CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 17 augustus 1929

 

 

Van vroeger dagen 128: De ambachtsschool jubileert

 

Tegen 1 October a.s. maakt het bestuur der "Vereeniging Ambachts- en Industrieschool voor Tilburg en Omstreken" zich op om opnieuw een jubilé te vieren. Is op 8 October van het vorig jaar met gepasten en geroemden luister het vijftigjarig bestaan herdacht der oudste loot van dezen nijveren stam, de weefschool, ditmaal zal een jongere zuster, de Ambachtsschool, haar vijf en twintig jarig bestaan eenigszins luisterrijk vieren.

Bij den aanvang der twintigste eeuw was het vakonderwijs hier ter stede niet op zulk een leest geschoeid, als vooruitstrevende mannen, die zich voor dezen tak van vooropleiding interesseerden, wenschelijk achtten. De weefschool vervulde - zoogoed haar bekrompen middelen gedoogden - haar eenzijdige taak, doch men begreep maar al te goed, dat er opleidingsmogelijkheid nodig was voor meerdere takken van nijverheid dan enkel de textiel. Daarom kwamen op 27 Juni 1902 bijeen de - toen nog nieuwe - burgemeester W.P.A. Mutsaers (die korts bij Kon. Besl. van 3 December 1901 als zoodanig benoemd was), de Wethouders J.M.J. Kerstens, P.F. Bergmans en L.J. Goyaerts, de commissie van Toezicht op Middelbaar onderwijs, en de commissie uit den gemeenteraad voor de Ambachtsschool, die beraadslaagden op welke wijze het ambachtsonderwijs in vollen omvang het beste voor Tilburg gediend kon worden. Men meende, dat daartoe eene vereeniging gevormd moest worden, die naast de bestaande weefschool voor de textiel ook de andere vakken ten dienste zou staan. Om hiertoe te geraken constitueerde zich in eene bijeenkomst van 12 Juli 1902 een voorlopig bestuur, bestaande uit de heeren Dr. H.A.H. van der Heijden, P.W. Maas, L.J. Goyaerts, A. Blomjous, F.P.J.M. van Dooren, Joh. Diepen, L. de Beer-Eras, Em. Janssens en Dr. Dijksterhuis, waarvan eerstgenoemde voorzitter en Dr. Dijksterhuis secretaris werd. Zij ontwierpen statuten, die 14 November 1902 in eene algemeene ledenvergadering goedgekeurd werden, terwijl genoemden tevens in de aangeduide functies gehandhaafd bleven. Nu was gesticht de "Vereeniging Ambachts- en Industrieschool voor Tilburg en Omstreken", die de bedoeling had de toentertijd bestaande weefschool met een op te richten ambachtsschool gezamenlijk te beheeren. In de vergadering van den gemeenteraad van 29 December 1902 werd een contract met deze vereeniging afgesloten.

Ondertusschen was aan een commissie uit het bestuur, bestaande uit de leden L.J. Goyaerts, André Blomjous en Dr. Dijksterhuis, opgedragen zich op de hoogte te stellen van de inrichting van ambachtsscholen. Daartoe bezochten ze o.a. de scholen te Utrecht, Amersfoort en Alkmaar en werden er samensprekingen gehouden met den inspecteur van het ambachtsonderwijs H.J. de Groot. Niet, zooals de aanvankelijke opzet luidde, zou er een ambachtsavondschool doch een winterdagschool gesticht worden machtigde de gemeenteraad in zijne vergadering van 27 Maart 1903.

In Mei 1903 waren de voorbereidende werkzaamheden zoover gevorderd, dat een begrooting van inkomsten en uitgaven kon worden opgemaakt, het bedrag der aan te vragen subsidies aan Rijk en Provincie kon worden bepaald en de bouwplannen vastgesteld konden worden. Men vleide zich reeds met de hoop, dat nog voor den winter 1903-1904 met den bouw begonnen zou kunnen worden. Daardoor zou dan ook in de treurige huisvesting der weefschool voorzien zijn, al heeft het in die jaren het onderwijs wel meer aan voldoende onderdak gemangeld. We denken bijv. aan de zg. stadsteekenschool, die in 1870 in eenige lokalen onder het stadhuis gevestigd was.

Daar kwam in het begin van September 1903 de jobstijding, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken, Dr. Abr. Kuyper, geen termen had kunnen vinden op de begrooting van 1904 een subsidie voor de hier op te richten ambachts- en industrieschool uit te trekken en wel op grond hiervan, dat het hem wenschelijk voorkwam, dat de weefschool niet werd een onderdeel van de Ambachtsschool, omdat volgens zijn oordeel in Tilburg eene afzonderlijke, naar de eischen des tijds ingerichte textielschool moest verrijzen. (In den jare 1929 is men er eindelijk eene aan het bouwen!)

Als men nu nog weet dat in dienzelfden tijd ook de plannen om de villa Guillaume aan te koopen mislukten, dan kan men begrijpen, dat eenige moedeloosheid onder de bestuursleden heerschte. Doch men gaf den moed niet op; een nieuw adres, vergezeld van een adhaesiebetuiging door het gemeentebestuur, de Kamer van Koophandel en de Vereeniging van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen stoffen, ging naar den minister, een particuliere audiëntie werd verkregen op 10 October 1903, en deze erlangde de toezegging, dat de subsidieaanvrage opnieuw overwogen zou worden. Zelfs zegde Zijne Excellentie toe naar Tilburg te komen om een onderzoek in loco in te stellen.

Op 14 November 1903 had ten stadhuize de conferentie met den minister plaats. De plannen werden opnieuw ontvouwd, de verzekering herhaald, dat het ontworpene voor Tilburg voorlopig voldoende geacht kon worden, doch Z.Ex. bleef op zijn standpunt staan. Uit den aard der zaak kwam het in die conferentie niet tot een beslissing, doch het resultaat werd, dat op de staatsbegrooting voor 1904 een som van f 2.000 voor de inrichting eener ambachtsschool kwam mits de geldelijke administratie gescheiden werd van de Industrieschool. Deze voorwaarde werd door het bestuur en den gemeenteraad natuurlijk aanvaard. Daarbij besloot deze laatste in zijn vergadering van 12 Februari 1904 tot het aankoopen der villa Guillaume aan de Spoorlaan voor de op te richten gecombineerde onderwijsinrichtingen, terwijl reeds 16 Maart daaraanvolgend de aanbesteding voor verbouwing plaats had, waarbij de heer M. Kuypers aannemer werd voor de somma van f 52.968.

Tot directeur der ambachtsschool was middelerwijl benoemd de heer F.C. Steinman, leeraar aan eenzelfde school te Arnhem. Op 1 October 1904 had het feest der plechtige opening van de ambachtsschool plaats en tevens van de nieuw ingerichte weefschool, terwijl de gebouwen door de gemeente in bruikleen werden overgedragen. Men begon de lessen op 3 October met 58 leerlingen voor de verschillende ambachten. Eerste leeraar voor het smeden was J. Witbroek uit Rotterdam, voor het verven en teekenen J.H. Meyman uit Zwolle, voor het handteekenen A.M. Lejeune, voor het timmeren A.A. Wentinck uit Weesp; deze is de conciërge als zoodanig aan de school en jubileert dus mede, evenals de conciërge J. Grimminck.

Sindsdien heeft de school zich in voortschrijdenden bloei mogen verheugen; het onderwijs heeft zich steeds aan de behoeften van den tijd weten aan te passen, al zou men nog meer gepresteerd hebben als geen belemmeringen door bezuinigingsmaatregelen gebrek aan werkruimten enz. hadden geschapen. Als straks de nieuwe textielschool in gebruik genomen zal zijn, komt evenwel ook voor de ambachtsschool weer meerder ruimte vrij om in het tweede vijf en twintig jarig tijdvak met onverdroten ijver zich nog meer aan de belangen der vakjeugd te wijden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Augustus 1929