CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 15 september 1928

 

 

Van vroeger dagen 93: Armwezen 2

 

In het vorig artikel gaven we cijfers over verschillende jaren. We bespraken den ongunstigen toestand der plaatselijke arbeidsmarkt in 1891 en deelden mede, hoe in dat jaar de Gemeenteraad zich genoodzaakt zag een extra-subsidie aan het Armbestuur te verleenen en maatregelen te nemen ten einde in den grooten nood, die onder de werkende klasse heerschte tengevolge van het gebrek aan werk en het gemis van de eerste levensbehoeften, te voorzien. Een som van f 6.000 werd toegestaan voor werkverschaffing. Tegen een vergoeding van zeventig cents per werkdag van 's morgens 8 tot des namiddags 5 uur met een schafttijd van een uur werden arbeiders tewerkgesteld om de Dongensche baan en het Lovensch baantje in behoorlijken staat te brengen; in den Berkdijk werd een bosch geheel omgraven en gelijk gemaakt. Deze werkverschaffing begon den 13 Januari 1892 en eindigde 19 Maart, eensdeels omdat het toegestane crediet bijna overschreden was en anderdeels omdat het voorjaar meer gelegenheid aanbood om werk te bekomen. Gemiddeld waren per dag werkzaam 150 personen. In het geheel is toen verwerkt de som van f 5.838,115.

In 1893 klaagde het Armbestuur over de toenemende zorgeloosheid van vele werklieden, zooals metselaars, opperlieden, arbeiders, enz., die in den zomertijd werk hebben, doch niets besparen voor den wintertijd. Deze klacht wordt ook tegenwoordig nog wel vernomen, en daarom is het destijds een redelijk en degelijk besluit van den Tilburgschen Gemeenteraad geweest om in de bestaande steunregeling de voorwaarde te verbinden, dat een werknemer zich tegen werkloosheid bij de van Rijks- en gemeentewege gesubsidieerde werkloozenkassen verzekerd moet hebben, wil hij te eeniger tijd voor een steunuitkeering in aanmerking komen.

Voorts klonk de klacht over het hulpeloos achterlaten van kinderen en het "laten zitten" van mannen of vrouwen in verscherpte mate. De burgemeester J.F. Jansen vaardigde in 1893 een proclamatie uit tegen het geven van aalmoezen aan vreemde bedelaars, en tegen het verhuren van woningen aan vreemdelingen, zonder dat eenige waarborg gegeven was om ook later de verplichting tot huur betalen na te komen. Deze waarschuwing was gedaan, omdat naburige Arm- of Gemeentebesturen voor hunne armlastigen te Tilburg een woning huurden en de huur voor hen gedurende eenigen tijd voldeden, om hen daarna aan hun lot over te laten. Een soortgelijke publicatie richtte 13 Nov. 1903 burgemeester W. Mutsaers tot de ingezetenen. Hij drong ook bij de politie aan op streng toezicht tegen vermomde bedelarij.

In 1894 begon de bedrijfstoestand te verlevendigen, doch een algemeene verbetering werd niet geconstateerd wegens de te lage loonen. De waarschuwende stem van den burgemeester in 1893 om geen vreemdelingen in kleine krotten te herbergen had geholpen, de trek was wat verminderd. Een tweede doeltreffende maatregel van 1893 was, dat niemand op eenigerlei wijze vanwege 't Armbestuur bedeeld zou worden, van wien niet gebleken was, dat hij minstens twee jaar in de gemeente woonachtig was. In 1895 weigerde de burgemeester elke vergunning tot het venten met lucifers, bezems, pennen, enz.

Dit jaar had men een buitenkansje. H.M. Koningin Wilhelmina was 18 Mei 1895 te Tilburg met haar Moeder op bezoek geweest en had het Burgerlijk Armbestuur mild bedacht, terwijl van den heer Vincken, eigenaar van een stoom-caroussel, een bedrag van f 1.212 ter beschikking gesteld werd als hoogste inschrijver voor het houden van een draaimolen bij gelegenheid der kermis. De werkzaamheden werden drukker en de loonen stegen. Ook 1896 was een gunstig jaar. Fabriekswerkers en wevers werden dan ook weinig bedeeld, meerendeels om de groote huishoudens. De gewone ambachtslieden, timmerlui, metselaars, opperlieden, werden opnieuw aangespoord om 's zomers voor den wintertijd te sparen. Het vent-verbod werd in 1896 in de politieverordening opgenomen.

De "proclamatie" van burgemeester Mutsaers hierboven reeds genoemd en gericht tot de "Ingezetenen van Tilburg" zegt onder meer: "Meermalen wordt in den laatsten tijd geklaagd over de steeds stijgende uitgaven der gemeente, meer dan eens heeft dit een punt van overweging uitgemaakt bij den Gemeenteraad, o.a. wat betreft het hoofdstuk Armwezen en krankzinnigen, voor hetwelk de uitgaven voortdurend hooger worden." Indien men vraagt, waaraan dit is toe te schrijven, dan geeft het Armbestuur tot antwoord: "Ofschoon ontevredenheid en zorgeloosheid van zeer vele armlastigen met den dag toenemen, zijn ook de gemeentenaren zelven niet geheel vrij te pleiten van schuld, omdat zij medewerken om de armen uit andere gemeenten hierheen te lokken en zij hunne vestiging alhier gemakkelijk maken." In vrij langdradigen stijl wordt zoo voortgegaan en gewezen op de bedenkelijke zijde, die de befaamde Tilburgsche vrijgevigheid kan hebben door aan vreemde venters te geven, zij het minstens een cent, waardoor die luidjes toch nog een aardig daggeld bijeen krijgen. Komt de politie er op af, dan zegt men, hij heeft niet gevraagd, tenminste daardoor zelf van verdere bemoeiingen ontslagen te zijn. De burgemeester vreest voor een vestiging van paupers met verwanten, als die goedgeefschheid niet eindigt. Zooiets als in de 16e en 17e eeuw te 's-Bosch en Antwerpen zich vertoond heeft, waar de Broeders des Gemeenen Levens aan de kloosterpoort van het Groote Geefhuis al maar gaven, met het gevolg, dat zwermen bedelaars en landloopers stad en omgeving onveilig maakten.

Als bestrijdingsmiddel geeft burgemeester Mutsaers aan:

1. niet geven aan vreemden en het geld in den komenden winter voor ingezetenen besteden;

2. de verhuurders van kleine woningen wordt op 't hart gedrukt om alvorens te verhuren eerst te informeren van welk gehalte de aanvragers zijn "en dit niet enkel in hun eigen belang maar ook ten profijte van de zedelijkheid en de maatschappelijke orde".

Het schijnt wel, dat deze vaderlijke vermaning geholpen heeft, want de overlast is niet tot een obsessie uitgegroeid, al zou het voor oer-Tilburgers toch niet moeilijk zijn om nog hier en daar nakomelingen van het hier bedoelde "pootgoed" aan te wijzen. Doch dan stemt het weer tot voldoening te weten, dat deze nakomelingschap dank de verbeterde situatie tot geregelde burgers onzer gemeenschap is opgegroeid. Al maakt één rotte appel in de mand al 't gave fruit te schand, onder menschen is het gelukkige verschijnsel te constateeren, dat een goede omgeving minder gunstige elementen vaak tot het goede kan opheffen, of minstens van het kwade terughouden. Dat hierbij de invloed van den godsdienst een belangrijke rol speelt, is ook een feit.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 10 September 1928

 

 

P.S. Waar in het vorig artikel van een Armenraad gesproken werd, trok het onze aandacht, dat in de vergadering van dien Raad te 's-Bosch op 7 September bij de herdenking van wijlen griffier Wagenaar vooral de nadruk gelegd is op zijn groote zorg voor een goed samengesteld inlichtingenbureau, onmisbaar bij de behoorlijke uitvoering van armenzorg.