CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 15 juni 1929

 

 

Van vroeger dagen 119: De zonderlinge vischvangst

 

't Was heerlijk zomersch warm op een Zondagmiddag in September van het jaar 1868, toen een stelletje Tilburgsche wevers met Kees Gabriëls aan 't hoofd in de richting van de Rauwbraken trok om te visschen. Ze waren echter niet met hengel, vischemmertje of peurtobbe gewapend, doch droegen schoppen, spaden, emmers, en ander schepmateriaal. Wat waren ze dan van plan? Wel, ze hadden het stoute voornemen opgevat om een ven leeg te "euzen" (*) en zoodoende alle visch te bemachtigen. Het Schepersven moest er aan gelooven, dat onder Enschot lag.

De Zondagmiddag en -avond en ook den Maandag hadden ze aan het leegscheppen ijverig gewerkt na vooraf afvoerslooten gegraven te hebben, teneinde het overbodige water gemakkelijk te doen afvloeien. Doch Dinsdags kwam een stelletje Berkelschen om hen te verjagen. Het dreigde een formeele vechtpartij te worden, die tenslotte tegen den avond luwde door het aftrekken der Tilburgers. Deze gaven echter geen kamp en Woensdag werd het verlaten terrein herwonnen. Na veel moeiten en hard werken, had men eindelijk het doel bereikt, doch... tegen den avond trok men met een vrachtje van slechts een pond of vier visch niet al te zegevierend huiswaarts.

De tongen waren echter in beroering gekomen door deze vischpartij van vier dagen, die zoo'n romantisch tintje gekregen had. Zóó zelfs, dat schoolmeester Drabbe van den Heikant er het volgende versje op maakte, dat langen tijd met graagte aan het weefgetouw gezongen werd. Als de spoel heen en weer schoot, leende de melodie er zich goed toe.

 

Zoekt gij een plaats in deze baan

Van Hazennest op Enschot aan?

Daar ligt een poel, die ik wel ken,

Het schoone, blanke Schepersven.

 

Des zomers is 't een zwemmersplaats

En 's winters sliert er slee en schaats.

Zoodoende vindt men aan den poel

Altijd een vree maar druk gewoel.

 

Eens in het zomerbadseizoen,

Kwam Tilburg hier een wandling doen.

Eenieder riep: "Ik weet gewis,

Hier zit veel groote en kleine visch."

 

"Komt, mannen, voort! en spoed u wat,

Haalt ijlings ton en eus en vat.

Met brood en spek en snaps en bier,

En brengt dat alles spoedig hier."

 

Men loopt en draagt met stoop en kan,

Een ieder spoedt zich wat hij kan.

En dan roept Kees: "Houdt u maar kloek,

Straks braadt men paling, baars en snoek."

 

Een vrouwtje liep al op een draf,

Zij kwam ook van het Groeseind af,

Zij rekent op veel snoek en aal

En brengt dus manliefs middagmaal.

 

Maar ziet daar kwam een ander wijf

Met veel getier en woest gekijf,

Zij roept: "'t Zijn luiaards, die ge ziet!

Zij slapen, maar zij euzen niet."

 

De avond valt, de nacht breekt aan,

Hoe zal het met de visschers gaan?

Het ven verlaten doen zij niet,

Daar men den snoek reeds spartlen ziet.

 

De zonne brandt, 't is middaguur:

Men kan niet blijven op den duur,

Eenieder gooit zijn eus en wan,

En loopt naar huis zoo hard hij kan.

 

Een nieuwe troep kwam op een draf,

Toen heel gezwind van Berkel af.

Die zonk den moed ook in den schoen,

Men moest er zooveel moeit' voor doen.

 

Men toog er 's Woensdags weer op uit

Om te bekomen toch den buit...

Doch ieder liet een bange zucht...

De visch... die zweefde in de lucht!

 

Als gij nog soms een visscher ziet,

Spreekt hem van dat malheur toch niet,

Want hij zucht nog wel duizend keer:

"Ik visch op 't Schepersven nooit meer!"

 

De weinige afleiding, die het dorpsche leven bood, deed met graagte naar zoo'n aanleiding grijpen om eens wat kleur en humor aan het eentonige bestaan van elken dag te geven. 't Was onschuldige lol, waar toch lang en hartelijk om gelachen is. Naar St. Job te Enschot gaan en vandaar 'n bos scharren op den rug aan een stok naar huis dragen, is even goedkoope pret als 'n droge vischpartij van een Zondagsvisscher.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Mei 1929

 

(*) eus - euzen = gewestelijke taal voor hoos - hoozen.