CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 17 oktober 1928

 

 

Van vroeger dagen 97: Het ontstaan der lederindustrie te Tilburg 1

 

Wie ooit aandachtig het Boek der Boeken las, vindt onder de Handelingen X: 1 tot 6, gesproken van Cornelius, den godvreezenden Hoofdman over Honderd, die een verschijning van een engel kreeg, welke hem verwees naar Simon Petrus, die "thuis lag bij Simon den lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal zeggen wat gij doen moet". Ten tijde van Christus kende men den lederbereider dus al reeds. Doch heel wat vroeger is het streven om leder tot lichaams- en voetbekleeding te bereiden in de geschiedenis bekend. Onbeschaafde volksstammen gebruikten gelooide - zij het primitief - dierenhuiden. Onze voorouders, de Germanen, herinneren we ons van de schoolbanken als woestaards met een dierenvel om de lendenen. De beide provinciën Vlaanderen, een gedeelte van Zeeland en Noord-Brabant werd bewoond door de Menapiërs. Zij leefden aanvankelijk niet in bepaalde nederzettingen bijeen, doch langzamerhand groepeerden zich stammen en als we dan nagaan, hoe de Evangelieprediker Willebrordus hier in onze streek rond 700 n. Chr. door Pepijn van Herstal (Tilburg heeft zijn Herstalschestraat gekregen) beschermd werd, dan mogen we vrijelijk constateeren, dat die voorzaten ook leder bereidden.

 

Men waardeerde de huid en 't was geen nieuwe vinding, die Jan en Kasper Luiken in hun "Spiegel van het Menschelijk Bedrijf" (uitgegeven in 1749) bij een primitief prentje van den "lederbereider" deed rijmen:

     Al is het vel niet goet om te eeten,

     't Is daarom niet onwaard versmeeten,

     't Word al door vlijt tot nut gebragt,

     Behalven 't groot profijt der zielen,

     Dat laat men slingren en vernielen,

     Als vodden, die men gants niet acht.

In de 17e en 18e eeuw werd te Tilburg voor dien tijd reeds veel gelooid. "Het bestaan der inwoners in de Meijerije is voornamelijk de landbouw. Veele generen zich met shapen te fokken en te weiden, waartoe de heiden en broekvelden gelegenheid geven", schreef mr. Johan Hendrik van Heurn in zijn in 1776 verschenen "Historie der Stad en Meyerye van 's-Hertogenbosh" (1e deel blz. 23). "Dat shapenfokken is de oorzaak van het aanleggen der lakenweverijen, die als nog te Tilburg, Oisterwijk en elders zijn. Het vlas dat in de Meyerye wast, gaf gelegenheid tot het linnen reden, het welke te Eindhoven, Helmond, Oirschot, Boxtel en op veele andere plaatsen geschiedt. Veele andere handwerken als het klompen, schoenen, hoeden en kaatsballen maken, worden in de Meyerye geoefend." Als er schoenen gemaakt werden, moet er dus ook leder geweest zijn, en zonder dat we hierbij Tilburg evenals voor zijn "Lakenen" meer speciaal voor de schoenen, en nog minder voor het leder genoemd vinden, is de veronderstelling zeer gewettigd, dat reeds vroeger hier flink gelooid werd. Zonder dat er groote bedrijven geweest zijn, staat het vast, dat er talrijke kleine kuiplooierijen waren, die echter geleidelijk aan verdwenen.

De Tilburgsche "bazaantjes" zijn alom bekend. Dit geldt reeds van vroeger tijd. Naast de Fransche genieten zij extra reputatie. Dit is verklaarbaar. Neven genoemden ouden schrijver vinden we reeds in 1649 Jacob van Oudenhoven, die in zijn "Beschrijvinge der Stadt en Meyerye van 's-Hertogenbossche" zegt, dat het hier was "een hoogh ende droogh Landt vol Heijden, die een goedt voedsel gheven voor de Bijen ende Schapen die daar oock bij groote menichte ghehouden worden", terwijl hij verder vermeldt, dat "de groote menichte van schapen hier een groote quantiteit wolle uitlevert". Het is dus weer verklaarbaar, dat men de huiden niet waardeloos wegwierp, doch ze tot leder verwerken ging en als bazaanleder ter markt bracht.

Het bazaanleder werd oorspronkelijk tot het inbinden van boeken gebezigd. Een mooi oud foliant, waar de tegenwoordige bibliophiel nog van watertandt, heeft een stevigen rug gekregen. Later werd het bazaanleder tot meerdere doeleinden gebruikt, zooals het vervaardigen van paardentuig, hamen en gareelen. Ook kennen we uit vroeger dagen die mooie stevige schootsvellen, welke de dorpssmid droeg, en ook de blanke "sloof", die de handschoenmaker op gezette tijden van z'n "baas" vernieuwd kreeg, als pek en schilferen hem opgeknabbeld hadden. Als er een snijwondje ontstaan was, kon hij aan z'n werkstoeltje gezeten met zooveel nauwkeurige zorg en vriendelijkheid er op een hoekje wat pik opsmeren en dan een schilfertje er van op de wonde leggen. Of het hygiënisch was, durven we betwijfelen, maar bloedstelpend ontegenzeggelijk; voor 'n kind uit het schoenmakersland "De Langstraat" had zoo'n pleister zelfs een aantrekkelijkheid en aantrekkingskracht! 'k Heb nooit geweten, dat ze van een bezaantje uit Tilburg afkomstig was. De nieuwe kilometervretende tijd heeft chroom-gelooide leeren motorjassen gebracht: alweer voor 75 pct. van bazaan. De schoenvoerings behoef ik niet te noemen: elk vakman heeft die met kennersblik gemonsterd en betast met kennershand.

De leerlooierijen hebben zich de laatste twee honderd jaar hoofdzakelijk bevonden in de wijken Goirke, Hasselt en Heikant. Karakteristiek aan die kuiplooierijen was de droogerij, een steenen onderbouw met luchtige, van houten kleppen voorziene bovenverdieping - het type gaat verdwijnen. Naast de sterke lucht van het looizuur herinneren we ons nog de "run", het afval van de gemalen eikenschors, welke voor de woning van een ernstigen zieke als geluiddempend middel op het wegdek gestrooid werd. Ook dit gebruik verdwijnt.

Officieele gegevens, berustende in het gemeentearchief, leerden ons na veel snuffelen, dat op 1 Augustus 1816, toen Tilburg 10.035 inwoners telde (1 Sept. 1928 was dit 73.382 zielen) hier in totaal 10 looierijen waren. De tien werkgevers waren als volgt over de twaalf wijken der gemeente verdeeld: in de wijk "Oostheijkant" woonde de "looijer" Bernardus Zoomers, die er tevens grutter bij was en een handgrutmolen had; in de Hasselt beoefende Cornelis Janssen dezen eerzamen stiel; "Westheijkant" telde er niet minder dan drie, te weten A. Smeulders, C. Tuerlings en Augustinus van Arendonk; (deze laatste heeft tot den dag van heden nog steeds in 't Korvel een goeden klank; iedereen kent in de schoen- en lederindustrie de N.V. J. van Arendonk's Schoen- en Lederfabrieken, waarvan de fondateur Jan van Arendonk in 1881 zich bij den dood van zijn vader, Cornelis van Arendonk, aan 't hoofd van 'n drietal knechts geplaatst zag, terwijl er thans rond 700 man werkt); in de wijk Oerle-Broekhoven had men de Wed. van Bommel en in de wijk Kerk Fr. v.d. Weegen en J. Mareijnen. Hun "etablissement", zooals de werkplaats in dien Franschen tijd genoemd werd, zal wel van weinig beteekenis geweest zijn. Wat het loon betreft, zij meegedeeld, dat dat voor een looiersknecht in 1816 dertien stuivers per dag beliep; niet het geringste dat in die dagen te Tilburg aan de ambachtslui verloond werd.

In dien tijd zijn er waarschijnlijk meer geweest, want Gov. Ackermans bijv. was in 1818 reeds zelfstandig looier aan het Lijnsheike. Hij looide met 6-8 kuipen. In zijn looierij is later A.F. Baeten begonnen. In 1858 looide de zoon Corn. Ackermans volop en rond 1897 had dit bedrijf circa 50 kuipen. Geleidelijk is het aantal looiers toegenomen en rond 1850 waren er al heel wat schapenhuidenlooiertjes. Te Tilburg moet men destijds in de buurt van het tegenwoordige Wilhelminapark wel een zestigtal van die kleine "blotters" gehad hebben, die de bezaantjes bereidden. Zij zijn geleidelijk verdwenen tot later de blotter Hendr. Pessers en weer later de firma Bernard Pessers en de firma Pessers-Verbunt zoowat als eenige overgebleven zijn. Zij verdreven het Fransche product, dat eerst de markt beheerschte, en konden vooral in de oorlogsjaren naam maken. Met den inflatietijd en de lage valuta's herwon het vreemde product terrein. Doch het Tilburgsche artikel was middelerwijl veredeld.

Wat in de Langstraat zwarte paille heette, was schapenleer. Nog later heeft men er een tabakskleur aan weten te geven, onder den naam "tabak" in den handel zijnde; weer verder procédé in rood leer gaf "Rosé's", tot het met den schoen een overdreven mode-artikel geworden is, en evenzeer als het gekleurde dameskousje van teint ging veranderen en naar het vleeschkleurige (niet van de negerin Josephine Baker) oversloeg; het lichte kousje maakte onze bezaantjes heel blank en nu spreekt de handelsman van "blanke bezaantjes".

De ontwikkeling onzer looierijen is, evenals op de meeste plaatsen, zeer geleidelijk gegaan. Stellig zijn er vele kleine baasjes geweest, die met anderhalf kuipje het kostje scharrelden. Echt klein bedrijf. Het looien van zg. vetleer beoefende men er, evenals dat door menig boerke in den omtrek, zooals in Dongen, Rijen enz. ook geschiedde. Een bewerking, die een tot twee jaar tijd noodig had, en meestentijds rustig in de kuip te wachten lag, was het iets voor den rustigen "goeien ouwen tijd".

De Fransch-Duitsche oorlog van 1870-1871 heeft een stoot gegeven in vooruitgaande richting, hoewel de tachtiger jaren een terugslag gaven. Hierover willen we wat nauwkeuriger zijn, al is het jammer voor een juist inzicht in 't verleden, dat men niet steeds nauwkeurig nota van den stand van zaken gehouden heeft. Voor zoover we konden nagaan, waren in de zeventiger jaren (1875) hier drie en dertig looierijen, waaronder één door stoom gedreven, in vollen gang. Reeds langer had die gunstige toestand geduurd, hoofdzakelijk wegens den steeds toenemenden uitvoer naar Duitschland. (Wij die ook een oorlogsperiode mede doorleefd hebben, kunnen dat wel begrijpen, niet waar? We hebben hetzelfde zien gebeuren en alweder bevestiging gezien der waarheid van het gezegde: "l'histoire se repète".) De vijf werkplaatsen tot het "ploten van schapenvellen" waarvan twee met stoomvermogen, deelden niet in den algemeen meer gunstigen toestand, wegens de aanhoudend hooge prijzen dezer vellen. In dien tijd is men ook begonnen te Tilburg bij gelegenheid der acht jaarmarkten een looiers- en korenbeurs te houden, die telkens meer in belangrijkheid toenam. De jongste oorlogsperiode zag te Tilburg immers ook een ruim en gerieflijk speciaal gebouw als "Koopmansbeurs" op het Piusplein verrijzen en in 1928 afbreken!

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT