CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 26 september 1928

 

 

Van vroeger dagen 95: Pensioen- en Verzekeringswezen

 

Nu de Commissie tot voorbereiding van 'n pensioenregeling voor de Tilburgsche Textielindustrie geïnstalleerd is, heeft dit terecht voldoening bij de belanghebbende partijen gewekt. Het kan mogelijk belangstelling wekken te vernemen, dat reeds in 1887 te Tilburg door samenwerking van eenige der voornaamste industrieelen is opgericht een "Tilburgsch Algemeen Verzekeringsfonds voor Werklieden", ten doel hebbende aan de arbeiders, die door ziekte buiten staat zijn te werken, een wekelijksche uitkeering te verstrekken "en hen op den ouden dag een wekelijksch pensioen te verzekeren". Bij notarieele akte van 18 Februari 1888 kreeg dit zijn beslag, nadat bij Kon. Besluit van 22 Januari 1888 de bewilliging op de statuten verkregen was. Op 1 April 1888 trad 't in werking.

Nagenoeg alle industrieelen toonden hunne sympathie door het storten van het benoodigde kapitaal groot f 15.000 in gift ineens of door toezegging van jaarlijksche bijdragen. Uit de rente dacht men reeds in 1889 de eerste uitkeeringen aan oude werklieden te doen. Op 31 Dec. 1888 telde het fonds 808 werklieden, die als lid toegetreden waren; op 31 Dec. 1889 was 't aantal tot 1512 gestegen, terwijl dat jaar ongeveer f 2.300 wegens ziekte en ongevallen werd uitgekeerd en over 1890 niet minder dan f 6.853,85. Dit laatste hoog bedrag werd toegeschreven aan het heerschen der influenza. Op 31 Dec. 1890 waren er 1573 gangbare polissen. Ultimo December 1889 bedroeg de reserve van het verzekeringsfonds f 1.497,665, terwijl in het daaraan verbonden Oudeliedenfonds f 7.590,205 aanwezig was, welk bedrag een jaar later tot f 8.267,70 gegroeid was.

In 1892 betaalde het fonds aan verzekerde werklieden, voor wekelijksche uitkeering in geval van ziekte een bedrag van f 8.304,40, voor persoonlijke ongevallen f 500. Op het einde der eerste drie maanden van dit jaar was het bedrag der wekelijksche uitkeeringen reeds tot f 4.331,60 geklommen, ter oorzake der sterk heerschende influenza. Daarom oordeelde het bestuur het noodig een nieuwe kapitaalstorting aan de aandeelhouders op te vragen van 20 pct. zijnde f 3.000. Op 't eind van 't jaar bleek het reservefonds sterk genoeg geweest te zijn; niet alleen kon het geheele gestorte kapitaal onaangesproken blijven (de stortingen bedroegen toen 30 pct. of f 4.500), ook in het reservefonds bleef nog geld over. Het Oudeliedenfonds bezat toen reeds f 9.818,45. "Wij achten het niet overbodig hier op het nuttige en heilzame dezer instelling voor Tilburg te wijzen", schreef de Kamer van Koophandel in haar jaarverslag. De premiën voor dit fonds werden voor een derde door den werkgever en twee derden door den werkman betaald. Wanneer we de achtereenvolgende verslagen nagaan, vinden we wel ziekte- en ongevallenuitkeeringen vermeld, doch van pensioneering gewaagt men niet. Wel gestagen groei der fondsmiddelen; einde 1893 bijv. reeds tot f 10.162,40 en einde 1897 f 11.661,23. Het Zekerheidsfonds was toen f 5.966,77 sterk.

Hoe het verder liep, ik weet het niet, doch bekend mag verondersteld, dat daarna wettelijke regeling van verzekering tegen ongevallen enz. gekomen is. In 1899 adresseerde de Kamer van Koophandel bij de Tweede Kamer der Staten Generaal tegen het toen aanhangige wetsontwerp tot verzekering van werklieden tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen, "Ongevallenwet". Het bestuur van het "Tilburgsch Algemeen Verzekeringsfonds voor Werklieden" bestond in 1899 uit de navolgende heeren: N.W.W. Brands, president; F.J.A. de Beer, penningmeester; J. Brouwers Jz., secretaris; H. Eras, Fr. Mutsaers, H. v. Dooren, W.A. de Rooij van Dijk, commissarissen en J.C.A. Moonen, directeur. Bij datum van 18 Febr. 1899 had de Kamer een afdruk ontvangen door bemiddeling der Kamer van Koophandel en Fabrieken te Hengelo van een adres der Firma Gebr. Storck en Co., aldaar gericht aan de Tweede Kamer der Staten Generaal. Als bezwaren tegen de hoofdbepalingen van genoemd wetsontwerp werden daarin (kort saamgevat) genoemd:

1. dat de in 't ontwerp voorgestelde regeling den prikkel verzwakt tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van ongevallen, niet in de hand werkt;

2. dat deze regeling zeer onvoldoende voorzag in de gevolgen van tijdelijke ongeschiktheid tot werken;

3. dat zij aan personen, die blijvend gedeeltelijk invalide zijn, maar die met eenige medewerking van hunne werkgevers hun vroeger loon kunnen blijven verdienen, onnoodige uitkeeringen verleent;

4. dat zij zonder noodzakelijkheid zeer kostbaar is.

Onder bezwaren van bijzonderen aard wordt aangehaald, dat goed georganiseerde instellingen van voorzorg en onderlinge hulp worden gedesorganiseerd en schade lijden, daar alle verschillende verzekeringen met elkaar samenhangen en dus hetgeen de rijksongevallenverzekering te veel kost, op de andere, zooals gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden moet worden verhaald. Men betreurde ook dat de regeering geen advies had gevraagd aan de Kamers van Koophandel en aan Kamers van Arbeid.

Met dit adres, alsmede met dat van de Ned. Gist- en Spiritusfabriek te Delft vereenigde men zich te Tilburg en steunde het. Ook genoemd Fonds had in overleg met den Bond van Tilburgsche Wollenstoffenfabrikanten geadresseerd (We weten dat het bestuur van het fonds geheel door fabrikanten gevormd werd). Hieruit is gebleken dat wegens ongevallen en ziekten volgende uitkeeringen verstrekt zijn: in 1889 f 2.296,20; in 1890 f 6.653,85; in 1891 f 6.434,80; in 1892 f 8.304,40; in 1893 f 7.561,40; in 1894 f 6.108,70; in 1895 f 6.631,40; in 1896 f 7.728; in 1897 f 8.106,40; in 1898 f 8.399,90. Uitsluitend voor ongevallen was van het totaal ad f 68.225,05 f 12.507,525 uitgekeerd.

In 1899, het tiende jaar na de oprichting, zou ook - blijkens genoemd adres - het Oudeliedenfonds in werking treden. "Ter voorkoming van mogelijke veronderstelling dat dit fonds is opgericht om winst te behalen," schreef men, "zij opgemerkt, dat volgens de Koninklijk goedgekeurde statuten het uit te keeren dividend nooit 3 pct. mag overschrijden. Slechts tweemaal heeft in haar 10-jarig bestaan een kleine uitkeering plaats gehad. Deze is echter door slechts enkele aandeelhouders in ontvangst genomen, het overige is gestort in de kas van het Oudeliedenfonds. Bovendien dragen de meeste werkgevers nog een jaarlijksche contributie bij."

Wegens overlijden door ongeval had men in 1892 f 400 uitgekeerd, in '93 f 200, in '94 eens f 400 en eens f 600, in '96 f 600, in '97 f 100 en in '98 tweemaal f 400. Wegens levenslange gedeeltelijke invaliditeit had men in 1890 f 200 uitgekeerd wegens verminking van den bovenarm, in '92 f 100 voor 't verlies van den rechterwijsvinger en f 200 voor 't gemis van een voet. Voorts zijn nog enkele keeren f 10 of f 20 gegeven wegens verminking van vingers en in 1898 f 300 wegens 't kwijtraken van een oog. Er waren vier klassen van premiebetaling en uitkeering, doch het blijkt wel, dat niet druk uitgekeerd werd. Voor afzonderlijke dagen werd bijv. resp. f 0,40, f 0,80 en f 1,20 uitgekeerd en f 0,80 per dag voor hen, die reeds boven de 50 jaar oud waren. Toch bedroeg voor dezen de weekpremie nog f 0,15. De tegenwoordige regeling is vrij wat beter.

Destijds wenschte men, dat "de bestaande of nog op te richten Maatschappijen, Fondsen of Kassen, die de noodige waarborgen aanbieden", in de plaats zouden treden van de voorgestelde Rijks Verzekeringsbank. In verband met de nieuwe Ziektewetten wil men heden ten dage ook "het heft in handen houden". De geschiedenis herhaalt zich dus weer...

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 22 September 1928