CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 11 februari 1928

 

 

Van vroeger dagen 79:

Mannen van naam - De familie Den Tex

 

Over de familie Den Tex hoort men hier ter stede in de conversatie weinig spreken; het "sic transit gloria mundi" wordt ook aan dezen bewaarheid. Immers, in vroeger roeriger dagen zullen hun namen wel herhaaldelijk "over de tong gegaan zijn", wijl Cornelis den Tex, van Geldersche afkomst, die tot 1787 te Tricht, in 't voormalig graafschap Buren, woonde, in dit jaar partij koos in de burgertwisten en in verband daarmee zijn woonplaats van Tricht naar Tilburg overbracht, waar hij pachter van de gemeentemiddelen werd. Evenals zijn hier wonende vriend Pieter Vreede was hij niet katholiek en waar beiden in politiek en staatkunde van het rommelende Europa - met het lieve vaderland incluis - levendig belang stelden, kan het niet anders of zij werden terdege "in de gaten gehouden".

Met Pieter Vreede was Cornelis den Tex in 1795 provisioneel representant van het volk van Brabant en lid van 't Comité van algemeen welzijn. 7 September van laatstgenoemd jaar stond hij aan 't hoofd van dat Comité. Later, 28 September en 29 December 1795, fungeerde hij als secretaris ervan, onder voorzitterschap van Vreede. In 1796 was hij geen lid der Provinciale Vergadering, hij werd toen beschuldigd van deelneming aan de bewegingen te Tilburg bij de verkiezing van een lid voor de Nationale Vergadering (27 Jan. 1796), wat echter, na veel omslag met een gunstig advies van 't Hof van Brabant (30 Nov. 1797) is afgeloopen. Sedert werd hij tot lid van het departementaal bestuur van Bataafsch-Brabant gekozen, wat hem voor korten tijd naar 's-Hertogenbosch deed verhuizen. Zijn gematigdheid maakte hem echter voor die betrekking minder geschikt; weldra keerde hij dan ook naar Tilburg terug.

Den Tex was gehuwd met Anna Albertina van Nieuwenhoven uit Rotterdam, en toen deze in 1788 overleden was, huwde hij Jacoba Arnolda Tusselman, dochter van Jacobus Arnoldus Tusselman, secretaris te Loon op Zand. Hij stierf in September 1826 op "Beekestein" bij Velzen.

Uit dit tweede huwelijk werd 30 Augustus 1795 te Tilburg geboren Cornelis Anne den Tex, die blijkens gegevens aan het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (4e deel) ontleend, hier destijds schepen geweest is. Hij ontving zijn opleiding op de Latijnsche school te Utrecht en liet zich vijf jaar later (in 1812) aan de hoogeschool aldaar als lit. hum. en jur. student inschrijven. 27 Sept. 1816 promoveerde hij tot lit. hum. Dr., na verdediging van een dissertatie: De vi musices ad excolendum hominem e sententia Platoni". Liefde voor muziek en schoone kunsten is hem zijn leven lang in hooge mate bijgebleven. 20 Mrt. 1817 werd zijn antwoord op een door de Utrechtsche hoogeschool uitgegeven prijsvraag over de vrijheid van landverhuizing (De libera civium facultate migrandi e patria) met goud bekroond. Eenige maanden later, 17 Dec. 1817, promoveerde hij tot jur. utr. Dr., op de dissertatie: De antiqui juris principiis in excolenda jurisprudentia Romana constanter servatis.

De gunstige verwachtingen van een zoo wel besteden studietijd werden niet teleurgesteld. Nadat Den Tex een paar jaar de praktijk als advocaat had uitgeoefend, werd hij aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam tot hoogleeraar benoemd, als opvolger van den beroemden Cras. 9 Oct. 1820 aanvaardde hij dat ambt met het houden eener oratie: De insigne honore quo habiti fuerunt cum philosophi apud Graecos tum Romae jurisconsulti. Vijf jaar later zag hij zich benoemd tot opvolger van Kemper aan de Leidsche hoogeschool; maar hoe eervol dit was, hij bedankte voor dien post en besloot in Amsterdam te blijven, waar hij in bijzondere mate de liefde zijner studenten genoot. Toen dezen in Oct. 1831 van den Belgischen veldtocht terugkeerden, begroette hun vriend en leermeester Den Tex hen met een een Allocutio ad Illustris Athenaei Amstelodamensis studiosos e castris feliciter reduces. 9 Oct. 1845 vierde hij zijn 25-jarig ambtsjubilé met het houden eener redevoering: De iis quae proximis hisce viginti quinque annis in jurisprudentia tractanda tradendaque praesertim in patria nostra nova acciderunt. In de laatste levensjaren deed zijn wankele gezondheid hem zijn veelomvattend professoraat moeilijker worden en werd hem, overeenkomstig zijn wensch, jhr. Mr. J. de Bosch Kemper als ambtgenoot toegevoegd.

De veelzijdigheid en buitengewone werkzaamheid van een zoo smaakvol geleerde hadden Den Tex reeds in 1822 tot lid doen benoemen van de vierde klasse van het Kon. Nederl. Instituut. Sedert December 1824 verving hij Kemper als lid van de derde klasse, waarvan hij sedert 1827 tevens het secretariaat bekleedde. Behalve van dit instituut was Den Tex lid van vele binnen- en buitenlandsche genootschappen.

Van 1842 tot 1847 was hij lid der Tweede Kamer Stat.-Generaal, terwijl hij in 1848 tot lid van de Dubbele Kamer gekozen werd. Hij, zeer gematigd liberaal, op het conservatieve af, sloot zich daar niet aan bij Thorbecke en de zijnen. Hij verklaarde zich herhaaldelijk scherp tegen rechtstreeksche verkiezingen, volkssouvereiniteit en een parlementaire regeering. Toch was hij met Luzac persoonlijk zeer bevriend. Hij onderscheidde zich vooral door zijn adviezen over het muntwezen, den graanhandel en andere economische vraagstukken. Middelerwijl was hij in 1847 door den Koning tot Staatsraad in buitengewonen dienst benoemd. De laatste jaren van zijn leven (1848-1854) was Den Tex ook lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland.

Hij was gehuwd met Petronella Clazina Bondt, die hem drie zonen schonk. Later huwde hij de weduwe van Walree, geb. Weerts.

Met Van Hall redigeerde Den Tex sedert 1825 de "Bijdragen tot regtsgeleerdheid en wetgeving", die later als "Jaarboeken voor regtsgeleerdheid en wetgeving" en als "Nieuwe bijdragen tot R. en W." het licht zagen. Verder schreef hij onder meer "Encyclopaedia juris" (1830), "De geschillen tusschen Nederland en België betrekkelijk de riviervaart" (1833), "Over graanwetten en graanhandel" (1847), alsmede verscheidene opstellen in binnen- en buitenlandsche tijdschriften.

Hij stierf te Amsterdam 9 April 1854, waar een van zijn zonen in 1860 lid van den gemeenteraad werd, en acht jaar later zelfs aldaar tot burgemeester benoemd. Jhr. Mr. Cornelis Jacob Arnold den Tex (bij Koninklijk Besluit van 12 Mei 1874 was hij in den adelstand verheven) was burgemeester van Amsterdam van 1868 tot 1879 en maakte zich in die betrekking, alsmede als lid der Eerste Kamer en in vele andere kwaliteiten zeer verdienstelijk. Deze was voorzitter van tal van handels- en nijverheidsondernemingen, tevens president van den Raad van Toezicht der Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen; voorzitter-commissaris van de stoomvaartmaatschappij "Nederland" en van de koninklijke fabriek van stoom- en andere werktuigen. Hij is 6 December 1882 te Amsterdam overleden.

 

Deze enkele feiten over een drietal persoonlijkheden uit één familie kunnen een aansporing zijn om - elk naar eigen kracht - voorwaarts te streven en al werkend niet ongeneigd om z'n capaciteiten te willen geven ten dienste van het algemeen.

Hoeveel gunstiger, speciaal op onderwijsterrein, is tegenwoordig de situatie onzer stad in vergelijking met die dagen. Toen waren ouders, terwille van voortgezet en hooger onderwijs hunner kinderen, vaak verplicht naar elders te gaan en andersdenkenden vooral vloeiden zoo allicht af. Thans kan Tilburg óók om zijn uitstekende onderwijsgelegenheden zuigkracht uitoefenen.

 

A.J.A.C. VAN DELFT