CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 juni 1928

 

 

Van vroeger dagen 87: Kinderarbeid-enquêtes 2

 

De vrij dorre opsomming aan het eind van het vorig artikel gegeven wordt hierna nog voortgezet - ondanks het gevaar dan niet gelezen te worden - omdat dit cijfermateriaal uit de zestiger jaren bij aandachtige beschouwing leerzaam is voor het verkrijgen van inzicht aangaande den toestand op dit terrein in de Tilburgsche werkplaatsen. Zij, die meenen, dat Tilburg daarbij in dien tijd wel ongunstig afgestoken zal hebben in verhouding tot andere fabrieksplaatsen, vergissen zich deerlijk.

Hierna volgt, in aansluiting op nummer 86 dezer reeks, een vergelijking van fabriekskinderen met schooljongens.

Van 195 schooljongens is slechts ruim een vierde 11 jaren of daarboven. Dewijl 1e voor de schooljongens het grootste aantal juist door de 11-jarigen wordt uitgemaakt en daarna vrij plotseling afneemt (er zijn er 8 van 12 jaren, 2 van 13 jaren, enz.) en 2e voor de Tilburgsche fabrieksjongens juist het omgekeerde het geval is (er zijn er nl. slechts 1 van 11 jaren, 11 van 12 jaren, 13 van 13 jaren, 24 van 14 jaren), kan de vergelijking van beide zijden, door de te individueele gevallen, niet meer geschikt geacht worden om tot eene zekere uitkomst te voeren. De uitkomst ware anders opmerkelijk genoeg, want zij is bijna onveranderlijk nadeelig voor den fabrieksjongen, die steeds in bijna alle gegevens verre beneden den schooljongen staat, want van 20 vergelijkingen krijgt de fabrieksjongen 17 malen minus (in zijn nadeel) en slechts 3 malen plus (in zijn voordeel). De vergelijking met de gansche Noord-Brabantsche schooljeugd blijft hier onvermeld. Zij is echter voor den Tilburgschen fabrieksjongen nog ongunstiger.

 

Hier volgt zooals voor de jongens geschiedde, een opgave van het getal vrouwen en meisjes met vermelding van leeftijden, waarop men begon te werken.

Van 132 vrouwelijke arbeiders begonnen:

 

 

Men kan uit dit lijstje het gevolg trekken, dat in Tilburg de meisjes niet als kinderen op de fabriek werken, maar daar eerst komen wanneer zij reeds bijna volwassen zijn, daar er van die beneden 20 jaren slechts één arbeidster is die op 12-jarigen leeftijd begon, terwijl al de anderen ten minste een jaar later begonnen. Echter zijn er nog 27 (of een vijfde), die vóór haar 14e jaar aanvingen, terwijl de overigen eerst aanvangen op of na haar 14e jaar. Deze verhouding is niet eerst in den laatsten tijd voor de personen onder de 20 jaren tot stand gekomen, maar was reeds vroeger en zelfs in gelijke mate aanwezig.

 

De vergelijking der groep meisjes, welke op 13- en 14-jarigen leeftijd op de fabriek kwamen, met die welke kwamen op haar 15e jaar of later, geeft bij de meisjes beneden de 20 jaren tot uitkomst, dat hier het vroeger of later begin van den arbeid geen noemenswaardig verschil in de lichamelijke ontwikkeling geeft. Aan den eenen kant staan eenige meerdere lengte en zwaarte, aan den anderen kant staat iets minder spierkracht. Door elkander genomen wegen de verschillen elkander op.

 

Groepeert men de vrouwen van 20 jaren en daarboven op dezelfde wijze, dan verkrijgt men nagenoeg dezelfde uitkomsten. De later beginnenden hebben meer vitale capaciteit, maar zijn niet langer noch sterker. Als er eenig verschil bestaat, zou dit zijn ten nadeele van haar die later op de fabriek kwamen; op bijna alle leeftijden toonen zij minder spierkracht, niettegenstaande zij, bij gelijke lengte, meer gewigt hebben en meer vitale capaciteit. De drie vrouwen tusschen de 20 en 30 jaren, die buitengewoon jong, namelijk op haar 11e jaar begonnen, munten juist boven de gemiddelden van al de anderen uit, vooral in spierkracht.

 

De vergelijking kon alleen met schoolmeisjes van de fatsoenlijke klasse genomen worden, omdat op de andere scholen geene meisjes van denzelfden ouderdom waren, daar het jongste fabrieksmeisje toch reeds 14 jaren oud is. En zelfs nu is de vergelijking, vanwege het zeer gering aantal vergelijkbare personen, weinig afdoende. De slotsom schijnt deze te wezen, dat het fabrieksmeisje bij het schoolmeisje, vooral in vitale capaciteit, achterstaat. Het eenig fabrieksmeisje van 14 jaren heeft, gelijk de meisjes op de jonge juffrouwenschool, reeds bijna de lengte der volwassenen, dat is der 18-jarigen (1.50 à 1.51). Tusschen 25 en 30 jaren bereiken zij het hoogste gewigt en de grootste kracht. Op den spirometer blazen de 15-jarigen - hier gelijk bijna overal - gelijk met de ouderen. Het gemiddeld ging 2200 centimeter niet te boven.

 

Daar de kunstwol-industrie van latere dagteekening, en het dus te onderstellen is, dat een groot deel van het werkvolk daarin eerst op lateren leeftijd is begonnen te werken en vroeger in andere takken der wolindustrie arbeidde, moeten deze twee fabrieken afgescheiden van de anderen beschouwd worden. De grondstof bestaat uit wollen lompen en de bewerking is stoffiger dan die der werkelijke wollen stoffen vooral door het aanhangende vuil. Het totaal van het arbeidend personeel op de twee fabrieken is 206, namelijk 104 mannelijke arbeiders en 102 vrouwelijke, van welke slechts 24 op de fabriek te Tilburg werken.

Van de 104 mannelijke arbeiders begonnen te werken:

 

 

Van de 98, van wie het bekend is op welken leeftijd zij begonnen, ving de helft (48) aan voor of op twaalfjarigen leeftijd, en een derde - waarschijnlijk om de boven opgegeven reden - eerst na hun vijftiende jaar.

 

Van de jongelingen beneden 20 jaren geeft de vergelijking der groep van hen, die vóór hun 12e jaar begonnen met de groep van hen die begonnen op of na hun 12e jaar, aan de eerste groep 14 malen plus (ten hunnen voordeele) tegen vijf malen minus (ten hunnen nadeele). Die 't jongst begonnen, zijn dus het krachtigst, of misschien - juist andersom - de krachtigste jongens beginnen het vroegst te arbeiden. Bij de ouderen van 20 jaren en daarboven geeft het vergelijkend onderzoek geen verschil aan.

 

De vergelijking met de Noord-Brabantsche schooljongens is beperkt tot die jaren, waarop de fabrieksjongen de school verlaat, terwijl de meer gegoede die nog bezoekt. Men kan daaruit reeds a priori onderstellen, dat de schooljongen in lichamelijke ontwikkeling zal staan boven den fabrieksjongen. Dit blijkt dan ook het geval te wezen. Op de vier leeftijden, waartoe de vergelijking beperkt is, zijn de schooljongens langer, het gewigt staat gelijk (2 malen plus en 2 malen minus) en eveneens de vitale capaciteit (want ook op den spirometer is het resultaat 2 malen plus en 2 malen minus). Op al de vier leeftijden is de schooljongen spierkrachtiger. Maar de waarde dezer zoo beperkte vergelijking kan alleen in verband met andere vergelijkingen iets gaan betekenen.

 

Van de 102 vrouwelijke arbeiders begonnen te werken:

 

 

De leeftijden waarop de meisjes beginnen te werken is dus over het geheel bijna dezelfde als die der jongens. De helft ving aan op den ouderdom van 11, 12, 13 en 14 jaar; 1/10 ving vroeger aan; 2/5 begon eerst op of na het 15e levensjaar. (In de tabel zijn slechts 100 vrouwelijke arbeiders opgenomen. Er ontbreken er dus 2.)

 

Van de meisjes beneden de 20 jaren toont de vergelijking der groep van hen, die begonnen op haar 8e, 9e, 10e en 11e jaar, met de groep van hen, die begonnen op haar 12e, 13e en 14e jaar, hetzelfde verschijnsel als bij de jongens: dat de vroeger beginnenden meer ontwikkeld zijn. Deze toch krijgen als resultaat op: 15 malen plus (in haar voordeel); 3 malen nul (geen verschil); 10 malen minus (in haar nadeel). Het verschil ten voordeele der jonger begonnenen ligt vooral in lengte en gewigt maar minder in spierkracht, want hier hebben de later beginnenden eer iets voor, doch ook dit is slechts het geval voor hen die begonnen op 15 jaren of later. De vergelijking van hen die 20 jaren en daarboven zijn, geven geene verschillen aan.

Het physisch onderzoek geschiedde te Tilburg door Dr. T.C.J. van Erven Dorens.

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT