CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 5 oktober 1929

 

 

Van vroeger dagen 135: 1898 2. 'n Historische optocht 1

 

De ziel van den historischen optocht, die dagenlang het onderwerp der gesprekken in 't najaar van 1898 te Tilburg geweest is, was wijlen Dr. B. Dijksterhuis, die ook het idee voor den geheelen optocht aan de hand heeft gedaan. Dagen en nachten heeft hij er voor gewerkt, gestudeerd, geschreven, geredevoerd en geconfereerd, met opoffering van eigen belang en werk, want hij was in dien tijd juist bezig met het schrijven van zijn proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor in de Nederlandsche Letteren, een proefschrift dat van groote beteekenis gebleken is voor de kennis van het verleden der Heerlijkheid Tilburg en Goirle. (27 Mei 1899 doctoreerde de heer Dijksterhuis.)

Dat het daarstellen van den historischen optocht niet steeds van een leien dakje gegaan is, blijkt o.a. wel uit een "verweer" dat de ijverige geschiedvorscher in een der voorbereidingsvergaderingen heeft gehouden toen hem ter oore was gekomen, dat er aanmerkingen gemaakt waren op een der hoofdfiguren, die hij wilde doen voorstellen. Doch laat ons wat regelmatiger van den opbouw van dit luisterrijk vertoon vertellen.

Het hoofdcomité voor de kroningsfeesten met burgemeester Jansen aan het hoofd, had aan een commissie van tien personen opgedragen een ontwerp te maken voor een historischen optocht van wie een sub-commissie de verdere uitwerking kreeg. Daartoe vroeg en verkreeg deze ook de medewerking van vele stadgenooten. Vergaderingen waarin teekeningen van den heer P. de Boer de wanden vulden, trokken talrijke belangstellenden, die het er mede eens werden, dat geen pêle-mêle of potpourri optocht geboden zou worden, zooals er voordien reeds meerdere vertoond waren, doch dat er eenheid in het geheel zou zijn. Van één lichaam ging de geheele gedachte uit, teneinde zich te houden aan de eischen der historische waarheid, waarvoor studie en nasporingen noodig waren. Men wilde de strengste critiek van deskundigen kunnen doorstaan.

De optocht bestond uit twee afdeelingen, waarvan de eene betrekking had op de geschiedenis van de plaats onzer inwoning, de andere op die van het Huis Oranje. De eerste afdeeling was voor de stad Tilburg de eigenaardigste, terwijl de tweede als geheel het schitterendst effect sorteerde.

In de eerste afdeeling gaf men een beeld van Tilburg in de zeventiende eeuw. Daarin kwamen drie groepen voor. Toen de 19e-eeuwsche marechaussees de noodige ruimte onder de 19e-eeuwsche toeschouwers gemaakt hadden, toen trompetters te paard aangekondigd hadden, dat de stoet naderde, toen een muziekcorps in costuum door zijn vroolijke marsch de feeststemming onder het publiek had opgewekt, verscheen een eigenaardige groep, nl. de oude Schuttersgilden. Deze verbinden het tegenwoordige met het verledene, immers zij bestaan nog en zij bestonden drie, vier eeuwen geleden ook reeds.

Voorop ging het gilde van St. Joris, de kruisboogschutters "Het Boerenguld". St. Joris was er te paard zelf bij en de hoofdman C. v. Roessel met de koning Ant. Kolen, naast oud-koningen, oud-raden, dekens, standaarddrager en vaandrig trokken natuurlijk direct bekijks nu ze daar zoo statig als eerstelingen voortschreden. Weinigen van het publiek zullen op dat oogenblik gedacht hebben aan hunne oude vestbrieven, hunne statuten en hun reglement dat van het jaar 1590 zou dateeren en oudheidkundigen belang inboezemt. Die eerbiedwaardigheid door ouderdom ontging ten eenenmale de massa. Dat ze zich in eenvoudig 17e-eeuwsch costuum gestoken hadden met kuitbroeken in plaats van de leelijke lange pijpen van thans, trok hun aandacht. Evenzoo hun kostbare schilden.

Als tweede volgde het gild van St. Sebastiaan. Daarvan leefden toen nog slechts drie leden, nl. J. Donders, J. van Riel en J. van Eyck, die sedert alweder van ons gingen. Zij waren dus te gering in tal om dat eveneens oude gilde te representeeren en daarom werd dit gilde voorgesteld door de leden van "Soranus". Insignes, vaandels, sjerpen enz. werden ter opluistering meegevoerd. Men was er zoo bijzonder op gesteld geweest ook dit gild vertegenwoordigd te zien, omdat het oude papieren had, 'n vestbrief hun geschonken door een der heeren van Grobbendonck, terwijl in het 17e-eeuwsche dorpsleven St. Sebastiaan een groote rol vervuld had. Dat St. Sebastiaans-gilde heeft zich reeds meer dan 200 jaar geleden verdienstelijk gemaakt niet alleen door de leden aangename uren te verschaffen, maar door - wat veel hooger staat - zich te belasten met het ten grave brengen van aan besmettelijke ziekten gestorven personen. In die tijden van epidemieën van de gevaarlijkste soort een daad van grooten moed. Namen van hunne dekens zijn bewaard gebleven, o.a. in 1639: Adriaan Pauwels Hendriks, Peter Jansz. v.d. Dries, Peter Adr. Goiaerts, Peter Gerrits van Hove.

Het gewerengilde van St. Dionysius met den hoofdman L. Jongen volgde dan, waarachter een praalwagen kwam, voorstellende het oude kasteel van Tilburg, naar een afbeelding van rond 1700. Aan weerszijden stonden vier pages dragende de wapens der oudste heerlijke geslachten van Tilburg.

Dan volgde een fietsclub toen nog deftig en voornaam genoemd "de Vélocipèdenclub Velox"; zij stelde een zevental heeren van Tilburg voor, te weten: Paulus van Haestrecht, ridder uit het laatst der 14e eeuw; Dirk van Haestrecht, ridder uit de 15e eeuw; Paulus van Haestrecht idem; Huybert van Malsem, ridder uit het laatst der 16e eeuw, voorts pages van deze, waarop in groot ornaat verscheen Antoine Schets, Baron van Grobbendonck, Heere van Durbuy, Tilburg, Goirle etc., Ridder der Orde van St. Jacob, Gouverneur der stad en Meyerye van 's-Hertogenbosch (Aloys Franken stelde hem voor). Dan schreed Prins Willem van Hessen, Fürst tot Hirscheld, Graaf tot Catzen-Ellebogen, Dietz, Ziegenháin, Nidda en Schauenburg, Luitenant-Generaal van de Ruyterije van den Staet, enz. statig daarachter terwijl zijne twee adjudanten hun heer eerbiedig en toch statig tevens volgden. Graaf Gijsbert Steenbergensis van Hoogendorp sloot deze groep.

Nummer 7 van den optocht stelde voor "Het oude bestuur van Tilburg", nl. eerstens Schout en Schepenen en secretaris, tijdgenooten van Frederik Hendrik, en tweedens "de Twee en Twintig mannen", zijnde twee van de aanzienlijkste mannen uit ieder der elf herdtgangen of wijken, waaruit Tilburg vroeger bestond. Toen in de 80-jarigen oorlog de lasten en zorgen van het bestuur al te groot werden, hadden Schout en Schepenen die 22 mannen opgeroepen om hen in het bestuur bij te staan en ze bleven ook gedurende de 17e eeuw de vertegenwoordigers van de bevolking die controle uitoefenden op de geldmiddelen van 't bestuur. Die herdtgangen waren: Corvel en Laer, Oerle en Broekhoven, Rijdt, Berckdijk, Hasselt, Stokhasselt, Heydsijde, Veldhoven, Hoeven, Loven en Kerk Heuvel.

 

Men verleende met dit eerste gedeelte van den stoet alzoo een lokaal karakter aan het feest en bracht een hulde aan de Tilburgers van voor een paar eeuwen, aan wier noeste vlijt het gelukt is het hoofd omhoog te houden; wier volhardingsvermogen er in slaagde de rampen van oorlogen en overweldiging te boven te komen; die het niettegenstaande allerlei tegenwerking zoover brachten, dat Tilburg's nijverheid niet alleen zich staande hield, maar zich steeds verder ontwikkelde, waardoor de grond gelegd werd voor de industrie, die Tilburg gemaakt heeft tot de voorname zuidelijke nijverheidsstad. Waar in de 17e eeuw Tilburg reeds door de wolfabricage bloeide en men in de stadsarchieven meer dan veertig fabriquers met name genoemd vindt, diende ook een twintigtal dier oude fabrikanten ten tooneele gevoerd, doch wegens gebrek aan belangstelling liet men in dit punt de commissie in den steek. Toch heeft deze optocht Tilburg geëerd in zijn burgers en in zijn heeren.

Door een vroolijke marschen spelend muziekcorps "l'Echo des Montagnes" van Korvel werd al het tot nu toe genoemde gescheiden van het tweede en meest luisterrijke gedeelte van den stoet, dat de toeschouwers in gedachten terugvoerde tot een der meest roemrijke tijdperken onzer vaderlandsche geschiedenis, de Gouden Eeuw van Frederik Hendrik (1620-1650). Waarom men juist dit tijdperk en deze hoofdfiguren gekozen had, vertellen we in een vervolgartikel.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, September 1929