CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 27 juli 1929

 

 

Van vroeger dagen 125: Oude gebruiken

 

Geboorte

Ten allen tijde was de geboorte van een kind een gebeurtenis, die men niet onopgemerkt kon laten voorbijgaan. 'n Gelegenheid tot het aanbieden van geschenken werd het en menig schoteltje, pot of kom, waarop soms het jaartal en de naam van den booreling gegrift, is dáár om sprekend bewijs te leveren van dit mooi gebruik der voorvaderen.

De beschuit met muisjes, bij ons inheemsch en nog gebruikelijk, wordt elders vervangen door tradioneele suikerbollen, waarop peter en meter de straatjeugd onthalen, nadat het kindje ten doop gehouden is. Om die te bemachtigen buitelt de bende gat over kop en vecht en joelt als de bollen te grabbel gegooid zijn; zooiets gebeurt nog in 't Payottenland, in West-Brabant.

In onze streek ziet men vaak bij een moeilijke verlossing zeven kaarsen in een bakje wit zand in den kelder ontstoken worden: zijn de kaarsen opgebrand, dan zal ook de nieuwe wereldburger zijn entree gemaakt hebben.

Dat de mantel of pelerine van St. Coleta der Clarissen alhier in goeden geur van zwangere vrouwen staat, is een bekend feit. Zij worden er mede omhangen onder het uitspreken van gebeden; voor de bij die gelegenheid geboden geschenken wordt de aanstaande moeder bovendien met een reliquie vereerd, die tijdens de verlossing onder 't hoofdkussen rust.

Sommigen spreken van kinderen, die met den helm geboren zijn. Dit zou zijn een vliesachtig omhulsel van het hoofd. 't Zou geluk aanbrengen en een soort helderziendheid veroorzaken.

Kwamen te Tilburg in een wevers- of werkmansgezin de kinderen vroeger wat al "te dicht" en te talrijk, dan gaf de patroon bij de gezinsvermeerdering menigmaal een gulden opslag bij het weekloon; regel was dit echter niet.

Was de jonge moeder weder "in de rij", dan zou zij niet "uit gegaan zijn", bij buurvrouwen op bezoek of haar gewone doening buitenshuis aanvangen, vóórdat zij diep in haar falie gedoken haar "kerkgang" gedaan had: de zuiveringstocht naar de kerk, waar óók - als eenmaal de Moeder-Maagd deed - het offer gebracht werd bestaande niet uit twee jonge duifjes, doch uit geld 'n bedrag al naar gelang de beurs reikte.

 

De loting

In 1929 heeft een nieuwe manier van aanwijzing der dienstplichtigen voorgoed een einde gemaakt aan gebruiken, die vroeger den lotingsdag een eigen cachet gaven. Uitingen van vreugd of nauwbedwongen spijt mogen het geweest zijn, doch die luidruchtige genoegens, welke met de loting gepaard gingen als de lotelingen met den getrokken nummer op pet of hoed door de straten trokken, herberg in en herberg uit, waarbij ook de woningen der ouders van de jongens niet vergeten werden, waren weinig verheffend van aanblik. Zelfs kwam het meermalen tot vechtpartijen, ook wel van wijk tegen wijk.

De loting werd gewoonlijk door bijgeloovige praktijken voorafgegaan. De loteling of zijn familieleden - vooral de moeder - riepen verscheidene heiligen aan, stopten amuletten in de kleeren, of togen ter beevaart.

 

Huwelijk

Wanneer een jongen 'n oogje had op 'n huwbaar meisje, was het gebruikelijk om van die genegenheid aan de ouders en tevens aan de jongedochter te doen blijken door eens te "gaan aansteken". De jongeman, soms van kennissen vergezeld, liep op 'n goeien avond binnen, begon z'n praatje door te zeggen, dat hij eens kwam aansteken en schoof mede in den kring om verder een doodgewoon praatje over koetjes en kalfjes te doen verloopen. Deze handelwijze was dan volop genoeg om de tongen (en harten) te doen spreken.

Als eindelijk de vrijage tot een huwelijk zou leiden, wist de buurt natuurlijk tijdig daarvan het hare. Het was vrijwel regel, dat de paartjes op Zaterdag ondertrouw deden. Enkele dagen daarvóór legden de buurjongens vijf tot tien cent bijeen om kruit en percussions (slaghoedjes) te koopen. Zij schoten reeds Vrijdagsavonds een aantal malen; kwam het nieuwe paar 's Zaterdagsmorgens uit de deur, dan knalden weer een paar geweerschoten en evenzoo bij terugkomst van het stadhuis, nadat de aangifte geschied was. Als loon voor de saluutschoten moesten de buurjongens 's Zaterdagsavonds flink getracteerd worden op sterken drank. Dat heette "den brandewijn geven", ook al werd bier of iets anders gedronken. Liet een bruidspaar die tractatie na, dan kon men er haast zeker van zijn, dat op Zondagmorgen de stoep of deur met faecaliën besmeurd waren; de "geheel buurt" kwam buiten om te staan kwebbelen en ginnegappen. 't Werd als een schande aangerekend, die men niet spoedig vergat.

In de Statuten van de eerste zoowel als van de tweede Bossche Synode, die onderscheidenlijk gehouden zijn in 1571 en 1612, werd verboden het misbruik, dat in sommige plaatsen van het Bisdom van 's Bosch was ingeslopen en hierin bestond, dat jongelui van een bruidspaartje bier of geld eischten, zg. donsgeld, balgeld of schatgeld genoemd; dat veroorzaakte niet zelden vechtpartijen. Wij mogen dit een misbruik noemen, omdat bij niet voldoen aan dien eisch baldadigheden niet uitbleven.

Een merkwaardig gebruik was ook het "tafelen". Als 'n huwelijk op 't laatste nippertje afsprong, en de buurt zoiets niet goedkeurde, werd er bij hem of haar, die de verbintenis verbroken had, een serenade gebracht van ketelmuziek: oorverdoovend lawaai voor de deur en in de omgeving van het huis met blikken, pannen, deksels, oude emmers enz. tot zelfs de wanmolen toe. Wat tafels enz. op mekaar stapelen om den weg te versperren heeft aan dit gebruik wellicht den naam geschonken.

Gelukkig dat aan zulke gebruiken een einde gemaakt is, want behalve het bachanaal waartoe zij leiden konden, was er vaak gevaar aan verbonden, bijv. zoo'n schietpartij door onvoldoende geoefende schutters of met ondeugdelijk schietgerei.

Op den trouwdag was het feestmaal zoo uitgebreid mogelijk, zoodat menigeen bij die gelegenheid boven z'n beurs ging, al kon geen weversbeurs een fijn menu doen samenstellen. Daarom was het meestal witte en groote boonen met koude ham; een ferme snee boerenmik met suiker, en brood met oude kaas. Dat er stevig gedronken werd, dient extra vermeld.

Daags na de bruiloft, waarop de naaste familie genoodigd was geweest, werden "de geburen op den overschot verzocht". Bij die gelegenheid werd een klein cadeautje aangeboden, bestaande uit bijv. een blauw voorschoot, een jak of gestreepte rok. Ook dan werd weer vaak te diep in 't glaasje gekeken, hetgeen kon leiden tot den treurigen nasleep daarvan.

 

Overlijden

Was te Tilburg iemand overleden, dan werd een zg. busseltje voor het sterfhuis geplaatst. Aanvankelijk bestond dit uit een rolletje (busseltje) stroo, dat in fijner diepen zin duidt op: "De Heer heeft de tarwe genomen en hier ligt het ijle stroo", doch dat in den volksmond genoemd werd het rekstroo, waarop het lijk het laatst gerust had, met daartegenaan drie of zes gewone metselsteenen. Later werden die steenen door zwarte plankjes vervangen en nog later werd een heel "busselke" door den timmerman vervaardigd, dat bestond uit een houten rol waartegen de plankjes getimmerd waren; bovenop prijkte een plankje, dat met een doodshoofd, waaronder twee gekruiste knekels, beschilderd was, en waaronder men las: "Bid voor mij". (Zo eentje is reeds voor de Oudheid-kamer afgestaan, doch er komen er nog meerdere te kort. Wie er een beschikbaar heeft, sta het s.v.p. voor de verzameling af.)

Hegeman, de vroegere eigenaar van het sinds verdwenen hotel "De Zwaan" op den Heuvel, brak het eerst officieel met dit gebruik en aldra volgden hem meerderen. Nog niet geheel verdwenen is het gebruik om in een sterfhuis alle spiegels, klein en groot, aan den wand om te keeren en zoo te laten hangen, zoolang "het lijk boven aarde staat".

Het overlijden werd bij een eenvoudig sterfgeval vroeger door de buurvrouw bij de geburen rondgezegd, terwijl de rechterbuurman de naaste familie van den overledene moest "aanzeggen". Later zijn de gelegenheids-aanzeggers, de doodbidders, de kraaien, de rondbidders of hoe men ze noemde, gekomen. Was het een deftig sterfgeval, dan liepen twee, soms zelfs vier bidders, al naar de klasse, de huizen der straat af en midden op den weg liep de "schreeuwer", ook een kraai, die deftig in 't zwart gekleed was, met een rouwmantel om en die een buitenmodel steek met rouwstaart droeg. Hij hield tijdens het "aanzeggen" het midden der straat en zegde niet mee aan.

Een der eerste doodbidders is op 't Heike de schoenmaker Toontje van Oirschot geweest; voorts Adriaan Pistorius, de suisse van de Goirkesche kerk; later kwamen o.m. de Van den Besselaars. De "schruwer" ging ook op den dag der begrafenis in den lijkstoet mee, terwijl hij een witte doek puntsgewijs voor zich uit droeg. Zoowel aan de busselkes als aan de schreeuwers en bidders kon men zien, of het een kind dan wel een vrouw of een man betrof; er waren onderscheidingsteekens voor aangebracht, bijv. een wit strikje.

Al de deelnemers aan een begrafenisstoet behoorden een rouwmantel te dragen. Dat echter niet ieders garderobe zoo'n gelegenheidskleed rijk was, laat zich begrijpen. Daarom waren er verhuurders van die rouwkleeding, bijv. Willeke van Asten op 't Korvel. Al naar gelang men een goede zwarte dan wel een min of meer verschoten, op 't groene af zijnde, mantel begeerde, varieerde de huurprijs van drie tot vijftien cent per gelegenheid. In den regel kon zoo'n duur exemplaar wel daags te voren gehaald worden en bestond zoodoende de gelegenheid om hem een nachtje te doen luchten want men begrijpt, dat het niet al te hygiënisch was een kleed om te slaan, waar vorig maal, wie weet wie, in gepronkt had. Naast het onhygiënische bezat dit gebruik wel het voordeel, dat de ruime lange mantel alle onderkleeding bedekte en men een stemmig zwart (of vaal) geheel zag. De vrouwen volgden den gang naar het kerkhof verscholen in haar falie, de lange zwarte omslagdoek, die tot diep over 't hoofd getrokken werd.

Tijdens het "boven aarde staan" van 't lijk werd de rozenkrans aan huis gebeden. 't Was een pretje voor de jeugd om in den gang of zelfs tot op de huisstoep voor een stoel geknield te liggen en iets van die stomme smart der nabestaanden te aanschouwen ofwel op te merken, wat de nieuwsgierige buurvrouwen deden of spraken terwijl een kwezel de rozenhoedjes afprevelde.

Op den dag der begrafenis stond bij de boeren te Tilburg een witte kom op de tafel gevuld met jenever. Daarin was een ronde tinnen lepel, en de dragers (mannen uit de buurt) zoowel als anderen mochten naar verkiezing er een of twee lepels uitslurpen. Daarbij beleefde men wel ooit het kwetsende schouwspel, dat iemand al te begeerig tot drie of meermalen den lepel naar den mond bracht. Daarna ging 't lijk naar de kerk. Later is die eene lepel vervangen door enkele tinnen kopjes. Die stonden in twee rijen gereed op tafel en men dronk ervan om ze dan door te geven aan den buurman totdat het leeg was. Want druk bezocht waren die begrafenissen meestal wel.

Was het lijk ter aarde besteld, dan keerde men tot het sterfhuis weer en vond daar een vaatje bier, tinnen kannen met deksel, veel boerenmik, een kaas in vieren gedeeld. Men zag menigmaal het mes bezijden uit den zak trekken en zooveel kaas afreepen als de snee mik maar dragen kon: meer kaas dan brood. Men (vr)at ooit om voor drie dagen genoeg te hebben.

Bij de wevers zat het er niet zóó aan en daarom ging men bij hen vóór 't vertrek van 't lijk met de flesch en een borreltje rond om elk daaruit een glaasje te geven. De buurlui droegen het lijk; elk der dragers kreeg er veertig centen voor.

 

Nieuwe tijden nieuwe zeden. Doch niemand zal er rouwig om zijn, dat dergelijke misbruiken in onbruik raakten. Menigeen, die fijngevoelig was, zal het schrijnende leed door 't verlies van een dierbare doode nog te dieper gevoeld hebben bij de ergernis die vreemden in zulke droeve stonden ooit gaven. In dit opzicht zijn we ontegenzeggelijk vooruit gegaan. Als mettertijd de lange sliert van pratende volgers bij begrafenissen nog gaat plaats maken voor enkele volgauto's, zal dat evenmin verlies beteekenen. Wie werkelijk een doode oprecht wil eeren, wone eerbiedig de lijkdienst bij.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Juli 1929