CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 2 februari 1929

 

 

Van vroeger dagen 101: Bescherming en vrijhandel 1

 

Het was den 10en Aug. 1887, dat vier en negentig Tilburgsche fabrikanten een verslag omtrent de Tilburgsche Wolindustrie wereldkundig gemaakt hadden. Dit verslag had Hendrik Muller Szoon, lid der Eerste Kamer der Staten-Generaal en schrijver van "De Nederlandsche Katoennijverheid en het stelsel van bescherming in Nederlandsch Indië" in de Nieuwe Rott. Ct. een vijftal artikelen in de pen gegeven, waarin hij o.m. de verzuchting slaakte, dat de klachten, "die men tot vervelens toe hoort", gesmoord mochten worden. Die verzuchting is tot op den dag van heden nog niet uit de lucht. Dat de klachten geheel ongegrond zijn, is moeilijk aan te nemen, als we nagaan, hoeveel er destijds over te doen geweest is, terwijl ook thans weer de pers er volle aandacht aan schenkt.

Voor Tilburg was het in de tachtiger jaren een econoom en fabrikant van naam, Armand Diepen, wiens welversneden pen zeer actief de nijverheid ten dienste gestaan heeft als voorvechter van het protectionisme en wiens geschriften tot den dag van heden hunne aantrekkelijkheid en belangrijkheid voor belangstellenden behouden hebben. Hij deed zijn gezaghebbende stem gelden en ging in dezen belangenstrijd vooraan. Hij was van oordeel, dat o.a. het gevolg "der actieve bescherming zou zijn: vooruitgang van productie én in hoedanigheid én in hoeveelheid". Zeer terecht sprak dan ook deze week een hoofdartikel van dit blad van een "Historische belangenstrijd" in verband met de mogelijkheid van Engelsche safeguarding, welke opnieuw de Tilburgsche industrie in 't geweer getrompet heeft. Ook de suikerindustrie zoowel als de zandsteenindustrie komen nu voor bescherming op, en evenmin voor den eersten keer.

Naast de gebeurtenissen van den dag enkele feiten van vroeger tijden te releveeren, kan, dunkt mij, geen kwaad en mogelijk de lezers interesseeren. Dit beteekent echter niet, dat ik mij hierdoor aan "een mede in het strijdperk treden" wensch te wagen.

Ons bestek gedoogt niet daarbij een overzicht te geven van de verschillende staathuishoudkundige stelsels, die elkaar sinds een lange reeks van jaren opvolgden; wel zij gewezen op hoofdmomenten, die aangeduid kunnen worden door de leer van Colbert en die van J.B. Say en Adam Smith, als vertegenwoordigende, in meer algemeenen zin, de richtingen, die nu nog strijd voeren, nl.: de eerste het stelsel van bescherming, de anderen dat van het "laissez-faire, laissez-passer" (laat maar waaien!).

In zijne "Histoire de l'Economie Politique" geeft Blanqui ons eene levendige schets van den opgang, dien het stelsel van Colbert bij zijne verschijning gemaakt heeft; in Frankrijk, in Engeland, in Duitschland, in Italië waren alle schrijvers eenstemmig in het ophemelen der wonderen, door de bescherming der nijverheid teweeg gebracht. Toen Lodewijk XI, die op dit punt de ideeën van zijn tijd ver vooruit was, in 1482 een protectionistisch stelsel wilde grondvesten en de vreemde kooplui weren, stuitte hij op verzet van de afgevaardigden der kooplieden van alle Fransche steden, die te Tours waren bijeengeroepen en die de vreemden van alle naties juist wilden aanlokken.

Het stelsel van Colbert, later ook wel meer algemeen het mercantiele stelsel genoemd en dat in Frankrijk menigen tak van industrie in het leven geroepen heeft, die het land tot roem en rijkdom strekte, is het eerst aan het wankelen gebracht door de fiscale misbruiken, die er van gemaakt zijn, ten einde in den financieelen nood der Fransche schatkist te voorzien. Op het tarief van 1664 volgde spoedig dat van 1667 met hoog opgevoerde rechten, die nu niet meer een beschermend maar een streng prohibitief (belemmerend) karakter hadden aangenomen. Zij gaven weldra aanleiding tot botsingen, die aangevuurd door het heerschzuchtige drijven van Lodewijk XIV ten slotte in bloedige oorlogen ontaardden.

Intusschen bleef het stelsel van bescherming nog steeds in de handelswetgevingen van de meeste Europeesche staten voortleven, en zelfs ons eigen tarief van 1725 toonde zich niet afkeerig van verbodsbepalingen, die geacht werden in het belang van 's lands stoffelijke belangen nuttig of noodig te zijn. Zoo was tot bescherming van den landbouw, buiten de maanden Mei, Juni en Juli, geen invoer van varkens toegelaten; het inkomende recht op boter was gesteld op zestien gulden per vat van 300 pond; ter wille van de visscherij was de uitvoer van haringtonnen en duigen en hoepelhout verboden, terwijl ook de fabrieksnijverheid haar aandeel kreeg, doordat de geverfde lakens en stoffen, alsmede de wollen dekens (deze laatste nog bij resolutie van 8 Mei 1728) door absolute verbodsbepalingen tegen de mededinging van vreemde fabrieken gesteld waren onder de speciale hoede en begunstiging der nationale wetgeving. In Engeland werd het machine-monopolie met onverbiddelijke strengheid door verbod van uitvoer gehandhaafd en zelfs tot 1860 vinden wij in het Engelsche tarief nog invoerrechten van 10 tot 15 pct. ad valorem op eenige gemanufactureerde producten, o.a. op zijden stoffen.

De overdrijving, die tot reactie leidt, kon in geen land als Engeland, waar men in de mate van bescherming te ver gegaan was, de gewone uitwerking niet missen. De geest en de strekking der school van Say en Smith was om te bereiken, dat de plichten der overheid tot het kleinst mogelijke aantal beperkt moeten worden en dat zij geheel buiten de economische sfeer moeten blijven. Dán zou de Engelschman eerst werkelijke overmacht krijgen, als ook bij andere naties deze leer ingang vond. In 1776 begon Smith's beweging, in 1836 was het Richard Cobden, die te Manchester de gedenkwaardige beweging begon om het beschermend stelsel omver te werpen.

Frankrijk is slechts schoorvoetend tot gedeeltelijke bekeering gekomen. In Nederland hebben de theorieën van Smith (na Engeland) wel het diepst wortel geschoten, zóó zelfs, dat een deel der zg. geleerde wereld ze tot onfeilbaar ijkte, terwijl de niet gedweeë volgelingen zooiets als dompers mochten heeten. Onder zulke omstandigheden wordt het begrijpelijk, dat de bovendrijvende richting zich in de onderdeelen der economische wetgeving deed gelden. En evenzeer, dat 't stout bestaan mocht heeten van die Tilburgers, welke tegen zulk een machtigen stroom wenschten op te roeien.

De Nederlandsche katoennijverheid is in het verleden meer beschermd geweest dan de wollenstoffenindustrie. Bewijs daarvoor vindt men in het werk "De Nederlandsche Katoennijverheid en het stelsel van Bescherming in Nederlandsch Indië" door voornoemden heer Muller. Daaruit blijkt dat men na het jaar 1830 (Belgische opstand) met allerlei middelen gepoogd heeft om de natie als het ware een katoennijverheid op te dringen. Zoo werden de inkomende rechten, die sedert 1822 f 40 per 100 Ned. pond bedragen hadden, bij de wet van 8 Juni 1831 in één slag tot f 4 verlaagd.

Bij Kon. Besluit van 4 Mei 1831 werd het inkomend recht op buitenlandsch fabrikaat tot de helft of 12,5 pct. verlaagd, mits het op Java werd ingevoerd uit Nederlandsche havens met schepen die van Nederlandsche zeebrieven voorzien waren. Twee jaar later werd deze vergunning echter weer ingetrokken, daar ze, hoewel voor den Nederlandschen handel voordeelig, voor de opkomst der Nederlandsche nijverheid schadelijk geacht werd. De Belgische nijverheid werd onmogelijk gemaakt verder mee te dingen in onze Oost door hare voortbrengselen met 50 tot 70 pct. te belasten; dit besluit bleef van 1 Juli 1834 tot 30 October 1839 van kracht. Het gevolg van een en ander was, dat de invoer van katoenen goederen met certificaat van Nederlandschen oorsprong op Java en Madoera in 1832 slechts f 67.240 bedroeg, om in de achtereenvolgende jaren 1833 tot en met 1836 geleidelijk op te klimmen tot f 90.172, f 330.489, f 1.549.744 en f 3.280.655 om in 1840 zelfs tot f 8.832.137 gestegen te zijn.

Voor de Tilburgsche textielnijverheid kwam men later met heel was bedroevender cijfers. Toen de ons omringende landen, voornamelijk Frankrijk en Duitschland, rond 1880 verhoogde invoerrechten waren gaan heffen, bleek bijv. dat de Tilburgsche exporteurs via de lijn Tilburg-Turnhout de volgende bedragen declareeren: in 1880 fr. 1.476.778; in 1881 fr. 1.530.435; in 1882 fr. 1.328.275; in 1883 fr. 1.332.661; in 1884 fr. 1.290.823; in 1885 fr. 1.177.010; in 1886 fr. 939.023. Verklaarbaar is op deze wijze een noodkreet van hen, wier levenstaak op het industrieele terrein gelegen was. De schrijver Diepen heeft 't aan het nageslacht mogelijk gemaakt zich hieromtrent nog nu een idee te vormen. Door zijn hand geleid, stellen we ons voor daarover nog een en ander in de herinnering terug te roepen om zoodoende mogelijk een vergelijk met den tegenwoordigen tijd te maken.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Januari 1929