CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 12 december 1928

 

 

Van vroeger dagen 100: Goirle en Tilburg

 

De geschiedenis van Tilburg en Goirle is tot het jaar 1803 ten nauwste verbonden geweest. Eerst in dat jaar, op 3 Februari, heeft bestuurlijke scheiding plaats gehad van een grondgebied, dat sinds 1329 'n eenheid vormde. Van hertog Jan III waren in 1329 de "gemeynte" (gemeentegronden) verkregen, waardoor Goirle met Tilburg vereenigd was. Als één geheel kwam het onder bestuur van zeven schepenen der Heerlijkheid Tilburg en Goirle in 1453, zooals blijkt uit het desbetreffende charter van Philips van Bourgondië, d.d. 28 Maart 1453-2, in collectie Sassen aanwezig in het Rijks Archief-Depot te 's-Bosch.

In justitie en politie zijn beide plaatsen tot aan de scheiding in 1803 steeds vereenigd gebleven, zegt Visvliet in den "Inventaris van het Oud-Archief der gemeente Tilburg". Deze bron vermeldt voorts, dat de practijk voor de bestuurszaken in dit afgelegen gehucht (dorp) bijzondere maatregelen vorderde zooals de inning van omslagen en heffingen voor bestrijding van de kosten voor bestuur van dorp en heerlijkheid. De inzameling van de belastingen voor het land, het dagelijksch beheer van kerk- en armengoederen, maakten de benoeming van een afzonderlijken burgemeester, afzonderlijke collecteurs, kerkmeester, armmeester, enz. noodzakelijk. Hieruit volgde weer het opmaken van afzonderlijke dorpsrekeningen van belastingen, kerk- en armenrekeningen, zoodat in "het financie" Goirle eenigszins van Tilburg gescheiden gebleven is.

Visvliet zegt, dat het een eigenaardige toestand werd; eenerzijds vertoont zich in het gehucht of dorp (kerkdorp) Goirle een afzonderlijke corpus van Goirle, dat naar buiten handelend optreedt, tot welks laste geldleeningen werden gesloten en dat eigen omslagen van de ingezetenen heft, anderzijds geeft de gemeenschap van gemeentegronden aan Tilburg en Goirle gezamenlijke inkomsten en legt gezamenlijke lasten en verplichtingen op; verschillende uitgaven voor de heerlijkheid moeten bovendien gezamenlijk gedragen worden als bijv. de kosten van crimineele executiën, somtijds met onderhoud van troepen, enz. waarvan door Tilburg vijf zesde, door Goirle één zesde placht betaald te worden. Zoo is in de Rekening van de middelen der heerlijkheid over het jaar 1581-2 te lezen: "Item is bij den voirscreven rendenten alsnoch ontfangen van den borgemeesteren van Goirle ter oirsaken dat zij in diversche lasten met ons waren geadjungeert ende gehouden te helpen betalen te weten voor d'onderhoudt op ten huyse van Tilborgh gedaen tot behouff van de soldaten van Monsr. de la Garde enz. 95 gld. 8 st." Ook vergaderden de Goirlesche schepenen (van de 7 schepenen waren er van ouds 2 uit Goirle) met of zonder den Schout (drost) wel afzonderlijk ter behandeling van belangen, die Goirle alleen aangingen, zoodat het verklaarbaar wordt dat nog enkele resolutieboeken en brieven dier schepenen aanwezig zijn.

 

In Februari 1795, dus tijdens de Fransche overheersing, is het plan geopperd om Tilburg en Goirle te scheiden en elk een eigen municipaliteit te geven. Daartegen protesteerden toen echter een aantal Tilburgers die groote ingelanden in Goirle waren en niet gaarne invloed op den gang van zaken aldaar misten. Bij de verdeeling der Bataafsche Republiek in departementen, ringen en gemeenten werd Goirle aanvankelijk met Hilvarenbeek, Riel, Diessen en Westelbeers tot één gemeente gecombineerd. Na de afkondiging der publicatie van het Uitvoerend Bewind van 9 Juni 1800 protesteerden echter de Goirlers. In een request dat ingediend werd bij de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks verzochten zij vereenigd te mogen blijven met Tilburg. Deze liefde verklaarden zij blijkens het Register van uitgegane brieven uit het jaar 1800 volgenderwijs: "Zij beroepen zich op de altijd bestaan hebbende gemeenschap van gemeentegronden en eenheid in justitie en politie, gelijk er ook maar één secretarie bestaat alwaar in één en dezelfde registers onder elkander altijd geboekt zijn en noch geboekt worden, zoowel de handelingen van ingezetenen van Tilburg als van Goirle zonder de minste bewijzen of teekenen van eenige separate verrigtingen".

Aan dit verzoek is een willig oor verleend en blijkens de Publicatie van het Uitvoerend Bewind van 22 Januari 1801 bleef Goirle met Tilburg als één gemeente bij elkaar, behoorende in den derden ring van het Departement van de Dommel onder een gemeentebestuur georganiseerd overeenkomstig reglement en instructies vastgesteld door het vertegenwoordigend lichaam en gepubliceerd door het Uitvoerend Bewind den 6en Februari 1801. Het Gemeentebestuur werd samengesteld uit negen leden, die zich een president kozen en lieten bijstaan door eenen secretaris.

Het Departement van de Dommel kwam echter al spoedig te vervallen. Het bestuur ervan werd 21 Juni 1802 ontbonden verklaard, nadat bij de staatsregeling van 1801 de departementen de grenzen der oude provinciën hadden gekregen en Tilburg en Goirle dus weer tot het Departement Brabant behoorden. Dit departement werd blijkens publicatie van het Staatsbewind van 18 Februari 1803 verdeeld in elf ringen en Tilburg werd tot den vijfden ring gebracht. Den 20 April 1803 werden de door het Departementaal Bestuur van Brabant benoemde zeven leden van het gemeentebestuur van Tilburg met zes gecommitteerden geïnstalleerd, terwijl krachtens hetzelfde Reglement voor het bestuur der districten en gemeenten (vastgesteld 3 Februari 1803) Goirle een zelfstandige gemeente werd onder een gemeentebestuur van drie leden en twee gecommitteerden uit de Gemeente. Deze zelfstandigheid heeft het sindsdien mogen behouden, al heeft het dorp evenals andere gemeenten de strubbelingen van den Franschen tijd met zijn telkens wijzigende regelingen moeten doorstaan.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 9 December 1928

 

 

Noot van de (NTC-)Redactie

Met deze bijdrage heeft onze geachte medewerker het eerste honderdtal opstellen, verband houdende met de plaatselijke en industrieele geschiedenis, vol gemaakt. De belangstelling, welke in het voorbije van de zijde onzer lezers zijn deel mocht zijn, moge hem een aansporing wezen op den ingeslagen weg te volharden. Vooral de ouderen van dagen zien menigmaal verlangend naar zijn rubriek uit, die hen verhalen gaat van een verleden, waarin hun geest zoo graag verwijlt. Voor de jongeren is de historie menigmaal een wijze raadgeefster; jammer, dat geen vluchtig lezen haar lessen doet begrijpen.