius (de bisschop van 's-Bosch) verklaarde, dat aan de krijgsmanseer, aan de trouw jegens den koning was voldaan, en begaf zich persoonlijk tot den grootmoedigen overwinnaar Frederik Hendrik. De bisschop koesterde de hoop, dat de stad tot onzijdig gebied zou worden verklaard met vrije uitoefening van alle godsdiensten en wellicht ware de edele Boschdwinger (d.i. Frederik Hendrik evenzeer als Vondel hem noemt Weselwinner) hiertoe te vinden geweest, maar de krijgsheld was slechts dienaar en lasthebber der Staten." Waar een zoo onverdacht katholiek als een lid der Predikheeren, waar de bisschop van Den Bosch, de tijdgenoot van den prins, zóó gunstig over hem oordeelen, kon men zich volkomen verantwoord achten om Frederik Hendrik en zijn tijdgenooten als onderwerp van een historischen stoet te kiezen.

Men kon echter nog bezwaren koesteren tegen de tijdgenooten, althans tegen sommigen. Ook daarop gaf de historicus antwoord door te vragen, of men soms bezwaar had tegen Vondel, den dichtervorst, wiens Altaargeheimenissen mede zijn roem vormen. Zoo ja, dan kon men gerust aan genomen ergernissen denken. Was Rembrandt van Rijn, was Frans Hals, was Gerard Dou roomsch of protestantsch? Hij wist het niet en 't deed er weinig toe, hun werken spreken voor hen. Dat de zeehelden Tromp en De Ruyter en de anderen protestant waren, kunnen we weten, daar in die eeuwen van onverdraagzaamheid andersdenkenden niet tot de hooge waardigheden konden opklimmen. Maar dan vragen we weer: Hebben zij zich ooit als vroeger de Watergeuzen vergrepen aan wat der katholieken heilig is? Voor zoover bekend niet. En diezelfde vraag kon men stellen opzichtens al de personen uit die groep van den optocht.

 

Waar zóó nauwkeurig rekenschap van daden gegeven kon worden, kan het niet anders of men moest op welslagen mogen rekenen. Geslaagd is dit gedeelte van het volksfeest dan ook uitstekend en de gemeentesubsidie, die er voor verleend was, is nuttig besteed.

 

Zonder dat we in dit artikel nu gekomen zijn tot het weergeven van de hoofdgroepen van den stoet, hebben we toch stellig inzicht gekregen in den tijd en de personen, die voorgesteld werden. Deze beschouwen we met hun kleerenpracht een volgende keer.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, October 1929